Medewerker of mededinger?
Sarah Belle Dougherty
Als we het over de natuur hebben, denken we meestal aan iets dat geheel losstaat van onszelf, al zijn we er natuurlijk een essentieel deel van. We leven samen met mineralen, planten en dieren, maar vragen ons zelden af wat ieder rijk bijdraagt aan het geheel dat het helpt vormen.
Onder invloed van het materialisme en de gedachte dat de natuur bestaat om door ons geëxploiteerd te worden, hebben we veel van ons gevoel van verbondenheid met andere levensvormen verloren. De verschillende rijken worden door wetenschappers wel bestudeerd, maar alleen zoals men een probleem of een ingewikkelde machine bestudeert. De meesten hebben er niets op tegen individuele dieren en planten te vernietigen om er iets over te ontdekken: het zijn ‘studieobjecten’, geen entiteiten die ons respect en onze aandacht waard zijn. Deze algemeen voorkomende houding van afgescheidenheid van alles, ook van andere mensen, heeft ons op het punt gebracht waarop industriële en militaire technieken de hele structuur van het leven op aarde bedreigen. Ons gehavend en vervuild milieu – onbewoonbaar voor vele oorspronkelijke soorten en ten slotte soms ook voor de mens – en menselijke gruweldaden die met name in deze eeuw maar doorgaan, zijn het gevolg van deze zelfde neiging alles buiten onszelf en onze groep te zien als objecten die naar willekeur kunnen worden gebruikt of misbruikt.
De aarde is echter een organisch geheel en de individuen die haar vormen zijn gelijkwaardige en noodzakelijke medewerkers. De steeds vorderende wetenschappelijke ontdekkingen op het gebied van de onderlinge, stoffelijke verbondenheid van alles op aarde, tonen duidelijk hoe alles tot één organisch geheel is verstrengeld en dat ieder individueel aspect bijdraagt tot en invloed uitoefent op al het andere: het klimaat, de begroeiing, de dieren, bacteriën, bomen, rivieren, oceanen, vissen, insecten, geologische werkingen – alles is op dynamische wijze verbonden. Elk heeft een doel, of we dat herkennen of niet en draagt bij aan het geheel.
Terwijl overal de erkenning groeit dat alles in de natuur in stoffelijke zin afhankelijk is van al het andere, is het besef dat niet-menselijke levensvormen door hun bewustzijn en leven tot het geheel bijdragen voor velen nog een ongewone gedachte. Door onze egocentrische instelling hebben we te lang het bewustzijn en het leven van de bewoners van de aarde onderschat en het geestelijke geloochend, in die mate dat we zelfs vaak het bestaan ervan in onszelf ontkennen. Maar de aarde is een levend wezen en bestaat uit levende wezens. Bij dieren erkennen we het bestaan van bewustzijn; bij planten vermoeden we het. Waarom dan niet bij mineralen, atomen, planeten? We begrijpen zo weinig van het bewustzijn en het leven, van de aarde als een geheel, van de onderlinge betrekkingen tussen de verschillende bewoners van deze planeet – we begrijpen zelfs niet goed wat een mens is. Hoe kunnen we dan de wereld om ons heen zulke beperkingen opleggen? De gedachte dat alles leeft en bewust is en dat er een geestelijke realiteit aan ten grondslag ligt die ons waarnemingsvermogen en zelfs ons verstand te boven gaat, wint meer en meer veld. Als de kern van ieder wezen, zoals de meeste culturen vanaf de oudheid tot de moderne tijd bevestigen, een geestelijke entiteit is die zich tot uitdrukking brengt op een wijze die past bij het bewustzijnsniveau dat het tot dusver heeft ontwikkeld, dan heeft ieder wezen zijn eigen innerlijk doel – zijn dharma, zijn plicht, of wet van zijn wezen, zijn reden van bestaan.
