Theosophical University Press Agency

Melkwegstelsels in kaart brengen in het licht van de oude wijsheid

Andrew Rooke

De eeuwigheid van het heelal in toto als een grenzeloos gebied, periodiek ‘het toneel van talloze heelallen die zich onophoudelijk manifesteren en weer verdwijnen’, en die ‘de zich manifesterende sterren’ en ‘de vonken van de eeuwigheid’ worden genoemd. ‘De eeuwigheid van de pelgrim’ is als een oogwenk van het zelf-bestaan (Boek van Dzyan). ‘Het verschijnen en verdwijnen van werelden is als een regelmatig getij van eb en vloed.’
De geheime leer, tweede grondstelling, 1:46

Honderden jaren geleden voeren dappere mannen uit in kleine Houten schepen om nieuwe werelden te ontdekken en in kaart te brengen, werelden die verder reikten dan waarvan de legenden in hun thuisland hen deden dromen. In deze eeuw waagt zich een nieuw ras van pioniers met radiotelescopen buiten de grenzen van het zonnestelsel dat ons tehuis is en van ons melkwegstelsel, en geeft ons een opmerkelijk beeld van het grotere heelal waarin wij, zoals Paulus zei, ‘leven, bewegen en zijn’.1

De fantastische beelden van ons heelal, zoals die te zien zijn op de beeldschermen van supercomputers – reusachtige galactische clusters, draad- en zeepbelachtige structuren die uit miljoenen melkwegstelsels bestaan – vestigen op nieuwe wijze de aandacht op de leringen van de oude wijsheid met betrekking tot de hiërarchieën van atomen, mensen en goden, waaruit het organisme van ons heelal bestaat.

De ontdekkingsreis van de moderne mens in het grotere heelal kwam goed op gang in 1923 met het werk van de Amerikaanse astronoom Edwin Hubble, die vaststelde dat er melkwegstelsels bestaan buiten ons eigen melkwegstelsel. Zes jaar later bracht Hubble de astronomische wereld opnieuw in opschudding met zijn ontdekking dat alle melkwegstelsels zich met grote snelheid van elkaar schijnen te verwijderen en dat ons heelal uitzet, misschien als gevolg van een oerexplosie van onmetelijke omvang – de Big Bang. Heel lang werd gedacht dat melkwegstelsels de grootste structuren waren die zich uit de vurige geboorte van het heelal verdichtten.

Deze opvatting werd ernstig in twijfel getrokken in de dertiger jaren door de Harvard astronoom Harlow Shapley, wiens gedetailleerde onderzoek van bepaalde gebieden aan de hemel aantoonde dat melkwegstelsels in clusters voorkomen. Dat werd in 1956 bevestigd door het onderzoek van de hele vanaf het Palomar Observatorium waarneembare hemel, waar George Abell zijn vermaarde catalogus samenstelde van 2712 uit vele melkwegstelsels bestaande clusters, tot op een afstand van drie miljard lichtjaren. In de zeventiger jaren leverde de Franse astronoom Gerard de Vaucouleurs het overtuigende bewijs voor wat hij de Locale Supercluster noemde, die uit duizenden melkwegstelsels bestaat met een massa gelijk aan miljoen maal miljard zonnen. Theoretici, zoals de Sovjet astronoom Yakov Zel’dovich, concludeerde dat dergelijke structuren algemeen zijn in een heelal van reusachtige stromende slierten van melkwegstelsels die van elkaar gescheiden zijn door immense leegten.

De ontdekkingen van deze vroege astronomen worden gesteund door waarnemingen in de tachtiger en negentiger jaren, waarvan vele de oude tradities met betrekking tot de structuur van ons heelal bevestigen. In 1987 gebruikte de astrofysicus R. Brent Tully van de Universiteit van Hawaï een supercomputer die vaststelde dat de Lokale Supercluster van de Vaucouleurs in feite deel uitmaakte van een uitgestrekt complex van superclusters, elk bestaande uit miljoenen melkwegstelsels.2

Naar welke kant de schotel van de radiotelescoop ook wordt gewend, het heelal brengt de wetenschappers door zijn steeds grotere structuren in verbazing. In 1989 vergeleken wetenschappers uit de U.S.A., Brittannië en Australië de aantekeningen van hun onderzoek van twee smalle ‘kegels’ van waarnemingen, die zich uitstrekten over 2,5 miljard lichtjaren ten noorden en ten zuiden van het vlak van het melkwegstelsel. De astronomen ontdekten dat melkwegstelsels gegroepeerd zijn met constante tussenruimten van 400 tot 800 miljoen lichtjaren in een reeks grote muren, die van elkaar zijn gescheiden door even kolossale leegten.3 Astronomen die aan dit onderzoek werkten stelden zich voor dat het heelal, op de grootste schaal gezien, zou kunnen lijken op schuimende zeepbellen, schelpen of ingewikkelde honingraten van melkwegstelsels.

