Monumenten en mysteries
Tine J.W. van der Ven
Zoals een boom in de herfst zijn bladeren verliest en tijdelijk tot rust komt om in het voorjaar opnieuw uit te lopen, wat een nieuwe cyclus van activiteit en leven inluidt, zo laat een oude cultuur, een oude beschaving, haar sporen achter op deze aarde, en in een volgende periode komen haar grote innerlijke rijkdommen weer tevoorschijn in de menselijke bewustzijnssfeer, als de tijd er rijp voor is.
Zo bracht mij nog niet zo lang geleden een vakantietocht naar het meest westelijke deel van Frankrijk, naar de provincie Bretagne, met haar duizenden mysterieuze stenen (in de omgeving van Carnac zijn er alleen al meer dan 3000), die men over het hele schiereiland verspreid vindt. Veel van deze zijn afgesleten door voortdurende erosie; sommige zijn puntvormig, terwijl andere weer gebarsten en verweerd zijn van ouderdom. Ze variëren van 6 tot 12 meter in lengte, hoewel sommige veel kleiner zijn. Er is er echter één in de buurt van Locmariaquer, die een hoogte heeft van 20 meter en een gewicht van 350 ton. Helaas is deze omgevallen en in vier stukken gebroken, maar hij wordt nog steeds beschouwd als de grootste menhir van Europa. Volgens archeologisch onderzoek hebben slechts weinige van deze megalieten een vlakke basis waarop ze in balans zijn geplaatst; de meeste dringen enige decimeters de grond in en zijn stevig vastgezet met een paar kleinere stenen, waarbij men vaak resten van stenen bijlen heeft gevonden.
Mijn eerste ontmoeting met zo’n stenen reus, die in majestueuze eenzaamheid in het veld stond, maakte een diepe indruk op me. Misschien was het de oude grijze bemoste oppervlakte of zijn alleenstaande waardigheid; maar ik kon volledig begrijpen dat een deel van de plaatselijke bevolking ze met diepe eerbied beschouwt.
De gebruikelijke benaming van deze megalieten in het Bretons is: menhir, wat pilaar van steen betekent (men = steen, hir = lang), en dolmen, tafel uit stenen opgebouwd (dol = tafel). Deze laatste is werkelijk een tafel, met of zonder ingang, vroeger bedekt met aarde en gebruikt als graftombe. Menhirs worden hoofdzakelijk gevonden in de dalen, langs de loop van rivieren, of op golvende vlakten en langs de kust, vaak in lange enkelvoudige rijen. Hier en daar staan ze alleen en op andere plaatsen vormen ze een samengesteld geheel van monumenten, gewoonlijk in rijen opgesteld, of in een cirkelvorm, of weer vergezeld van dolmen.
Cyclopische stenen zoals deze kunnen in vele delen van de wereld worden gevonden, dus is Bretagne geen exceptioneel geval; toch geeft de grote hoeveelheid hier stof tot nadenken. Waar deze overblijfselen van culturen uit het verre verleden ook worden ontdekt, ze roepen bij het nageslacht bewondering en verwondering op: hoe werden deze kolossale stenen getransporteerd en opgericht en wat was hun betekenis? In sommige gevallen kan worden vastgesteld dat ze over korte afstand werden gesleept, omdat de rotsen, waaruit ze werden gehouwen dichtbij lagen, zoals in Finistère. Mogelijk werden sommige naar hun plaatsen gerold, maar wat te zeggen van de enorme grote stenen?
We staan hier voor vele raadsels en vooral de laatste paar jaar heeft de wetenschap vele soorten oplossingen geopperd. Prof. Gerald Hawkins (Boston University), bijvoorbeeld, kwam tot de conclusie dat Stonehenge in Engeland werd gebruikt voor astronomische voorspellingen en dat zijn bouwers zich volledig bewust waren van het ritme in het grote heelal, en de plaats die de aarde hierin inneemt. Als we naar de steenkringen kijken die op andere plaatsen in de wereld voorkomen, kunnen we rustig vaststellen dat verscheidene van deze als observatoria dienst deden en dat deze kennis van de hemelen in het bezit was van vele volkeren gedurende een zekere periode in de geschiedenis van de mensheid. Maar moeten we dit als het enige en alomvattende antwoord beschouwen, of zijn er mogelijk andere sleutels?
Het enige vage spoor dat ons is nagelaten zijn de sprookjes, legenden en mythen die tot in onze tijd bewaard zijn gebleven, en waarin reuzen, tovenaars en mysterieuze machten een rol spelen. In de Keltische verhalen over koning Arthur worden ‘de stenen die een kring vormen’ door toverkracht vanuit Ierland naar Bretagne gebracht. Op verzoek van de koning gaat de wijze tovenaar Merlijn met een schip naar Ierland, en al snel worden de stenen gevonden. Ze blijken echter zo zwaar te zijn dat een paar duizend man niet in staat zijn om er beweging in te krijgen. Dan grijpt Merlijn zijn harp en speelt zo prachtig dat de reuzenstenen onder invloed van deze muziek hun plaatsen verlaten en hem volgen over de golven. En al snel staan ze weer net als vroeger, maar nu in Bretagne.
