Theosofie en seksuele problemen
G. de Purucker
[In 1936 werd onder de auspiciën van de Medical Review of Reviews de Encyclopaedia Sexualis gepubliceerd met als ondertitel ‘A Comprehensive Encyclopaedia-Dictionary of the Sexual Sciences’ (Een uitgebreid encyclopedisch woordenboek over seksuologie). Hoofdredacteur was Victor Robinson, M.D., professor in de geschiedenis van de geneeskunde, aan de Temple University School of Medicine, Philadelphia. Tot de ruim honderd vooraanstaande medewerkers behoorden de Nobelprijswinnaar Thomas Hunt Morgan, F.R. Lillie, president van de National Academy of Sciences, en Gottfried de Purucker, leider van de internationale Theosophical Society (toen in Point Loma en nu in Pasadena, Californië).
In zijn uitnodigingsbrief aan dr. De Purucker gaf dr. Robinson de volgende toelichting: ‘Hoewel er vanzelfsprekend veel aandacht wordt geschonken aan de medische en biologische aspecten, krijgen ook de psychologische, filosofische, theologische, wettelijke en literaire aspecten voldoende aandacht.’ Het doet ons genoegen onze lezers te laten kennisnemen van de bijdrage van dr. De Purucker. – Red.]
Zaken die verband houden met seksualiteit en het misbruik van de zogenaamde voortplantingsfunctie hebben in de wereld van vandaag een volkomen onverdiende aandacht of bekendheid gekregen, eenvoudig omdat alle filosofische kennis over dit onderwerp in onze tijd hoofdzakelijk berust op medische experimenten en de wankele basis die bepaalde takken van de huidige psychologie verschaffen.
Het lijkt niet overdreven te zeggen dat er geen echt seksueel probleem bestaat in zoverre het de natuur zelf betreft en de normale wijze waarop ze functioneert met betrekking tot de mens, maar dat de problemen – en die schijnen in onze moderne wereld maar al te talrijk te zijn – geheel voortvloeien, zoals hierboven gesuggereerd, uit het feit dat het moderne westen niet meer gelooft in de regulerende voorschriften van zijn vroegere godsdienst; en omdat het geen algemeen aanvaarde levensfilosofie bezit, zijn er vanzelfsprekend ook geen factoren van filosofische aard die beheersend of remmend werken.
De moderne mens beschouwt de seksuele functie, of beter gezegd de voortplantingsdaad, slechts terloops als een zaak die voor de mensheid van belang is – dat wil zeggen, voor de voortplanting van de menselijke soort – en bijna geheel als een middel tot zinnelijk genot zo niet regelrechte wellust.
In de religie-filosofie van de oude wijsheid, die in deze tijd theosofie wordt genoemd, wordt de huidige verdeling van de mensheid in twee geslachten gezien als een stadium in haar evolutionaire groei, om het in enkele woorden te zeggen. De mensheid werd niet als man en vrouw geschapen, maar was in het begin van haar geschiedenis aseksueel of, als men die term verkiest, geslachtloos; pas in de loop van de langzame ontwikkelingsgang van de menselijke kenmerken die ons allen nu zo vertrouwd zijn, ging de geslachtloze toestand geleidelijk over in tweeslachtigheid, die na vele miljoenen jaren op haar beurt plaatsmaakte voor een ontwikkeling die leidde tot de toestand van twee geslachten, die nu al zo’n zes of zeven miljoen jaar de overhand heeft.
Volgens de esoterische filosofie vindt er van binnen naar buiten een langzame en geleidelijke evolutionaire ontvouwing plaats van de mensheid, vanaf het eerste verschijnen op deze aardbol van de menselijke prototypen als parthenogenetische wezens die hun soort op maagdelijke wijze voortbrachten via – in een veel latere geologische periode – de tweeslachtige of beter gezegd androgyne toestand, die na vele miljoenen jaren weer langzaam overging in de toestand dat er mannen en vrouwen kwamen van tegengesteld geslacht, een toestand zoals we die nu kennen en die, zoals gezegd, al miljoenen jaren bestaat.
Voor een opmerkzame bioloog is slechts een vluchtige blik nodig in de wereld van de verschillende wezens van de lagere orden, klassen en soorten die nu op aarde bestaan, om te zien dat zelfs onder deze vroege, zij het op specifieke wijze geëvolueerde vormen, parthenogenesis en tweeslachtigheid voorkomen, ook nu nog, evengoed als de geslachtelijke wijze van voortplanting van soorten. Zowel in het planten- als het dierenrijk vindt men nog steeds deze oorspronkelijke vormen van voortplanting, die nu als overblijfselen bestaan, en het is merkwaardig dat in elk rijk – d.w.z. in beide rijken – voorbeelden te vinden zijn van de drie voortplantingsmethoden; in elk rijk is de geslachtelijke de hoogste, daarna volgt op een iets lager niveau en waarschijnlijk voor een geringer aantal de tweeslachtige en ten slotte de maagdelijke of parthenogenetische.
Er bestaan in de mens zelf nog steeds zowel zoölogische als fysiologische overblijfselen of resten, zoals de onvolmaakt ontwikkelde borstklieren bij de man en ook de eveneens onvolmaakt ontwikkelde baarmoeder; omgekeerd geldt hetzelfde voor de vrouw. Men heeft te weinig belang gehecht aan het voortbestaan van deze hardnekkige onvolmaakt ontwikkelde rudimentaire organen, en als ze ons iets te zeggen hebben, is het dat ze met enige nadruk wijzen op een vroegere toestand, de androgyne toestand, toen de mensheid tweeslachtig of biseksueel was.
