Theosophical University Press Agency

Van hart tot hart: de kracht achter de boodschap van H.P. Blavatsky

Alan Donant

[Verscheidene jaren geleden kochten Judy Wicks en haar echtgenoot een oud huis aan de Sansom Street in Philadelphia. Op de bovenverdieping richtten ze hun woning in en beneden een succesvol restaurant, bekend als ‘the White Dog Cafe.’ Kort nadat ze dit huis kochten, klopte een onbekende aan die vroeg of zij de geschiedenis van het pand kenden. Die kenden ze niet en de vrouw vertelde hen een kort verhaal over de beroemde bewoonster H.P. Blavatsky. Onder de indruk van de menslievende aard van HPB, zoals de onbekende vrouw die beschreef, begonnen de eigenaars te lezen om meer over haar te weten te komen, waaronder ook het voorval dat hier wordt verteld. Daaraan ontleent de zaak haar naam. Sindsdien vindt er op 8 mei, de herdenking van de sterfdag van HPB, ter ere van haar een bijzondere gebeurtenis in het restaurant plaats. De volgende opmerkingen zijn ontleend aan een daar op 8 mei 1990 gehouden causerie tijdens het ontbijt. Red.]


In juni 1875 lag H.P. Blavatsky in haar slaapkamer op de bovenverdieping van dit pand op sterven, als gevolg van een door gangreen aangetaste knie, die was opgezwollen tot tweemaal de normale omvang. De dokters zeiden dat haar leven alleen kon worden gered door amputatie van het been. HPB stond dat niet toe. ’s Avonds arriveerde er een vreemdeling van Afrikaanse afkomst, die door haar leraar was gezonden. Hij legde twee natte kompressen en een klein wit hondje op haar been. Later schreef HPB in een brief aan een vriend: ‘Het afstervingsproces had zich rond de hele knie uitgebreid, maar twee dagen koud water kompressen, en een wit hondje, ’s nachts over het been gelegd, genazen alles in minder dan geen tijd. Zenuwen en spieren zwak, kan niet lopen, maar alle gevaar is geweken. Ik had twee of drie andere kwalen, die hun uiterste best deden zich met Latijnse namen te sieren, maar ik maakte er een einde aan.’* Dit was niet haar eerste ontmoeting met de dood en een wonderbaarlijke genezing, noch zou het de laatste zijn.

*H.P.B. Speaks, Theosophical Publishing House, Madras, 1950, I:82.

Voor de wereld was zij een avonturierster. Ze reisde naar India, Tibet, Griekenland, Noord-, Centraal- en Zuid-Amerika, Japan, Europa, Java, Egypte, Syrië, Cyprus en natuurlijk haar geboorteland Rusland. In de zestiger jaren van de vorige eeuw werd ze een vurig bewonderaar van Garibaldi’s poging Italië te bevrijden en werd daar in de strijd bijna dodelijk gewond. Een andere keer, toen ze uit Griekenland vertrok aan boord van een schip waarvan de lading kruit explodeerde, was ze één van een handvol overlevenden. Vanaf de duistere zijde van voodoo tot de diepe innerlijke leringen van het boeddhisme, maakte zij uit de eerste hand de kwade kanten en de geestelijke grootheid van de mensheid mee. Een krachtig intellect en een diep menselijk gevoel leidden haar door de doolhof van haar eigen merkwaardige psychische en artistieke gaven. Ze inspireerde de bevoorrechte weinigen met haar uitzonderlijke gaven als concertpianiste en causeur; als schrijfster imponeerde ze niet alleen de grootste geesten van honderd jaar geleden, maar ook die van deze tijd.

Haar avonturen en de problemen – die ontstonden door de dweepzucht van hindoes en christenen en van degenen die de wetenschappelijke opvatting van de 19de eeuw huldigden dat negentig procent van alle ontdekkingen die de wereld en de mens betreffen al waren gedaan – vormen misschien alles wat het publiek in het algemeen weet, maar er is zoveel meer te zeggen over deze zeer bijzondere vrouw H.P. Blavatsky. Wat ze anderen schonk kwam voort uit haar meedogende geest, al waren er te weinig bereid haar op zinvolle wijze tegemoet te treden, van hart tot hart: de smartelijke kreet te horen, zoals zij moet hebben gedaan, van de hele mensheid, die in onwetendheid de ergste gruwelen over zichzelf haalt om dan om hulp te smeken. Te weinig mensen zien naar binnen en worden zich bewust van een zeer oude stroom van wijsheid die ieder van ons moet ontdekken ter wille van de hele mensheid. Er is één stralende gedachte die tot de kern behoort van wat HPB doorgaf van de wijsheidstraditie die ze zo goed kende: universele broederschap.

