Onze intelligente vrienden, de planten
John Van Mater, jr.
We vinden het vanzelfsprekend dat planten onmisbaar zijn voor de instandhouding van ons ecosysteem, voor het produceren van zuurstof en het verschaffen van de voornaamste voedselbron in een omvangrijke keten waartoe de mens behoort. Maar de intelligentie van planten weerspiegelt ook een zielenleven en bewustzijn, een factor waarop de eenheid van alles berust.
Hoe het plantenrijk voor het eerst tevoorschijn kwam en zich vestigde is een mysterie. Planten hebben zich vele honderden miljoenen jaren ontwikkeld, net als mineralen, virussen en bacteriën. Een van de oudste fossielen van alle levensvormen blijkt een microscopisch kleine plant te zijn, een bacterie, gevangen in een stuk zwart hoornsteen in Swaziland, Afrika, waarvan men de ouderdom op meer dan 3 miljard jaar schat. Een eenvoudiger in kolonies levend familielid van de blauw-groene algen is 2,8 miljard jaar oud. Bloeiende planten kwamen ongeveer honderd miljoen jaar geleden plotseling tevoorschijn, tegen de tweede helft van de Krijtperiode.
In ieder tijdperk namen de juiste planten de juiste plaats in en pasten ze zich bij de heersende omstandigheden aan, samen met de dieren die in dezelfde tijd leefden. In de elkaar opvolgende tijdperken vermenigvuldigden de planten zich en droegen ze bij aan het geheel. Een belangrijke uitwisseling tussen de rijken onderling – delfstoffen, planten en dieren – dient om het klimaat en de omstandigheden te scheppen die het meest geschikt zijn voor die tijd.
Mogelijk waren het de eerste eencellige planten of algen die het ingewikkelde proces, fotosynthese genaamd, ontwikkelden; dit houdt in de omzetting van lichtenergie in chemische energie door chlorofyl. Als in de fossiele overblijfselen plotseling de algen op het toneel verschijnen, is hun genetisch materiaal en fotosynthese al ontwikkeld en aanwezig. Hoe kan dat, tenzij achter de schermen intelligentie – of liever intelligenties – aan het werk waren?
Hoe verder we naar de oorsprong teruggaan, hoe meer de rijken op elkaar lijken, en op het niveau van de eencelligen schijnt het verschil tussen planten en dieren te verdwijnen. We zien dat het zoöplankton prachtige en geometrische vormen heeft, overeenkomend met diatomeeën of plantaardig fytoplankton, die zoösporen vormen. De meeste eencellige zoösporen hebben op haren lijkende zwepen, en sommige die in algen voorkomen, hebben zelfs een lichtgevoelige oogvlek. De zoösporen functioneren net als de spermatozoïden die worden voortgebracht door varens, mossen en leverkruid en tot de meest primitieve meercellige planten worden gerekend. De mannelijke geslachtscellen (spermatozoïden) van zulke planten zijn vrijwel gelijk in werking en uiterlijk aan dierlijke spermacellen. Dit, evenals de genetische overeenkomsten, wijst op één voorgeslacht, één bron, een oer-protoplasma. Veel vragen over hun oorsprong blijven onbeantwoord,
Ongetwijfeld waren het intelligente ontwerpers die de oorspronkelijke prototypen voortbrachten van de schitterende vormen in het plantenrijk en in andere rijken. In planten zijn wil en begeerte aanwezig als een deel van de oer-intelligentie die hun evolutie heeft geleid en die hun vormen en patronen al naar de behoefte veranderden en verfijnden. Het wonder van hun werkwijzen en vormen is aan geen afmeting gebonden en is overal aanwezig, vanaf de kleinste sporen, stuifmeelkorrels, of virussen, die alleen met een elektronenmicroscoop zichtbaar zijn, tot het grootste levende organisme, de reusachtige mammoetboom, die zijn begin heeft in een zaadje van ongeveer drie millimeter.
Iedere soort en familie heeft specifieke eigenschappen, van rozen tot redwood-bomen, net zoals ieder ras zijn unieke kenmerken bezit, zowel wat stoffelijke vormen als gedragingen betreft. Planten hebben een sierlijke, meetkundige structuur die wijst op intelligentie en vernuft. De spiraalvorm die overal voorkomt, duidt op evolutionaire vooruitgang. Het DNA in planten, evenals in dieren en mensen, bestaat uit een dubbele spiraal. We zien deze spiraalvorm ook in de plaatsing van bladeren langs een stengel, in het spiraalvormige hart van een zonnebloem, de horens van een ram, in schelpen – en zelfs in spiraalvormige melkwegstelsels.