Men moet bedenken dat de ware mens niet zijn fysieke lichaam is, want dat is niet meer dan het voertuig of het grove stoffelijke omhulsel waarin de werkelijke mens werkt en door middel waarvan hij zich manifesteert. Het moet voor iedereen die nadenkt duidelijk zijn dat de ware mens niet bestaat uit benen of armen, huid of haar, beenderen of weefsels, maar uit (a) een denkvermogen, (b) een fijn uitgebalanceerd emotioneel gestel dat gewoonlijk de psychische natuur wordt genoemd, en (c) de verheven spirituele en hoog ethische instincten, die alle tezamen de ware mens vormen. Met andere woorden, de mens is niet slechts een bezielde ‘robot’, maar een denkend, zelfbewust, moreel gewetensvol en voelend wezen.
Uit het voorafgaande moet men echter niet de verkeerde conclusie trekken dat de theosofische leer berust op de filosofische gedachte van dichotomie, die voor het eerst door René Descartes formeel in het Europese filosofische en wetenschappelijke denken werd geïntroduceerd, namelijk dat de ‘ziel’ één ding is en dat het lichaam waarin ze zich manifesteert of leeft, iets anders is, ervan gescheiden, en van een andere essentiële geaardheid dan het inwonende bewustzijn.
De esoterische filosofie, of de theosofie, is geheel tegengesteld daaraan en leert dat het fysieke lichaam van de mens slechts de uitdrukking is in de stoffelijke wereld van de karakteristieke en duidelijk omschreven innerlijke krachten of energieën waarop hierboven werd gedoeld en die de werkelijke mens vormen. Het is deze werkelijke mens – dat innerlijke en onzichtbare wezen dat bestaat uit gedachten, gevoelens en bewustzijn – die door de eeuwen heen evolueert door uit zijn innerlijk de latente krachten, eigenschappen, vermogens en kenmerken te ontwikkelen, die het aan het spirituele deel van de meest essentiële natuur van de mens ontleent, ongeveer zoals de stralen die uit de zon stromen hun bestaan en kenmerken ontlenen aan het hart van de zon. Met andere woorden, de mens is niet afgescheiden van het heelal waarin hij, zoals Paulus van de christenen het zei, leeft, zich beweegt en zijn bestaan heeft, maar is een essentieel en onlosmakelijk deel van de kosmische bron waaraan hij alles ontleent wat hij is.
Uitgaande van dit belangrijke filosofische feit, dat tegenwoordig zo harmonieert en overeenstemt met de uitspraken van de meest vooraanstaande mensen van de moderne wetenschap, zoals Eddington, Jeans, Planck, Bohr, Einstein, en anderen – namelijk dat de essentiële ‘stof’ of het fundamentele iets in het heelal ‘denkvermogen’ of ‘bewustzijn’ is – wordt direct duidelijk wat de reden is van de in de vorige alinea gedane uitspraak. Men beseft dat, omdat de essentie van de mens het aan het heelal ontleende ‘denkvermogen’ of ‘bewustzijn’ is, de mens in zijn hele wezen in essentiële en fundamentele zin bewustzijn of denken is, zowel in de hierboven vermelde onzichtbare element-beginselen als in hun zeer gedeeltelijke manifestatie als zijn lichaam in de stoffelijke, fysieke wereld. Zoals een plant in de lente vanuit zichzelf de kenmerken van haar innerlijke leven naar buiten brengt, dat zich openbaart in het groen of de bladeren, in bloemen, knoppen en vruchten, of zoals het ontkiemende ei vanuit zijn eigen substantie het wezen tevoorschijn brengt, of het nu een kuiken is of een mens, dat later het evoluerende wezen in deze fysieke wereld moet worden – steeds van binnen naar buiten – zo is ook de mens het onzichtbare, ware wezen, en is zijn lichaam slechts de stoffelijke uitdrukking ervan op het fysieke gebied.
De evolutie werkt dus van binnen naar buiten, en het is de innerlijke of werkelijke mens die evolueert; zijn lichaam brengt in de loop van de elkaar cyclisch opvolgende eeuwen, zonder daarvoor verantwoordelijk te zijn en als het ware automatisch, in de fysieke wereld ten dele de innerlijk zich ontvouwende of evoluerende eigenschappen en krachten tot uitdrukking. Zo was de mens eens geslachtloos omdat zijn innerlijke en gedeeltelijk ontplooide kenmerken bij wijze van spreken geslachtloos waren; in een daaropvolgend geologisch tijdperk was hij tweeslachtig of beter gezegd androgyn, omdat de innerlijke of werkelijke mens dat aspect van zijn latente eigenschappen had ontwikkeld; en in een nog later tijdperk deed het geslacht in zijn huidige, tegengestelde vormen zijn intrede in het menselijk lichaam, als de evolutionaire uitdrukking op het fysieke gebied van het in twee takken verdeelde lagere psychische gestel van de innerlijke of ware mens.
Zoals hierboven gezegd, is seksualiteit een voorbijgaand evolutionair stadium, een stadium in de ontplooiing van innerlijke kenmerken, waar de mensheid in zijn huidige evolutionaire ontwikkeling doorheen gaat, maar dat op zijn beurt in toekomstige tijdperken zal worden gevolgd door een toestand die nu nog nauwelijks kan worden omschreven.
De conclusie uit deze filosofische en wetenschappelijke stelling is dat seksualiteit per se, los van meningen die mensen daarover kunnen hebben, een volmaakt natuurlijk, normaal en zelfs noodzakelijk stadium of noodzakelijke stap is in de evolutionaire groei van de mensheid. Daarom is seksualiteit op zichzelf niet verkeerd, en ook is het niet een noodzakelijk teken van een ontaarde toestand.
Seksualiteit is een feit in de evolutie. Op zichzelf is ze noch slecht, noch onnatuurlijk, en ze is ook niet tot stand gekomen doordat de twee vermeende verre voorouders van de mensheid van een verboden appel aten. Alle problemen die met seksualiteit verband houden, ontstaan daarom niet uit de seksualiteit zelf of uit de seksuele functie, maar uitsluitend uit het misbruik ervan en dat wil zeggen dat men ervan gebruikmaakt op een manier die in strijd is met een zuivere en onbezoedelde voortgang van dit natuurproces, waarvan het enige juiste doel de voortplanting van de mensheid is.