Net als bij de grote occultisten vóór haar, zal veel uit haar leven altijd een mysterie blijven. Daarom zullen de verhalen van Sankaracharya, Hypatia, Apollonius van Tyana, Jacob Boehme, Paracelsus, Cagliostro en vele anderen altijd zijn blootgesteld aan aanvallen van hun vijanden. Uiteindelijk is het echter niet de persoon waar het om gaat maar de doorgegeven ideeën. Als wij deze geestelijke pioniers en de offers die ze brachten willen begrijpen en in staat willen zijn hun rechtschapenheid ook maar enigszins te beoordelen, dan moeten we de opvattingen waarnaar ze leefden en waarvoor ze stierven leren begrijpen.

HPB herhaalde voor het publiek wat haar was geleerd, kennis die allang beschikbaar was maar werd genegeerd. Zij was een boodschapper van hen die de esoterische traditie levend houden, vergevorderde mensen waarvan de namen in deze tijd zijn ontheiligd door commerciële en persoonlijke behoeften. Een dergelijke broederschap van geestelijk geëvolueerde mensen heeft altijd bestaan en heeft zich door de eeuwen heen gewijd aan de verheffing van de mensheid uit haar ellende. Er zijn maar weinig religieuze tradities die er geen melding van maken: in het christendom zijn het de Wijzen, die op de hoogte waren van de incarnatie van een broeder en groot leraar; in China zijn ze Lohans en Broeders van de Zon genoemd; elders wordt ernaar verwezen als adepten, mahatma’s, bodhisattva’s of oudere broeders. Als mensen met nobele bedoelingen en geestelijke kwaliteiten, begiftigd met ongewone vermogens en krachten, die in alle mensen latent aanwezig zijn, vormen ze in de meest ware zin van het woord een filantropische organisatie – zij die de mensheid liefhebben.

In 1873 werd HPB voor de derde maal naar Amerika gezonden, deze keer om het werk te beginnen waarvoor ze was getraind. Verscheidene maanden na het incident met haar knie stichtte ze, samen met Henry S. Olcott, William Q. Judge en een handjevol anderen de Theosophical Society. Passages uit de openingstoespraak, die op 17 november 1875 door Henry Olcott werd gehouden, brengen de atmosfeer van de gebeurtenis over:

Als de onpartijdige historicus in de toekomst een verslag zal schrijven over de ontwikkeling van religieuze ideeën in deze eeuw, zal de vorming van deze Theosophical Society, waarvan wij de eerste bijeenkomst krachtens de formele beginselverklaring, nu bijwonen, niet onopgemerkt voorbijgaan. Dat is zeker. Alleen al de aankondiging van de voorgenomen stichting van zo’n beweging trok al de aandacht en veroorzaakte niet weinig discussie zowel in de wereldse als in de religieuze pers. Het heeft in de oren van sommige leiders van de wedijverende theologische en wetenschappelijke machten geklonken als het verre klaroengeschal tot de strijdende legers in een veldslag . . .

Het huidige kleine aantal leden speelt geen enkele rol bij de beoordeling van haar vermoedelijke ontwikkeling. Ongeveer achttienhonderdzeventig jaar geleden kon de hele christelijke kerk worden ondergebracht in de hut van een Galilese visser en toch omvat ze nu honderdtwintig miljoen mensen in haar gemeenschap; twaalf eeuwen geleden reed de enige aanhang van de Islam, die nu tweehonderdvijftig miljoen gelovigen telt, op een kameel en droomde dromen.

Nee, het is geen kwestie van aantallen, hoe groot de invloed van deze organisatie zal zijn op het religieuze denken – ik wil nog een stap verder gaan en zeggen op de wetenschap en filosofie – van deze eeuw: grote gebeurtenissen komen soms voort uit een veel bescheidener begin . . . Het is ook net zomin een kwestie van schenkingen en inkomsten als van veel leden: de bekeringsdiscipelen die door Jezus werden uitgezonden liepen blootsvoets, waren slecht gekleed en zonder beurs of tas.