Als we de rol van de verschillende rijken die leven op aarde proberen te begrijpen, is het interessant te bedenken dat de mens in zichzelf een mineraal, plantaardig, dierlijk, menselijk en goddelijk bewustzijn bezit. Elk van deze aspecten van ons bewustzijn is belangrijk en speelt een vitale en unieke rol in ons functioneren. Als we een ervan misten, zouden we geen compleet mens zijn. Soms zijn we ons bewust van onze dierlijke en goddelijke aspecten, omdat deze grenzen aan het strikt menselijke deel dat het centrum van ons bewustzijn vormt. Ons begrip van plantaardig bewustzijn, in of buiten ons, is bijzonder klein. Zou de vredige, bijna meditatieve sfeer die we ondergaan als we ons in een bos of weidelandschap bevinden, niet een weerspiegeling kunnen zijn van het bewustzijnsaspect van de planten die daar groeien, of wellicht een reactie daarop? De meer vegetatieve kant van onszelf, zoals het autonome zenuwstelsel, stemt ons ook tot nadenken. We leren voortdurend meer over het soort bewustzijn dat planten aan de dag leggen en over hun vitale rol in de ecosfeer.* Op het ogenblik ziet de westerse beschaving geen enkel leven of bewustzijn in mineralen, en daarom vormt hun bewustzijn een nog groter mysterie. Misschien krijgen we meer inzicht in het bewustzijn van planten en mineralen wanneer we beter in staat zijn de overeenkomstige bewustzijnsniveaus in onszelf te begrijpen.
*Zie John Van Mater, jr.’s artikel ‘Onze intelligente vrienden de planten’, Sunrise sep/okt 1987.
De natuurrijken onder de mens werken betrekkelijk harmonieus samen en hun stoffelijke bijdrage aan de aarde is duidelijk. Hun onzichtbare bijdrage is niet zo duidelijk, vooral niet voor diegenen onder ons die de binding met de natuur, fysiek zowel als psychisch, grotendeels hebben verloren. Toch heeft de aarde als levend wezen vele graden van bewustzijn – stoffelijke, psychische, intellectuele en geestelijke – die even werkelijk zijn als de onze. Wij zijn in feite kinderen van Moeder Aarde en weerspiegelen haar structuur in die van ons. Ons bewustzijn put uit het grotere wezen van de planeet, net zoals wij lichamelijk afhankelijk zijn van elementen die hun oorsprong hebben in het lichaam van de aarde. Alle zich ontwikkelende levens die de planeet vormen, hebben deel aan haar spectrum van bewustzijn, en zijn innerlijk zelfs nauwer met haar verbonden dan lichamelijk. Onze gedachten en gevoelens hebben grote invloed op de corresponderende delen van de aarde. Problemen zoals de vervuiling en de vernietiging van het milieu, de voortschrijding van woestijnen, kernafval en oorlogvoering die een toenemende plaag zijn voor de wereldbevolking, zijn de uiterlijke manifestaties van onze zelfzucht, hebzucht, psychisch isolement en ongevoeligheid zoals die zich weerspiegelen in de stoffelijke aardbol. We zien alleen onze uiterlijke daden en de gevolgen daarvan, maar van welke aard zijn de krachten die we tegelijk hebben opgebouwd in de psychologische delen van de natuur? Wat zullen de gevolgen zijn voor de mensheid en de aarde wanneer die ten volle tot uitwerking komen?