Alle seksuele ‘problemen’ ontstaan dan ook, zoals zojuist is aangetoond, uit het misbruik van een volmaakt natuurlijke functie, die op zichzelf onschuldig is en noodzakelijk voor de voortzetting van de menselijke soort. Een dergelijk misbruik is bijna overal het gevolg van onwetendheid – onwetendheid wat de natuurwetten betreft, en die bijzondere en misschien ernstigste soort van onwetendheid die ontstaat omdat men niet goed nadenkt. Zoals eerder gezegd, hebben in onze moderne tijd godsdienstige voorschriften hun greep op mannen en vrouwen voor een groot deel verloren met betrekking tot deze functie, die volkomen natuurlijk en goed is wanneer ze niet wordt misbruikt en uitsluitend wordt gebruikt voor het doel waarvoor de natuur haar heeft bestemd; en ook zijn de zogenaamde problemen – het is niet nodig een blad voor de mond te nemen – hoofdzakelijk ontstaan als gevolg van de volslagen onjuiste, want op een vergissing berustende, leer en de daaruit voortvloeiende onjuiste conclusies van een of twee vroegere generaties van wetenschappers die, omdat ze volkomen materialistisch waren ingesteld, geloofden en onderwezen dat de mens zijn lichaam was en meer niet.
Als een mens wordt geleerd dat hij niet meer is dan een iets verder geëvolueerd dier, een hogere soort aap, en dat als hij sterft daarmee het absolute einde is bereikt van hemzelf en alles wat hij vertegenwoordigde, dan zegt hij natuurlijk tegen zichzelf: ‘Waarom zou ik niet genieten van het leven zolang ik er ben? Waarom zou ik niet iedere functie die de natuur mij heeft gegeven gebruiken op een manier die voor de emoties en hartstochten het aangenaamst is?’ Dan is er geen sprake van remmingen van morele aard, van een verhelderend spiritueel inzicht; er is geen sprake van een filosofie die voor een respectabel mens een steun kan zijn, met als gevolg dat het nu in de wereld gebruikelijk is de seksuele functie te zien als iets schandelijks, of anderzijds als iets dat niet uitsluitend overeenkomstig de natuurwet moet worden gebruikt, maar als een middel tot sensuele bevrediging.
Volgens het standpunt van de theosofie, de esoterische filosofie of de oude wijsheid uit alle tijden en van alle mensenrassen, is de seksuele functie de manier waarop de natuur zorgt voor de voortzetting van de mensheid en daarom is dat en alleen dat het enige toelaatbare gebruik. Al het andere is evenzeer misbruik en heeft daarom de neiging ziekten te veroorzaken, psychische en fysieke, evenals in andere gevallen waarbij misbruik wordt gemaakt van een of andere lichamelijke functie. Als iemand zoveel drinkt dat hij daardoor sterft, of door te veel eten ziek wordt, of als een man zich als vrouwenjager tot een dwaas maakt, begrijpt iedereen dat de ongelukkige die deze regels van de natuur met betrekking tot gezondheid en voortplanting op immorele wijze misbruikt, het slachtoffer is van onwetendheid of onnadenkendheid.
De zogenaamde seksuele problemen komen dus niet voort uit een ingeboren verdorvenheid van de mensheid, maar uitsluitend uit onwetendheid en omdat men de oude leer, die zo eenvoudig en begrijpelijk is, heeft vergeten. Elk misbruik van het lichaam veroorzaakt overeenkomstige degeneratieziekten, of in de minst ernstige gevallen aftakeling en vroegtijdige seniliteit. Het is goed hier duidelijk te verklaren dat er in het lichaam zo’n verbazingwekkend en prachtig evenwicht heerst, dat misbruik van een van zijn functies disharmonie in de structuur van het lichaam teweegbrengt, of maakt dat alle andere organen van het menselijk lichaam minder volmaakt reageren.
De seksualiteit dient in het huidige fysieke voertuig van de mens twee doeleinden: (a) het eerste en belangrijkste is de voortzetting van de menselijke familie; (b) het tweede is de versterking en opbouw van het menselijk lichaam als geheel en van alle weefsels en organen in het bijzonder, doordat de seksuele levensessenties daarin worden vastgehouden.
De zogenaamde seksuele problemen, die mannen en vrouwen in deze tijd zo kwellen en benauwen, ontstaan in feite in de kinderjaren. De ouders zelf zijn jammerlijk onwetend omtrent de eenvoudigste feiten van hun eigen fysieke lichaam. Vertel een kind zodra het in staat is woorden te begrijpen op een eerlijke en gepaste manier iets over de aard van de geslachtsorganen en hun juiste functie, leer het dat elk misbruik van de seksuele functies vroeg of laat degeneratieverschijnselen tot gevolg heeft, niet alleen wat de algemene gezondheid betreft, maar ook ten aanzien van alle organen van het lichaam, waaronder die van geslachtelijke aard, en het kind zal leren niet alleen respect te hebben voor de functie, maar ook voor zichzelf als een intelligent lid van de mensheid.
Het is in deze tijd van nerveuze spanningen en morele slapheid misschien te veel om te verwachten dat de seksuele functie uitsluitend zal worden gebruikt waarvoor de natuur haar heeft ontwikkeld, daarom zal deze functie mogelijkerwijs nog eeuwenlang, zelfs in het huwelijk, worden misbruikt voor louter zinnelijke bevrediging, maar als normale mannen en vrouwen eenmaal goed begrijpen dat elk gebruik van deze functie consequenties heeft, en dat misbruik rampzalige gevolgen met zich meebrengt die tot degeneratie leiden, dan zullen het gewone gezonde verstand en de instincten tot zelfbescherming en zelfbehoud na verloop van tijd in toenemende mate hun invloed in deze menselijke relaties doen gelden.