Wat is het dan dat mij in de grootste ernst en het volle besef van de waarheid ervan doet zeggen wat ik heb gezegd? . . .Het is het feit dat ik in mijn ziel voel dat achter ons, achter onze kleine groep, achter onze zwakke pasgeboren organisatie, zich een machtige kracht verzamelt, die door niets kan worden tegengehouden – de kracht van de waarheid! Omdat ik besef dat wij slechts de voorhoede vormen, die de pas inhoudt tot de hoofdgroep zal verschijnen. Omdat ik besef dat wij verbonden zijn met een heilige zaak en dat de waarheid nu en altijd machtig is en zal zegevieren.

Twee jaar later werd Isis Unveiled, het eerste van HPB’s boeken, gepubliceerd. Het sloeg in als een donderslag. The Boston Evening Transcript schreef:

Men moet erkennen dat zij een opmerkelijke vrouw is, die meer heeft gelezen, gezien en gedacht dan de meeste wijze mannen. Haar werk staat vol aanhalingen uit een dozijn verschillende talen, niet als een ijdel vertoon van geleerdheid, maar om haar bijzondere opvattingen te bevestigen . . . haar bladzijden zijn voorzien van voetnoten, die enkele van de diepzinnigste schrijvers uit het verleden tot haar autoriteiten maken. Voor een grote groep lezers zal dit opmerkelijke werk boeiend en van grote betekenis blijken te zijn . . .

In het voorwoord van Isis herinnert HPB eraan dat toen zij door het Oosten reisde en getuige was van de geheime vertrekken van verlaten heiligdommen, twee steeds terugkerende vragen haar geest bezwaarde:

Waar, wie, wat is GOD? Wie heeft ooit de onsterfelijke GEEST van de mens gezien, zodat hij zeker kan zijn van de onsterfelijkheid van de mens?

Toen we het sterkst verlangden deze hoofdbrekende vragen op te lossen, kwamen we in contact met bepaalde mensen die zulke mysterieuze vermogens en zo’n diepgaande kennis bezaten dat we ze met recht de wijzen van het Oosten mogen noemen. We luisterden met belangstelling naar hun leringen. Ze lieten ons zien dat door het combineren van wetenschap en religie het bestaan van God en de onsterfelijkheid van de geest van de mens als een vraagstuk van Euclides konden worden bewezen.
Isis ontsluierd, 1:2

Een jaar later gingen zij en Olcott naar India, en verhuisden ze daarna het Internationale Hoofdkwartier van New York daarheen. Terwijl ze in India waren stichtten ze scholen voor de studie van het Sanskriet en maakten ze de bevolking van India weer bewust van hun eigen religieuze tradities, geschriften en filosofieën. In 1885 verhuisde HPB naar Europa en vestigde ze zich na twee jaar in Engeland, waar ze in 1888 De geheime leer publiceerde – een monumentaal werk waarin de verhalen uit de hele wereld over de schepping van de kosmos en de mens werden samengebracht. In deze twee delen licht ze lang verborgen gebleven begrippen toe, die als een sleutel werken voor het onthullen van de mysteriën van de oudheid. Ze onthield zich van dogmatisme en wees eerder de studenten de weg om hun eigen ontdekkingen te doen op een nieuwe en vitale wijze. Aan het einde van de ‘Inleiding’ schrijft HPB:

Maar voor het publiek in het algemeen en de lezers van De geheime leer kan ik herhalen wat ik aldoor al heb verklaard, en wat ik nu formuleer in de woorden van Montaigne: Heren, ‘ik heb hier alleen maar bloemen voor een boeket uitgezocht, en heb er niets van mijzelf aan toegevoegd dan het touwtje dat ze samenbindt.’

Trek het ‘touwtje’ kapot en snijd het in stukken, als u wilt. Wat het boeket feiten betreft, deze zult u nooit kunnen laten verdwijnen. U kunt ze alleen negeren, meer niet.
De geheime leer, 1:29-30

Naar aanleiding van vragen van lezers van De geheime leer schreef ze De sleutel tot de theosofie, en voor ze stierf vertaalde ze delen uit het ‘Boek der Gulden Voorschriften’, het hart en de essentie van haar boodschap – De stem van de stilte. De volgende twee stanza’s geven een idee van de stijl en de gedachten die het bevat:

Laat niet de felle zon één traan van smart drogen vóór u die zelf van het gezicht van iemand die lijdt heeft afgewist.