Het doet denken aan de prachtige analogieën van de geboorte van een heelal in de oude wijsheidstraditie van vele landen, die door H.P. Blavatsky in haar Geheime Leer worden aangehaald. De hindoetradities bijvoorbeeld spreken over het uitzetten (uitademen) van oermaterie als het karnen van een oceaan van melk, waarbij melkwitte wrongel door de ruimte stroomt.4

De Mundaka Upanishad (I.i.7) beschrijft hoe het heelal voortkomt uit en terugkeert naar het Onvergankelijke, zoals het web van een spin tevoorschijn komt en weer wordt ingetrokken. Diezelfde gedachte werd door Goethe zo uitgedrukt:

Zo werk ik aan het razend weefgetouw van de tijd,
En weef een levend kleed voor de godheid.5

Deze oude, nu weer moderne opvatting over het heelal werd in 1990 versterkt door het werk van Alexander Szalay van de Johns Hopkins Universiteit in Baltimore, U.S.A., die tot een nooit eerder bereikte afstand van zeven miljard lichtjaren doordrong in de nog niet in kaart gebrachte gebieden van de kosmos. De onderzoekingen van dr. Szalay met zijn ‘pencil beam’ [potloodstraal] toonden groepen van melkwegstelsels met een onderlinge afstand van ongeveer 420 miljoen lichtjaren (maar niet direct overeenstemmend met het beeld dat tevoorschijn kwam bij het onderzoek in 1989), wat erop wijst dat deze indrukwekkende structuren veel ingewikkelder zijn dan tot dusver was waargenomen.6

Ons prachtige thuisheelal, de Melkweg, heeft daarom een ongewone positie in de broederschap van melkwegstelsels, omdat het zich tussen twee muren van melkwegstelsels bevindt, op ongeveer twee derde vanaf de noordelijke begrenzing, bekend als de ‘Grote Muur’, ongeveer 200-400 miljoen lichtjaren naar het galactische noorden. Zoals onze planeet Aarde om de Zon wentelt, zo draait onze Zon majestueus om de kern van de Melkweg in 250 miljoen jaar en brengt hij ons zonnestelsel elke microseconde in nieuwe gebieden van de ruimte. Astronomen van de observatoria van Carnegie en Wick meldden vorig jaar dat de hiërarchie van het universum zich uitstrekt over hele families van melkwegstelsels. Volgens deze recente studie stromen 136 melkwegen in en om ons melkwegstelsel naar een gebied in de ruimte, ongeveer 147 miljoen lichtjaren ver, dat sedert 1987 bekend is als de ‘Grote Aantrekker’.7 Terwijl onze zon ons meevoert op zijn baan in het ruimere gebied van het melkwegstelsel, ‘valt’ de hele Melkweg met zijn ontelbare myriaden van levens naar een entiteit met een doorsnede van ongeveer 300 miljoen lichtjaren, die uit tienduizenden lichtende melkwegstelsels en een veel grotere hoeveelheid raadselachtige ‘donkere materie’ bestaat. Ergens in de schuilhoeken van ons bewustzijn herinnert deze ontdekking ons aan de oude leer dat er onder de zonnen zelf een hiërarchie bestaat in de leiding van het heelal. De theosofische literatuur zinspeelt op ‘Raja Zonnen’ waaromheen vele zonnestelsels wentelen zoals de planeten zich om de zon bewegen. De ontdekking van de ‘Grote Aantrekker’ doet denken aan het bestaan van grotere wezens onder de melkwegstelsels, waarvan het domein de myriaden levens omvat die hele galactische clusters bewonen en samenstellen.

Wielen binnen wielen die voortdurend in beweging zijn. Toch lijkt het er voor ons, nietige wezens, op alsof alles van de ene dag op de andere in hoofdzaak onveranderd blijft, zoals we eens door de schijn werden verlokt te denken dat de aarde plat was. Moedige ontdekkingsreizigers in hun zeilschepen bewezen de onjuistheid daarvan en maakten ons van de bolvorm bewust; nu dringen onderzoekende zielen met radiotelescopen miljarden lichtjaren door in de diepten van de ruimte en schenken ons iets wat op een galactisch bewustzijn begint te lijken. We beginnen nu de waarheid van de oude leringen te beseffen dat het heelal er één is van een oneindig aantal reusachtige levende organismen, die zich uitstrekken van het oneindig deelbare atoom af tot de supergalactische structuren die we nu zien, en nog verder naar macrokosmische entiteiten. Theosofische leringen vergelijken onze aarde met een elektron en ons zonnestelsel met een atoom in het lichaam van een wezen dat zo groot is dat we het niet kunnen zien. We zien alleen andere atomen, galactische moleculen en nu nog grotere moleculaire zwermen die ons omringen.

De melkweg, een compleet en opzichzelfstaand heelal, is als geheel slechts één kosmische cel in het lichaam van een superkosmische entiteit, die op haar beurt er slechts één is van een oneindig aantal andere soortgelijke entiteiten. Het grote bevat het kleine; het grotere bevat het grote. Alles leeft voor en met al het andere. Dat is de reden waarom afgescheidenheid de ‘grote ketterij’ is genoemd. Ze is de grote illusie, want afgescheidenheid bestaat niet. Niets kan alleen voor zichzelf leven. Iedere entiteit leeft voor het geheel, en het geheel is niet volledig zonder die ene entiteit, en leeft daarom voor haar.8

Laten we nu de telescoop de andere kant uitdraaien en kijken naar de microkosmos van miljarden cellen die ons lichaam samenstellen. Op hun beurt bestaan deze cellen uit moleculen en atomen, elektronen en subatomaire deeltjes. Als we in ons denken de bewustzijnsverruimende voorstellingen van de oude wijsheid volgen, is het dan niet mogelijk dat veel van deze elektronen bewoond zijn door wezens die net als wij nadenken over deze prachtige ideeën?