Er zou op zijn minst ontzaglijk veel goeds in de wereld kunnen worden gedaan en er zou heel wat menselijke ellende kunnen worden voorkomen op vele gebieden van de samenleving, en waarschijnlijk zouden enkele van de meest afschuwelijke ziekten die de medische wetenschap kent, kunnen worden uitgeroeid, als de mens eenmaal de eenvoudige feiten in de natuur, die in het voorgaande zijn geschetst of aangeduid, zou begrijpen en tot zijn verbeelding zou laten spreken.
Het is overigens dom te menen dat de mensheid, waarvan de leden zo duidelijk onlosmakelijke en essentiële delen van de natuur zelf zijn, zich in haar daden of gedachten van de natuur kan afscheiden. Als deze oude waarheid eenmaal wordt begrepen, zal men inzien dat veel ziekten en in ieder geval bepaalde vormen van krankzinnigheid, en de door onnadenkendheid veroorzaakte en daarom alom verspreide seksuele immoraliteit in de wereld, grotendeels het gevolg zijn van het feit dat men niet inziet hoe noodzakelijk het is om de ernstige waarschuwingen van de natuur wat het gebruik van de geslachtelijke functie betreft in acht te nemen.
Het betekent dit: de voortplantingsdaad wordt niet uitsluitend teweeggebracht door de vereniging van twee wezens van tegengesteld geslacht; dat is slechts het fysieke mechanisme. De conceptie en de daaruit voortvloeiende groei van het embryo zijn in hoge mate afhankelijk van kosmische en meteorologische factoren, waarover de moderne wetenschap helaas in al haar vertakkingen in Egyptische duisternis verkeert. Maar met de verbazingwekkende snelle vorderingen die bij wetenschappelijke experimenten en onderzoekingen op het ogenblik worden gemaakt, mag men in ernst hopen dat deze volslagen duisternis al snel zal worden verlicht door enkele stralen van een grotere kennis van de wetten, energieën en substanties van de natuur die met elkaar zijn verweven en op elkaar inwerken.
Laat ik meer in detail treden. Als men het beste wenst voor de gezondheid van het toekomstige kind, zou geslachtsgemeenschap nooit moeten plaatsvinden tijdens de twee weken tussen volle maan en nieuwe maan. Ook zou de voortplantingsdaad nooit moeten plaatsvinden als de toekomstige moeder er niet toe genegen is of zich fysiologisch in een niet-ontvankelijke toestand bevindt; met andere woorden men dient rekening te houden met de menstruatieperioden.
Bovendien zou het, gezien de cyclische, zich jaarlijks voordoende toename van de voortbrengende krachten van de natuur, uitermate verstandig zijn iedere voortplantingsdaad te doen plaatsvinden in de vroege lente, als de krachten van de natuur zich na de winterslaap ontplooien, de planten beginnen uit te botten en alle leven de nieuwe opkomende impuls van de levensstroom voelt. Dat was in de oudheid zo algemeen bekend dat de maand die samenvalt met het laatste deel van januari en het begin van februari bij de Attische Grieken Gamelion werd genoemd, van het Griekse woord gameo, huwen, en Gamelion was toen de gebruikelijke maand voor het huwelijk. Men kan zich afvragen: Waarom?
Samenvattend kunnen we zeggen dat de remedie voor alle zogenaamde seksuele problemen onderricht is, te beginnen met kleine kinderen, over de aard van de seksualiteit en haar functie en het juiste gebruik daarvan, in tegenstelling tot het misbruik ervan en de daaruit voortvloeiende straf, die onvermijdelijk volgt op het schenden van de natuurwetten. Het enige echte ‘seksuele probleem’ dat de schrijver kent, is het merkwaardige mengsel van menselijke onwetendheid over de natuurwetten en het daaruit voortvloeiende misbruik ervan.
Hierin ligt het ware en het enige werkelijke probleem dat de schrijver ziet, omdat het de fundamentele oorzaak is van alle maatschappelijke ellende, van de immorele toestanden, en van de algemene en harteloze onverschilligheid voor het meelijwekkende schouwspel dat de overvolle psychiatrische inrichtingen en overbelaste ziekenhuizen bieden – het probleem is, zoals gezegd, onwetendheid en domheid. Verbeter dat door juist onderricht over de eenvoudige feiten van het menselijk lichaam en de straffen voor het misbruik van de natuurwetten, en negenennegentig procent van de zogenaamde ‘seksuele problemen’ zal al snel verdwijnen.
Dan blijft er nog één relatief klein ‘probleem’ over dat de mens zal moeten aanpakken, en dat is het al genoemde probleem van het toegeven in het huwelijk aan wederzijdse of gezamenlijke begeerten ten nadele van de gezondheid. Ook dit laatste misbruik van een van de belangrijke en onschuldige functies van de natuur zal voor een groot deel verdwijnen wanneer men zich in toenemende mate bewust wordt van de gevaren die dit misbruik met zich meebrengt.