Maar laat elke brandende menselijke traan uw hart raken en daar blijven bestaan en wis hem nooit af voordat het leed dat hem deed vloeien is weggenomen. blz. 12

Wat zijn enkele van de ideeën die HPB bracht en hoe verhouden ze zich tot onze wereld van nu? Het belangrijkste is misschien het bestaan van een onkenbare goddelijke bron waaruit de kosmos en al wat daarin leeft is voortgekomen. Of het een melkweg of een ster is, een mens of een atoom, alle komen voort uit die ene universele bron waarover in India wordt gesproken als DAT, want naam en vorm kunnen daaraan alleen afbreuk doen. Een tweede begrip is dat van de wet van de cyclussen, die voor ons allen heel duidelijk is: dag en nacht en opnieuw dag, de cyclussen van de seizoenen, de eb en vloed van de getijden. De volgende gedachte is daarom van belang omdat ze aan de eerste twee inhoud en zin geeft: nl. dat alles in het heelal een ‘verplichte pelgrimstocht’ maakt – iedere eenheid, of het een mathematisch punt is of de grootste galactische cluster, is een evoluerend wezen, dat zich ontwikkelt langs een noodzakelijk pad, om weer één te worden met zijn goddelijke bron, na zijn innerlijke verborgen vermogens te hebben ontplooid, binnen de door hemzelf veroorzaakte beperkingen.

De processen die dit alles in beweging houden worden gevoed door de stuwkracht van karma en wedergeboorte of de wet van cyclische vernieuwing. Alle wezens zijn de uitdrukking van hun eigen karma. Als gevolg van het natuurlijke proces van eb en vloed, zijn alle wezens onderworpen aan rust en activiteit, geboorte, dood en wedergeboorte – dit zijn de vibrerende levenskrachten, die alle op hun reis voortstuwen. Ieder van ons is multidimensionaal en elk van deze aspecten moet tot de hoogste staat van ontwikkeling worden gebracht. Het intellect alleen al, bijvoorbeeld, bestaat uit het verstand, beïnvloed door aspecten van onze lagere en onze geestelijke natuur. Deze dualiteit geeft ons hoop, maar veroorzaakt ook schade. Schommelend tussen de lagere en onze hogere natuur, schept het verstand de machtige illusie van dualiteit zowel in onszelf als in het heelal. Het ene moment kunnen we vervuld zijn van de zuiverste en onzelfzuchtigste voornemens en op het volgende moment zijn onze veranderlijke, ongedisciplineerde gedachten gericht op onze lagere eigenschappen.

Door te proberen deze ideeën, die zo veelomvattend zijn, te begrijpen, gaan we ook elkaar begrijpen en de kosmos waarin we leven en waarvan we een deel zijn. Universele broederschap is niet een geloof voor de ‘goedzakken’ in het leven, maar is de fundamentele stuwkracht van het leven zelf en vormt de grondslag voor het zich openbaren van het heelal: waarom we elkaar ‘aanvoelen’ vóór we elkaar werkelijk leren kennen; waarom de bomen en andere planten op deze bol ons leven zo ingrijpend beïnvloeden; waarom, zoals de dichter zei, ‘men geen bloem kan aanraken zonder een ster te beroeren’. Universele broederschap ligt ten grondslag aan de diepzinnigste wetenschappen: hoe kunnen we zonder deze begrippen de heiligheid van de geboorte, maar ook het grote doel en de schoonheid van de dood begrijpen? Kortom, de ideeën die HPB naar voren bracht zijn het hoe en waarom van het bestaan zelf. Vanaf de dagelijkse huishoudelijke werkjes tot de edelste verrichtingen van de mensheid zijn wij allen op magische en wonderlijke manieren met elkaar verbonden. In het diepst van ons hart is ieder leven gelijk aan ieder ander, een uitdrukking van het Ene, en neemt door de eeuwen heen deel aan een unieke innerlijke reis van ontplooiing.

Artikelen over H.P. Blavatsky

Artikelen van Alan Donant


Uit het tijdschrift Sunrise sep/okt 1991

© 1991 Theosophical University Press Agency