We kunnen leren van de vernuftige vormen van zaden en zaadhuisjes en de wijze waarop ze functioneren. Vruchten en zaden zijn zo samengesteld dat ze graag worden gegeten, zodat vogels en andere dieren ze kunnen verspreiden. De zaden van distels en paardenbloemen hebben een parachute, zodat ze in de lucht kunnen zweven; die van de esdoorn draaien rond als een helikopter; andere moeten drijven zoals die van de kokosnoot en weer andere, zoals de blauweregen, schieten hun zaad weg met formidabele kracht. Het blad, een essentieel orgaan van de plant, heeft talrijke vormen: vetplanten hebben bladeren om water in op te slaan; de mimosa heeft kleine, samengestelde blaadjes die in luttele seconden opengaan en sluiten – dit is een van de weinige planten die op deze wijze reageren, omdat ze erg gevoelig zijn voor licht, warmte en aanraking; de Amerikaanse cacteeën ontwikkelden hun bladeren tot stekels en de stammen slaan water op, maar werken als bladeren waarin fotosynthese plaatsvindt.
In het plantenrijk komen enkele ongewone aanpassingsvormen voor en bepaalde dierlijke trekken. Schimmels zijn verwant aan planten en worden dicht bij planten ingedeeld, maar ze hebben geen chlorofyl om voedsel te produceren. Slijmzwammen, een soort schimmel, met een amoebe-achtige vorm, kruipen rond en doen zich te goed aan organisch materiaal. Dan komen ze samen in één grote voortplantingsgroep met als hoogtepunt een organisme dat vruchtlichaampjes voortbrengt die sporen bevatten en de zwam verspreiden. Elk van deze kleine amoebecellen moet zich specialiseren voor de vorming van deze structuur en het is nog steeds niet bekend hoe ze de rol leren die ze moeten spelen. Naast de vleesetende planten is er ook een groep eencellige waterplanten, de dinoflagellaten [zweepdiertjes], die zowel plantaardige als dierlijke kenmerken vertonen. Ze bezitten chlorofyl voor de vorming van voedsel, maar kunnen ook kleine diertjes vangen en eten. Deze onderlinge relaties zijn ingewikkeld en niet geheel bekend, al weet men wel dat ze nu goed functioneren en dat altijd schijnen te hebben gedaan.
De hele natuur berust op symbiotische of coöperatieve betrekkingen. Korstmossen zijn zwammen die met algen samenwerken. Ze omgeven en beschermen de algen, geven hen voedsel dat is afgehaald van rotsen, en in ruil daarvoor produceren de algen voedsel voor hen. Beide zijn in staat onder harde omstandigheden te overleven.
Schimmels zijn, net als de microben en bacteriën, betrokken bij het afbraakproces of het ontbinden van dingen in hun oorspronkelijke elementen. Vele zijn bondgenoten van planten, omdat ze deel uitmaken van het omvangrijke proces dat nodig is voor het herwinnen van vitale stoffen voor de planten en andere rijken. Ze zijn onmisbaar omdat ze kooldioxide in de lucht en voedingsstoffen in de grond terugbrengen. Eén schimmelvorm leeft in de grond, werkt samen met de wortels van een plant en wisselt ruwe voedingsstoffen uit. Er zijn ook bacteriën die stikstof vasthouden en in de wortels van groenten leven.
Het gedrag van planten en de manier waarop ze op elkaar inwerken verraadt bewustzijn. Zo is er bijvoorbeeld een waarschuwingssysteem onder de pijnbomen in een bos en een wisselwerking tussen afzonderlijke bomen van één soort. Er zijn ook reacties tussen natuurrijken. Een van de mooiste voorbeelden van communicatie tussen soorten is te vinden waar insecten, zoals bijen, een symbiose aangaan met bloeiende planten, dienst doen als bestuivers in ruil voor nectar en stuifmeel. Deze wisselwerking bereikt een hoogtepunt bij de orchideeënfamilie, die verbazingwekkende bloeivormen en ook een zeer vernuftige wijze van bestuiving laat zien. Het vrouweschoentje vangt een bij in een holte en laat die pas na bestuiving door een speciale uitgang weer los. Eén groep van het geslacht Ophrys bootst wespen en een bepaalde soort vliegen na als een onschuldige misleiding. De bloemen brengen een gelijkenis met een vrouwelijk insect voort tegelijk met een onweerstaanbare geur, die het mannetje aantrekt dat wil paren met de bloem en die haar zo bestuift. De tijden zijn op elkaar afgestemd zodat de bloemen bloeien als de mannelijke insecten uitkomen. Zo hebben insecten en planten door een wederkerig bewustzijn een relatie vervolmaakt die al miljoenen jaren duurt.