Enkele beschouwingen over ‘Theosofie en seksuele problemen’
Grace F. Knoche
Een jaar geleden verscheen in Sunrise de herdruk van een artikel getiteld ‘Theosofie en seksuele problemen’ dat in 1935 door G. de Purucker werd geschreven voor de Encyclopaedia Sexualis op uitnodiging van de redacteur hiervan, Victor Robinson, M.D. Omdat sommige opvattingen van De Purucker indruisen tegen de gangbare seksuele moraal, ontlokte het artikel meer reacties van lezers dan gebruikelijk. Verschillende mensen maakten bezwaar tegen zijn uitspraak dat het juiste gebruik van de seksuele functie dient tot voortzetting van de mensheid en dat ieder ander gebruik leidt tot verzwakking en in strijd is met de natuurwet. Eén abonnee vroeg:
Waarom heeft Sunrise dit artikel gepubliceerd en juist in deze tijd? Was dit wegens het gevaar van aids? Zijn er geen andere middelen, realistischer en spiritueler, om deze bedreigingen van het menselijk leven te keren of althans te verzachten? En hoort seks in ons huidige evolutiestadium niet bij de mensheid? Hoe komt het dat de schrijver in dit artikel nooit het woord ‘liefde’ gebruikte en zwijgt over de waarde van de aantrekking tussen een man en vrouw die elkaar innig liefhebben?
Heel wat lezers maakten bezwaar tegen de ‘autoritaire en bijna dogmatische manier waarop beginselen, die in de grond van de zaak juist mogen zijn, zonder voorbehoud of restrictie worden uitgesproken’. Anderen waren van mening dat de ‘gij zult niet’ benadering van de seksualiteit onbevredigend was, want er werden geen suggesties gedaan over de vraag hoe het vraagstuk van de seksualiteit moet worden aangepakt, in het bijzonder in de jeugdjaren wanneer de levensdriften sterk zijn:
We twijfelen er niet aan dat het doel zoals GdeP dat aangaf juist en volkomen waar is. Wat we nodig hebben is meer informatie over de vraag hoe dat doel moet worden bereikt. We worstelen allen met het probleem hoe we in overeenstemming met de theosofische beginselen moeten leven. De meeste geschriften bevatten de meedogende aanmoediging dat, al slagen we er niet in onze idealen te verwezenlijken, onze pogingen al hun verdienste hebben, maar na het lezen van dit artikel voelde ik me ontmoedigd.
Helaas zit er zoveel meer vast aan dit onderwerp dan de daad zelf. Wat te zeggen van provocerende kleding, parfums, hand in hand wandelen, knuffelen, kussen, enz. Waarom geeft bijvoorbeeld een orgasme het gevoel dat mystici omschrijven als een mystieke ervaring? Waarom is het zo verwarrend? . . . In brede kring zoekt men naar een ideaal waarbij men zich volledig kan ontwikkelen, waaraan men zich kan wijden en waarin seksualiteit, religie en mystiek alle zijn verweven. Waarom? Begrijp goed dat ik het niet oneens ben met de gedachte dat de ideale rol van de seksualiteit alleen die van de voortplanting is. Deze vragen komen in mij op na het aanvaarden van dat ideaal; de vragen hebben te maken met het aangeven van het pad naar dat ideaal.
Een andere lezer schreef:
Als seksuele gemeenschap alleen is bedoeld als middel tot voortplanting, wat een geweldige fout maken we dan door voorbehoedsmiddelen te gebruiken. En wat te zeggen van die entiteiten die hun terugkeer naar de aarde geblokkeerd zien door een voorbehoedsmiddel? Welk pad volgen zij en is dat een goed pad? Dan zijn er nog de vele homoseksuele relaties; onder hen moeten zich vele ernstige zoekers bevinden. Zit de natuur niet vreemd in elkaar als mensen in hun onwetendheid of blindheid fouten maken en vervolgens worden gestraft met degeneratieziekten, ja zelfs krankzinnigheid? Waarom is dat zo? Hoe komt het dat tegenwoordig praktisch iedereen het seksuele vermogen misbruikt, terwijl mannen en vrouwen in het algemeen aanvoelen wat goed en wat niet goed is? Met andere woorden, hoe kan de seksuele daad in harmonie zijn met de natuur wanneer hij wordt aangewend voor de voortplanting, maar in strijd met de natuur wanneer hij op andere wijze wordt gebruikt?
Onlangs schreef iemand:
Uw brief met zijn lange en heldere uiteenzetting maakt alles veel begrijpelijker. Natuurlijk had GdeP gelijk toen hij dit voor de medische Encyclopaedia schreef, maar voor de lezers van Sunrise lijkt onthouding een ver verwijderd ideaal en misschien denken ze misbruik te hebben gemaakt van een daad die ze tot dusver zagen als een uiting van diepgevoelde liefde en zorg in een lang en gelukkig huwelijk.
Alvorens in te gaan op deze tot nadenken stemmende opmerkingen, is het van wezenlijk belang te verklaren dat de Theosophical Society geen geloofsartikelen of dogma’s kent waaraan iemand zich zou moeten houden. Het staat ieder vrij de filosofische waarheden en ethische idealen van de theosofie zelf te onderzoeken, en ze te aanvaarden, te verwerpen, of een beslissing erover uit te stellen, geheel of gedeeltelijk, al naar zijn of haar individuele vermogen om waarheid te zien. Vanaf het begin maakte H.P. Blavatsky duidelijk dat de ‘basisgedachte’ achter het hedendaagse theosofische werk het aanmoedigen is van een ‘vrij en onbevreesd onderzoek’ van alle takken van denken.* Van elk van ons wordt daarom verwacht dat we zelf nadenken en proberen te leven naar onze beste inzichten.
*‘What are Theosophists?’, The Theosophist, 1:1 oktober 1879, Bombay, India, blz. 6; ‘Wat zijn theosofen?’, H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, 1:155.
Waarom heeft Sunrise dit artikel dan herdrukt? In de eerste plaats om onze lezers een ruimere kijk te geven op onszelf als evoluerende wezens, die steeds weer, in een leerproces, op aarde incarneren – om zich niet aan iedere gril over te geven (en ik doel hier op onze hele benadering van het leven en niet alleen op de seksualiteit). Zelfs de eenvoudigste advertentie voor tandpasta komt tegemoet aan de zelfzuchtige en hebzuchtige instincten, terwijl de amusementsindustrie profiteert van het verheerlijken van de slechtste aspecten van de menselijke natuur. Maar zelden wordt er iets uit zuivere inspiratie voortgebracht, dat extra glans geeft aan de kracht van liefde, moed en opofferingsgezindheid en dat het leven veredelt.