De negatieve bijdrage die de mensheid aan de aarde levert is goed te zien. Maar hoe staat het met onze positieve bijdrage? Het is duidelijk dat de mens, alleen al door zijn aanwezigheid hier, een rol moet spelen op deze planeet als een integrerend deel van het stelsel. Wij hebben als de nu overheersende levensvorm op aarde de grootste invloed op de rest van de natuur. Maar houdt dat in dat we het belangrijkst zijn? De verschillende rijken met al hun verschillende vormen en karakteristieke bewustzijnstoestanden dragen alle bij tot het wezen van de aarde. In ons evolutiestadium bevinden we ons tussen de bijna automatische deelname van de lagere rijken, en de zelfbewuste rol van de rijken die verder zijn gevorderd dan wij. Dat weerspiegelt zich in ieder van ons, waarin het menselijk ego het overheersende deel van ons wezen vormt, maar waarin toch alle aspecten van ons bewustzijn nodig zijn om een compleet mens te worden. Als een bepaald centrum van bewustzijn niet goed functioneert, lijdt de hele mens. Ons menselijk ego, dat nog niet volledig is ontwikkeld, springt soms uit de band, brengt het stelsel uit zijn evenwicht en verstoort de werking van de minder ontwikkelde bewustzijnen die hun evenwicht in belangrijke mate automatisch handhaven. We zijn ons voor een groot deel niet bewust van ons geestelijk bewustzijn, omdat het buiten het bereik van ons gewone begrip ligt en daarom aan onze waarneming ontsnapt – en dat geldt ook voor de hogere natuurrijken waarvan we ons slechts intuïtief bewust zijn. Het is ons ook niet mogelijk te weten wat voor soort bewustzijn de aarde heeft als een wezen, net zomin als een atoom kan waarnemen of het meehelpt aan de vorming van een dier, een plant, of een rots. Maar omdat de aarde een bepaald soort organisme is, moet ze worden beïnvloed door de disharmonie die door het mensenrijk wordt veroorzaakt, zoals een toestand van onevenwichtigheid in ons – of die ligt op psychisch, organisch of cellulair terrein – ons beïnvloedt en zelfs tot ziekte of de dood kan leiden.
Als we willen doen wat we kunnen om de gezondheid van onze planeet in stand te houden, moeten we samenwerken – alle rijken op aarde, alle mensen. In plaats van ons af te vragen wat we kunnen nemen en gebruiken en hoe we kunnen krijgen wat we wensen, zouden we misschien kunnen gaan vragen wat ons doel als mens is. Wat kunnen we van onszelf geven aan het geheel dat wij helpen vormen? Hoe kunnen we onze verantwoordelijkheid nakomen als mensheid op aarde? Er zijn geen pasklare antwoorden op zulke vragen te vinden, en ook zal niet iedereen het eens zijn over de problemen en de oplossing ervan. Maar alleen al het besef dat er meer van ons wordt verwacht dan egoïstische pogingen om te overheersen, of onze wensen en behoeften te bevredigen ongeacht wat dat de natuur en de rest van de mensheid ook kost, is een essentiële eerste stap naar een oplossing van de huidige ecologische en menselijke crises.
Om in harmonie te leven met de andere natuurrijken, moeten we niet langer ons bewustzijn richten op wat we kunnen nemen in het leven; maar op wat we aan waardevols kunnen bijdragen aan alle verschillende eenheden waartoe we behoren: ons gezin, onze gemeenschap, ons volk, onze soort en onze planeet. Het is altijd mogelijk te veranderen, ons eigen leven te onderzoeken en te zien welke waarden we in feite belichamen, of ze de moeite waard zijn en hoe we in ons dagelijks werk meer kunnen laten doorklinken van dat waarin we werkelijk geloven. Zo’n verandering van levensopvatting zou waarschijnlijk onze relaties met anderen wijzigen: onze omgeving zien als een onbewust geheel dat door ons kan worden uitgebuit, vindt zijn terugslag in de opvatting dat andere mensen kunnen worden gebruikt voor ons eigen nut of gemak. Al is het onmogelijk de andere rijken niet te gebruiken voor ons levensonderhoud, kunnen we daar wel een andere houding tegenover aannemen: een van respect, vriendelijkheid of dankbaarheid voor de offers die leden van deze rijken voor ons welzijn brengen, en erkennen dat hun bijdrage aan het geheel even belangrijk is als die van onszelf.
Natuurlijk kunnen we niet van de ene dag op de andere dramatische resultaten verwachten. Maar wel kunnen we een positieve richting inslaan en beginnen de koers van onze beschaving ten goede te keren en de kwaliteit van het leven op aarde voor alle soorten te verbeteren. Als we eenmaal het leven als partners en medewerkers gaan benaderen in plaats van als profiterende mededingers, zal het ons steeds duidelijker worden hoe we onze rechtmatige plaats kunnen innemen als constructieve en meedogende leden van de grote familie van natuurrijken op aarde.
Artikelen van Sarah Belle Dougherty