De vormen van planten zijn in de loop van ontzaglijke tijdperken verfijnd, en hun patroon geeft blijk van een ongewone intelligentie. Om een plant werkelijk te leren kennen zou men in haar zielenleven moeten kijken, omdat er grote mysteriën ten grondslag liggen aan de meest gewone werkingen. De ontkieming van een zaadje is een wonder, want het weet hoe het zijn wortels diep in de aarde moet sturen en zijn loten omhoog naar het licht. Achter deze activiteit staat de grote levensadem. ‘In planten is ze die levens- en intelligente kracht die het zaad doordringt en doet uitgroeien tot de grasspriet, of de wortel en de jonge boom.’1
Zelfs Darwin beschouwde de draadachtige wortels als een soort hersenen die zich een weg banen en zoeken in de bodem. Dit wijst op een bewustzijn dat de hele plant doordringt, maar dat is geconcentreerd in haar meest vitale delen zoals de uitlopers of wortelpunten, bladeren, en vooral de bloemen.
De grote Bengaalse geleerde, Sir Jagadis Chundra Bose, deed bijna honderd jaar geleden fascinerende experimenten met planten. Dr. Bose combineerde fysiologie, natuurkunde en biologie in zijn onderzoek en ontdekte universele verbanden. Hij bedacht een manier waardoor een plant, door te reageren op elektrische en andere prikkels, haar handtekening kon ‘schrijven’ op een stuk berookt glas. Hij zag dat de gevoelige mimosa een reflexboog heeft die lijkt op die van een dier, en een eigen zenuwstelsel dat overeenkomt met bepaalde cellen. Hij ontdekte ook dat in het schorsweefsel van de groeilaag planten kloppende hartcellen bezitten die meehelpen het sap op te pompen door de stengel. Bij zijn vele experimenten bemerkte hij dat de peen de meest opwindende onder de groenten was en selderij een van de minste. Bose2 citeert het volgende van Henri Bergson:
. . . hieruit volgt beslist niet dat hersenen onontbeerlijk zijn voor bewustzijn . . . Als dan aan de top van de schaal van levende wezens bewustzijn is verbonden aan zeer gecompliceerde zenuwcentra, moeten we dan niet aannemen dat het het zenuwstelsel vergezelt in zijn hele afdaling en dat, wanneer ten slotte de zenuwsubstantie is opgegaan in de nog ongedifferentieerde levende materie, er nog steeds bewustzijn is, verspreid, onduidelijk, maar niet tot niets teruggebracht? Theoretisch zou dus al wat leeft bewustzijn kunnen hebben. In beginsel gaat bewustzijn samen met leven.3
Bose ging zelfs verder met zijn experimenten en toonde ons nieuwe onderlinge relaties tussen het ‘levende’ en het ‘niet-levende’, die nog niet ten volle worden erkend, en dat bewustzijn in alle materie aanwezig is. Zijn experimenten laten in de eerste plaats zien dat het plantenbewustzijn erg gevoelig is voor andere vormen van elektromagnetische frequenties of golven, naast die van het zichtbare licht.
In de vroege jaren 50 ontdekte dr. T.C. Singh, hoofdbotanicus van de Annamalai Universiteit van India, dat de hydrilla, een waterplant, reageerde op Indiase raga’s, gespeeld op viool, fluit en vina. Verdere experimenten met verschillende toonhoogten zorgden ervoor dat bepaalde planten een veel grotere opbrengst opleverden. Over de hele wereld werd dit onderzoek in de jaren 60 en 70 voortgezet met wisselende resultaten. Planten reageerden op de meeste vormen van muziek of geluid, op magnetische en elektrische velden of stromen, die alle de groei onder bepaalde voorwaarden bevorderden. Men ontdekte dat jazz en klassieke muziek in het algemeen betere resultaten opleverden dan hardrock, dat een tegengesteld effect had.