Bij herlezing van het artikel komen bepaalde beelden naar voren: een daarvan is dat het voornaamste doel van De Purucker was een schets te geven van het algemene evolutionaire beeld van wie we zijn – veel edeler en grootser dan we denken, omdat slechts een klein deel van ons fysiek is. Door de geschiedenis van de menselijke evolutie na te gaan in de loop van de eerste wortelrassen – geslachtloos, tweeslachtig, en twee afzonderlijke geslachten – plaatste hij het seksuele vermogen in een ruimer perspectief. En door het denken van de lezer boven het alledaagse uit te tillen, benadrukte hij de bijna vergeten waarheid dat we niet ons lichaam zijn of zelfs niet ons verstand, met slechts één enkel leven waarin we de krachten van de ziel tot uitdrukking kunnen brengen, dat we in de eerste plaats en in het diepst van onszelf monaden zijn, goden in ballingschap, met een enorme ervaring van vele levens op aarde, en dat de huidige scheiding van de geslachten slechts een tijdelijk evolutiestadium is dat we eens zullen ontgroeien, een klein en geen belangrijk aspect van onze totaliteit.
Ten tweede sprak hij tot een select gezelschap van vakmensen – artsen, psychologen, antropologen en dergelijke personen – en dat verklaart zijn tamelijk klinische psychologische benadering. In dit verband was er voor hem geen aanleiding te spreken over liefde en de heiligheid van het huwelijk.
Ten derde had hij een filosofische visie die hij met anderen wilde delen, waarvan al zijn lezingen en geschriften getuigen. Daardoor heeft hij misschien een beeld geschilderd dat meer dan levensgroot is. Natuurlijk was hij zich ervan bewust dat sommige van zijn uitlatingen voor de meeste mensen van nu onaanvaardbaar en onrealistisch zouden zijn. Maar wanneer heeft dat een hervormer ervan weerhouden tegen gevestigde praktijken in te gaan? In zijn gepubliceerde werken wordt veelvuldig verwezen naar het leven van de aspirant die ernaar streeft het ‘stille, smalle pad’ te betreden, dat voert naar de mystieke vereniging met de god in ons en naar het moment op het pad van discipelschap dat men de volle kracht van zijn wezen in dienst moet stellen van zijn hogere zelf. Wanneer dat ‘ogenblik’ aanbreekt, geeft men zijn persoonlijke leven op, waaronder het huwelijk en de seksualiteit.
Het is duidelijk dat de meesten van ons die tweesprong in het leven nog niet hebben bereikt, maar toch zijn er ongetwijfeld heel veel mensen binnen en buiten de gevestigde religies die oprecht proberen hun krachten in hogere vormen van scheppende energie tot uitdrukking te brengen. Waar is de brug tussen de gebruikelijke kijk op seksualiteit en het ideaal dat in het artikel van GdeP wordt geschilderd?
Zijn we vergeten dat elke ethische gedragslijn een hulpmiddel biedt op weg naar de hoogste gelofte van de bodhisattva, de christos, namelijk om ‘te leven om de mensheid tot zegen te zijn’? Die middelen zijn vereeuwigd in de Bergrede, toegeschreven aan de Christus; de paramita’s of de bovenzinnelijke deugden van de Boeddha; de opdracht van Krishna (ons hogere zelf) aan Arjuna (de aspirant) om een muni, een wijze, te worden, niet gehecht aan de vruchten van zijn denken en handelen, onverschillig of pijn of genot hem treft. Dat zijn geen gedragsregels die niet te verwezenlijken en dus onpraktisch zijn, uitsluitend bestemd voor chela’s of erkende discipelen; ze zijn bij uitstek voor ons allen relevant. Het bereiken van het doel is niet het enige dat telt; het met ons hart nastreven van een edel ideaal en daarnaar te leven voor zover dat menselijkerwijs mogelijk is – daarin ligt de triomf.
De huidige beschaving is trots op haar vooruitgang en beroemt zich erop de ethische gedragsregels van vroeger te zijn ontstegen; we zijn bevrijd van de huichelarij uit het verleden, denken we. Maar zijn we er zo zeker van wat onze bestemming is? Waarheen zijn we op weg? In de hele wereld klinken stemmen die oproepen tot een omwenteling in ons denken en ons gedrag, tot een nieuwe manier om de fundamentele kwalen van de mensheid, seksuele en andere, aan te pakken. Ze beweren openlijk dat de ernstige maatschappelijke problemen van nu nooit zullen worden opgelost door uitsluitend de gevolgen te bestrijden. We moeten de oorzaken van menselijke ellende en ziekten uitroeien, omdat alle kwalen van lichaam en ziel ontstaan in het denken en de psyche, en elke verstoring of onevenwichtigheid daarin zal onvermijdelijk verzwakkende en soms rampzalige gevolgen hebben voor het lichaam van de mens en voor onze planeet. AIDS, bijvoorbeeld, is slechts één van vele van zulke ziekten die de mensheid nu teisteren; ze heeft nog niet haar hoogtepunt bereikt en de voorspellingen zijn ontnuchterend. We zijn er allen bij betrokken: we zijn één mensheid. Kan iemand van ons eerlijk zeggen dat we niet hebben bijgedragen tot de algehele verwarring van de ziel en van idealen die onze tijd kenmerkt? We kunnen ons niet losmaken van de grote menselijke nood, de pijn en het verdriet die zwaar op het leven van miljoenen drukken. Hun onuitgesproken verlangen – naar liefde en begrip terwijl ze het hoofd moeten bieden aan hun vaak tragische omstandigheden – is ons verlangen.