Hun heelal is een enkel orgaan van ons lichaam, en hun melkweg is een enkele molecule van een cel van dat orgaan. Dit is bewustzijn, atman, niet ‘naam en vorm’ namarupa. . . Bewustzijn heeft geen omvang. Het zal de ruimte vullen, een atoom vullen, en dingen die onvergelijkelijk veel kleiner zijn dan een van onze atomen van de scheikunde. Het heeft geen afmetingen, omdat het geen vorm, geen gedaante, geen rupa, heeft.9

Bewustzijn, niet beperkt door stoffelijke afmeting, geeft vleugels aan de verbeelding die verder reiken dan de dromen van science fiction. Men zou zich kunnen voorstellen dat het grotere wezen waarvan wij slechts een deel zijn, niet verder in zijn evolutie is gevorderd dan wijzelf; omgekeerd, dat hiërarchieën van goddelijk bewuste wezens de atomen bewonen van ons lichaam, waarvan de ‘werelden en melkwegstelsels’ hun levenscyclus doorlopen en zich weer belichamen in een onderdeel van een seconde! Als een catastrofe van onvoorstelbare omvang het galactische wezen zou treffen waarvan wij een nietig deel vormen, dan zouden wij, oneindig kleine wezens, daar misschien weinig of niets van merken; en zijn atomen en moleculen, onze werelden, kunnen net zo rondtrekken als onze levensatomen dat doen, die elk ogenblik bij ons binnenkomen en ons verlaten.

Wat kunnen deze wetenschappelijke en metafysische beschouwingen betekenen voor de gewone man, in een wereld van oorlogen en economische teruggang, waarin de grote meerderheid van de mensen elke dag worstelt om het hoofd bovenwater te houden? Het feit dat de moderne wetenschap enig begrip begint te krijgen van de oude waarheid dat we deel uitmaken van een groter organisme, heeft voor ons allen ethische gevolgen. Het moedigt ons aan ons af te wenden van voorbijgaande zorgen en de wijdere horizonnen van de nachtelijke hemel op te zoeken, die getuigen van onze verbondenheid met de sterren. We zien tussen het oneindig kleine en galactische superclusters ingewikkelde verbindingen en beseffen dat elk van ons zijn eigen rol daarin speelt. We gaan ons lichaam, onze omgeving en het heelal zien als tempels van het leven en onszelf en anderen met eerbied bejegenen. We beseffen dat onze daden van nu het lot beïnvloeden van planeten en zonnen in de verre toekomst als wij, als evoluerende wezens, hemelse vormen zullen bewonen – sterren en melkwegstelsels – en het milieu verschaffen aan de mensheden van morgen, de geëvolueerde levensatomen van onze eigen constitutie.

Verwijzingen

De schrijver is erkentelijk voor de hulp van David Doody, Flight Operations Engineer, Magellan Project, Jet Propulsion Laboratory, Pasadena.

  1. Handelingen 17:28
  2. Galaxies, Voyage through the Universe, Time-Life Books, Amsterdam, 1988.
  3. ‘Astronews: Sky Surveys Reveal Regularly Spaced Galaxies’ in Astronomy, juni 1990, blz. 10; J. Kanipe, ‘A Cross Section of the Universe’ in Astronomy, nov. 1989, blz. 44-46; I. Petersen, ‘Seeding the Universe’ in Science News, 24 maart 1990, blz. 184-7; D. Johnson, ‘Supercomputing the Universe’ in Astronomy, december 1989, blz. 48-54; A.P. Fairall, ‘The Biggest Structures in the Universe’ in 1991 Yearbook of Astronomy, blz. 136-45; R. Cowen, ‘Quasar Clumps Dim Cosmological Theory’ in Science News, 26 jan. 1991, blz. 52.
  4. H.P. Blavatsky, De geheime leer, 1:98.
  5. Op.cit., 1:114.
  6. I. Petersen, ‘Probing a Universe of Bubbles and Voids’ in Science News, 27 oktober 1990, blz. 260.
  7. P. Muirden, ‘The Great Attractor’, in 1990 Yearbook of Astronomy, blz. 158-67; ‘Astronews: Best Evidence for the Great Attractor’ in Astronomy, september 1990, blz. 22.
  8. G. de Purucker, Bron van het occultisme, blz. 123.
  9. G. de Purucker, Dialogen van G. de Purucker, ‘Van atomair naar galactisch bewustzijn’, 2:843-5.

Wetenschap: sterrenkunde

Artikelen van Andrew Rooke


Uit het tijdschrift Sunrise nov/dec 1991

© 1991 Theosophical University Press Agency