Cleve Backster gebruikte een polygraaf (leugendetector) om planten te testen, waarbij elektroden aan de bladeren werden bevestigd. Door elektrische impulsen op te nemen, zag hij dat planten bijzonder gevoelig waren voor zijn gedachten, vooral gedachten die een bedreiging vormden voor hun welzijn. Backster nam ook een reactie in een plant waar wanneer ook maar het kleinste celletje in de nabijheid werd gedood. Hij bemerkte dat ze een vorm van geheugen hebben en reageerden op iemand die eerder aan een plant in de directe omgeving kwaad had gedaan; uit een rij van anonieme mensen kon de plant diegene halen die de daad had begaan.
Marcel Vogel, een tijdgenoot, voerde de meeste experimenten van Backster met succes uit. Hij kwam tot een interessante conclusie: dat er een levenskracht is, een kosmische energie die levende dingen omgeeft en die alle natuurrijken bezitten, de mens inbegrepen. Hij zei:
het is deze eenheid die een wederzijdse gevoeligheid mogelijk maak, die niet alleen plant en mens in staat stelt onderling te communiceren, maar ook die communicatie via de plant te registreren.4
De natuur is een grote broederschap van wezens, een symbiose op veel gebieden, waarvan de meeste buiten ons gezichtsveld en ons gewone begrip vallen. Het plantenrijk is een essentieel deel van de vitaliteit of het prana van de levende planeet, dat in zijn stofwisseling een ademend, intelligent orgaan verschaft, dat de atmosfeer vormt en regelt en ook energie doorgeeft aan de biosfeer. Planten zijn ook een schakel in de keten van wezens, waarvan ieder rijk of gebied de ander nodig heeft om te kunnen functioneren en zich te kunnen ontwikkelen.
Planten hebben dus een innerlijk bewustzijn, een drijvende kracht die hen ertoe brengt de prachtige vormen te scheppen die we om ons heen zien. Er is een wil en een kosmische drang in hen en een ‘ziel’ of instinct, die waarneembaar is in hun activiteiten. Chundra Bose, Backster, en anderen toonden aan dat bewustzijn overal in de stof aanwezig is en niet noodzakelijkerwijs hersenen nodig heeft. Goethe, de grote Duitse filosoof en dichter, dacht aan een oerplant, het ideale prototype, dat de bron is van alle variaties in het plantenrijk, zowel in het verleden als in de toekomst. Hij was er zich van bewust dat uiterlijke vormen voorbijgaand en onstabiel zijn en dat het universum onophoudelijk zijn uiterlijk verandert als gevolg van de werking van transcendente spirituele energieën. Goethe zag dit universele proces als een metamorfose: dit omvat een heel wezen in ritmische groei, een pulserend bewustzijn dat schept en vernietigt door veranderingen, zoals een rups verandert in een vlinder; of zoals de bloem zich ontplooit uit een knop, zich samentrekt in het vruchtbeginsel, zich weer uitzet tot een vrucht, en samentrekt in het zaad. Dit is fundamenteel en is in de hele kosmos te zien, als sterren exploderen tot supernova’s en imploderen tot zwarte gaten. Dit duidt op het in- en uitademen van heelallen.
Wat is de uiteindelijke kern van intelligent leven? Ruimte? Oneindigheid? Er zijn onvernietigbare kosmische zaden of kiemen – monaden – achter de groei van de ziel in het plantenrijk en in alle dingen, en elk leert door ervaring in opeenvolgende vormen op de ladder van de evolutie. Als mensen met hetzelfde kosmische potentieel, kunnen we onze ziel in harmonie brengen met de essentie van de natuur en het geheime leven van alle wezens leren kennen, met inbegrip van onze broeders, de planten.
Verwijzingen
- H.P. Blavatsky, De geheime leer, 1:318.
- Jagadis Chundra Bose, Plant Autographs, and Their Relationships, ‘Response of Inorganic Matter’, hfst. 8.
- Henri Bergson, Mind-Energy, Lectures and Essays, blz. 7-8.
- Marcel Vogel geciteerd in Peter Tompkins, The Secret Life of Plants, 1973, blz. 24.
Wetenschap: biologie, ecologie
Artikelen van John Van Mater, jr.