Maar als we de wetten van de natuur niet kennen, waarom moeten we dan lijden onder ziekten en andere negatieve gevolgen? Is dat rechtvaardig? Kunnen we niet evengoed vragen waarom een kind zich brandt wanneer het zijn hand tegen een hete kachel houdt? De natuurwetten werken onpersoonlijk, ongeacht menselijke onwetendheid; ze werken ook in op dieren, atomen en moleculen. Dat heeft niets wreeds of oneerlijks. Het is misschien de meest meedogende manier van de natuur om haar kinderen te leren wat het betekent om met en niet tegen haar wetten te werken. Hoe vaak gebeurt het niet dat we een pijnlijke reactie ondergaan als we in strijd handelen met iets waarvan we intuïtief weten dat het voor ons het beste is. Wanneer we er ten slotte genoeg van hebben om gekwetst of gedwarsboomd te worden, veranderen we ons gedrag. We weten dat lichamelijke pijn een geschenk uit de hemel is – als we geen pijn ondervonden wanneer er iets niet in orde is, zouden we niets doen om het probleem te verhelpen. Misbruik of overmatig gebruik van een vermogen leidt zonder twijfel tot de een of andere verstoring van het evenwicht. Als we de gevolgen van onze gedachten en gevoelens, positieve en negatieve, niet konden oogsten, zouden we er heel wat langer over doen om te evolueren.
De theosofische idealen hebben rechtstreeks betrekking op de problemen en praktijken van deze tijd, en het is aan ons om erachter te komen welke betekenis ze hebben voor ons individuele leven en hoe ze kunnen worden toegepast. Neem het geval van voorbehoedsmiddelen: de problemen die ontstaan door overbevolking worden steeds ernstiger, maar gezien op lange termijn moeten we ons afvragen wat voor soort karma we bezig zijn voor de toekomst op te bouwen door onze nogal nonchalante manier waarop we terugkerende zielen aantrekken en daarna hun incarnatie verhinderen. (Er wordt ongetwijfeld een sterke magnetische aantrekkingskracht uitgeoefend voordat de feitelijke fysieke conceptie plaatsvindt.) Maar op korte termijn gezien schijnt evenwel een of andere vorm van preventie de enige praktische humanitaire oplossing te zijn, zowel voor de potentiële ouders als voor de kinderen die geboorte zoeken. Wanneer de poging om geboren te worden wordt verhinderd, zal de binnenkomende ziel of het ego het misschien meer dan eens moeten proberen voor ze een gezin vindt waar ze de ontwikkeling van haar potentieel kan voortzetten. We kunnen niet zeggen dat haar pad ‘goed’ of ‘slecht’ is, want wat de omgeving of de omstandigheden in een bepaald leven ook mogen zijn, ze zal die ervaringen tot zich trekken die ze nodig heeft, in overeenstemming met het opgeslagen karma uit het verleden.
Nu het vraagstuk van de homoseksualiteit: het is duidelijk dat voor zover we over historische gegevens beschikken, er in ieder ras en ieder tijdperk altijd mensen zijn geweest die deze weg van seksuele activiteit hebben gevolgd. Het is een moeilijk onderwerp, want we hebben niet het recht een oordeel uit te spreken over heteroseksuele of homoseksuele mensen, die verwikkeld zijn in gedragspatronen waarin de seksuele energie in onnatuurlijke banen wordt geleid. Aan de andere kant moeten we wel beoordelen of een bepaalde daad of gebeurtenis al dan niet in overeenstemming is met de natuur en voor het welzijn van de velen. De enige echte bescherming voor ieder van ons om niet de slaaf te worden van ons lichaam en onze psychomentale en emotionele natuur is op te passen dat we niet te veel toegeven aan bepaalde eigenschappen of begeerten. Door onszelf te vergeten en onze energie in banen te leiden die gericht zijn op het welzijn van anderen, bouwen we in ons gedachten- en gevoelsleven aan constructieve gewoonten, die het karakter gezond maken en in evenwicht houden.
In feite weten we heel weinig van de seksualiteit en hoe ze zich in komende eeuwen zal manifesteren. GdeP wijst op de theosofische leer dat net zoals de menselijke stam tweeslachtig was (het mannelijke en het vrouwelijke functioneren in één vorm) vóór de scheiding van de geslachten, er over miljoenen jaren een tijd zal komen dat de mensheid opnieuw tweeslachtig zal zijn en nakomelingen kan voortbrengen door de kracht van het denken en de wil. (Zulke veranderingen voltrekken zich niet plotseling, maar over lange tijdsperioden met vele overgangsstadia.) Nog later zullen we lichamen hebben van licht in plaats van fysieke stof. Waar het om gaat is dat naarmate we ons spiritueel, ethisch en intellectueel ontwikkelen, het seksuele aspect van ons leven steeds minder belangrijk wordt.
We hebben veel meer kennis en inzicht nodig met betrekking tot de rol en de bestemming van mensen als een geheel. Wat we vooral nodig hebben, is een geloofwaardige levensfilosofie die voedsel geeft aan het hart en het verstand, een filosofie van kosmische proportie, die ons leert onszelf te zien als levende delen van een organisch geheel, zelfbewuste deelnemers aan een goddelijke onderneming die vele wereldcyclussen omvat. Een dergelijke visie tilt ons uit boven de afschrikwekkende ‘vloek’ van de ‘erfzonde’ en de al even onhoudbare mechanistische opvatting, die het vuur van de spiritualiteit wil terugbrengen tot een hoopje protoplasma. Geen van deze biedt een bevredigend perspectief op de menselijke problemen, laat staan op het mysterie van de seksualiteit.
De geheime leer van H.P. Blavatsky bevat dit juweel:
De scheiding van de geslachten was onderdeel van het programma van de natuur en van de natuurlijke evolutie; en het scheppende vermogen in man en vrouw was een geschenk van de goddelijke wijsheid. – GL 2:244
Zou iemand het beknopter kunnen zeggen? We moeten onszelf de vraag stellen, wat hebben we gedaan en wat doen we nu met dit scheppende vermogen, dit ‘geschenk van de goddelijke wijsheid’?* Het scheppend vermogen is niet beperkt tot het fysieke/astrale, maar is de bron van onze meest verheven inspiraties. Op ieder moment speelt het wonder van de schepping zich af in de hele ruimte, het oerritme, dat zonnen, planeten en menselijke zielen aanspoort steeds opnieuw uit de duisternis van het Onbekende naar buiten te treden in het licht. In zijn bijdrage aan de Encyclopaedia wierp GdeP gedachtezaden in het denk-bewustzijn van geoefende en toegewijde zielen, die uiteindelijk zullen ontkiemen.
*In hetzelfde deel komt een meesterlijke passage voor in het gedeelte getiteld ‘De ‘vloek’ vanuit een filosofisch gezichtspunt’ (blz. 462ev).
Iedereen van wie de stem boven de grote massa uit wordt gehoord, loopt echter het risico dat geestdriftige volgelingen op een of ander aspect van zijn boodschap te veel de nadruk leggen. Dat gebeurde met het mooie ideaal van chelaschap waaraan GdeP op zijn bijeenkomsten met leerlingen veel aandacht schonk. Maar als dit diepgaande thema verkeerd wordt begrepen en toegepast, kan het ongelukkige gevolgen hebben. Bepaalde karakters die worden aangestoken door dit ideaal, beginnen zich te verbeelden dat ze gereed zijn voor het discipelschap, terwijl ze nog maar nauwelijks de eerste schreden naar zelfbeheersing hebben gezet. Vaak gaan ze over tot een extreem ascetisme en als hun eigen zuivere goedheid hen niet te hulp komt en ze niet uit hun fantasieën ontwaken, kunnen ze, net als Icarus bij zijn vlucht naar de zon, een vreselijke val maken.
We moeten vasthouden aan onze idealen, maar als onze aspiraties in de richting van de zon gaan, moeten onze vleugels zich wel zelf hebben ontwikkeld en niet met was bij elkaar worden gehouden. Hopelijk zal de ontdekking dat we per slot van rekening mensen zijn, ons helpen in te zien dat het leiden van een normaal, natuurlijk leven meer voor de mensheid kan doen – en intussen, ook voor de vooruitgang van onszelf en anderen – dan te proberen totaal onvoorbereid de Mount Everest van de geest te beklimmen. Het volharden in onze aspiraties moet worden ondersteund door innerlijke discipline in de loop van vele levens.
G. de Puruckers dynamische visie op evolutie weerspiegelt een overtuiging die berust op jaren van overdenking van de wijsheidsleringen van H.P. Blavatsky en de filosofieën en traditionele kennis van vele volkeren. Niettemin wordt van ons verwacht dat we alles zelf onderzoeken en niet ieder woord dat is geschreven of gezegd zonder nadenken overnemen. Door dat te doen zouden we het platform voor een vrij en onafhankelijk spiritueel onderzoek verloochenen waarvoor HPB zo moedig werkte om het in stand te houden.
Waar staan we nu, na dit alles te hebben gezegd? We hebben het over het diepe verlangen van man en vrouw om zich in liefdevolle gemeenschap te verenigen. Het ideaal zou zijn, zoals gezegd, als dat alleen gebeurde wanneer men kinderen wenst. Maar we leven niet in een ideale wereld, en men kan nauwelijks verwachten dat de meeste mensen een leven van onthouding verkiezen, vooral niet wanneer de daad een ‘uiting van de diepste liefde en zorg’ is.
Het heeft ons eeuwen gekost ons te ontdoen van ‘schuldgevoelens’ met betrekking tot de seksualiteit. Als men zegt dat seksueel contact uitsluitend de voortplanting tot doel mag hebben, schijnt dat niet veel beter dan het doen herleven van het ‘erfzonde’dogma. Ons met schuldgevoelens op te zadelen was nooit de bedoeling van GdeP. Zijn levensdoel was ons aan te moedigen onze gevoelens van angst te laten varen en naar een spiritueler leven te streven. Om dat te bereiken moeten we eerst de richting van ons denken veranderen, van eigenbelang naar oprechte zorg voor anderen. Willen we daarmee zeggen dat als onthouding algemeen in acht werd genomen de kwalen van de mensheid zouden verdwijnen? Zeker niet. Maar zoals we leven in een wereld waarin water, lucht en voedsel steeds meer worden vervuild – grotendeels door menselijke onwetendheid en hebzucht – zo leven we ook in een tijd waarin onze seksuele zeden duidelijk niet in evenwicht zijn.
GdeP’s artikel zet ons aan het denken over onze eigen houding in alle aspecten van ons leven. Voor hem was het huwelijk een heilige verbintenis, evenals de verantwoordelijkheid van het ouderschap: ‘Het zou allemaal zo mooi en heilig kunnen zijn en moeten zijn.’* Huwelijksplichten zijn ook geen belemmering voor spiritualiteit. Integendeel, het huwelijk en ouderschap zijn waarschijnlijk een van de beste oefenscholen, want waar zijn geduld, zelfopoffering, discipline en bovenal liefde meer vereist dan bij het opnieuw ervaren van de groeipijnen van kinderen en jongeren?
*Vgl. Aspecten van de occulte filosofie, blz. 109.
Laten we daarom de seksualiteit en alle andere zaken op evenwichtige wijze bezien, en bedenken dat onze motieven het belangrijkste zijn, want die maken van ons leven een schijnvertoning of een lichtende werkelijkheid, afhankelijk van wat we kiezen.
Sociaal/maatschappelijk: familieleven, gezin, opvoeding