En wat te denken van de bijzondere monumenten op Paaseiland? De Franse etnoloog, Francis Mazière, was verrast over de uitgestrekte afstanden waarover de grote stenen beelden, vaak 50 ton in gewicht, getransporteerd moesten worden naar de plaats waar ze uiteindelijk werden opgezet, nadat ze waren uitgehouwen in en bij de krater van de uitgedoofde vulkaan Rano Raraku. De lokale bevolking gaf altijd hetzelfde antwoord; ze werden verplaatst door mana – de Polynesische naam voor een kracht of macht die sommigen van hen bezaten en konden gebruiken om bepaalde situaties te beheersen. Deze kracht werd vooral aan de koningen toegeschreven en daarom waren ze heilig of taboe. Volgens de eilandbewoners verdween met de laatste koning deze kracht van het eiland. De schrijver zegt:
Misschien zullen we eens volgens een heel andere methode te werk gaan, en een hele wetenschap omverwerpen die te vaak gebaseerd is op de logica van een wereld die zichzelf intelligent noemt, maar in hoge mate onverantwoordelijk blijft in haar handelingen.*
*Francis Mazière, Mysteries of Easter Island, W.W. Norton Co., 1968, blz. 209.
Maar laten we naar Bretagne terugkeren. Aan de uiterste westkust van het schiereiland, bij Huelgoat, vinden we de beroemde opeenstapeling van rotsblokken, dichtbij een vijver en een riviertje dat over de rotsen naar beneden loopt. Een pad brengt ons langs deze rotsen naar de ‘Grotte du diable’ of de duivelsgrot, en gaat hier stijl omlaag. Weer omhoogklimmend bereiken we ‘La roche tremblante’ – de rots die beeft. Deze enorme megaliet ligt op de grond, en is 7 m lang, 2,8 m breed en 3 m hoog, maar ondanks zijn gewicht van 137.000 kg is het vrij gemakkelijk hem heen en weer te bewegen door ertegen te duwen. Een jongen vertoonde dit kunstje graag aan de toeristen door er met zijn rug tegen te duwen, maar een volwassen man zou het met één hand kunnen doen.
Uit oude geschriften weten we dat het gebruik van profetie en magie in de prehistorie gewoon was. Zo waren zulke schommelstenen voor de priesters uit die tijd een middel om bepaalde aanwijzingen te verkrijgen, een soort orakel. Volgens Plinius werden in India en Perzië deze stenen geraadpleegd ter verkiezing van een soeverein, en hij beschrijft een steen die met één vinger in beweging kon worden gebracht. In de Keltisch-Ierse legenden besliste de kroningssteen, de Lia Fáil (de steen die spreekt) wie het koningsschap mocht bekleden, want voor de bevolking was de koning een godheid waarin men geloofde. Spirituele minderwaardigheid maakte hem voor zijn hoge ambt ongeschikt; en in zijn regering werd er van hem geëist dat hij zich streng aan zijn magische verplichtingen zou houden, om zo een actieve kracht te worden tot zegen van zijn land.
Slechts zelden dragen de menhirs gegraveerde afbeeldingen, wat gedeeltelijk aan erosie te wijten is, maar sommige inscripties, hoewel zeldzaam, zijn welbekend. Voorbeelden hiervan zijn de bijlen met steel in Saint Denec (Finistère) en in Kermaquer (Morbihan) en de vijf slangen in Manio (Carnac). Wat de betekenis van deze symbolen betreft tasten we nog steeds in het duister. In het boekje Menhirs et Dolmens van P.R. Giot, Directeur de la Conscription des Antiquités Préhistoriques de Bretagne et des Pays de Loire, staat: ‘Zonder twijfel kunnen we concluderen dat dit religieuze monumenten zijn. Ze wijzen op een cultus die de goddelijke zon vereerde: een zon die sterft en weer verrijst.’
De vijf slangen herinneren ons aan het slangensymbool dat door zoveel oude culturen over de hele wereld werd gebruikt. Ter ere van de Grote Gevederde Slang, Quetzalcoatl, werden de tempels van Mexico versierd met slangen; ook in Soedan en Egypte zijn deze symbolen gevonden. De druïden van Keltische oorsprong noemden zichzelf slangen. In De geheime leer verwijst H.P. Blavatsky naar de oude hiërofanten en wijzen van Egypte en Babylonië die zichzelf ‘zonen van de slangengod’ of ‘zonen van de draak’ noemden. Hun ‘drakentempels’ (dracontia) waren in het verre verleden over de hele wereld verspreid en waren blijkbaar aan de draak gewijd, het embleem van de zon of de hoogste godheid. Zij die ‘zonen van de slang’ werden – het symbool van onsterfelijkheid en wijsheid – bezaten de kennis der eeuwen.
Staand in de heerlijke zomerzon en kijkend naar de honderden zwijgende stenen die in lange rijen de velden van Bretagne versieren, beseft men pas onze enorme onwetendheid over dit verleden. Was het magie die men gebruikte om de stenen te verplaatsen, of waren er eens reuzen op aarde? Tegenwoordig aarzelt men om zulke vragen zelfs maar te formuleren. Toch worden zulke hypothesen gesteld in de moderne literatuur. Al met al zijn er genoeg aanwijzingen om verder onderzoek naar de megalitische monumenten als een uitdaging te beschouwen. Tegelijkertijd kunnen we aannemen dat de volkeren uit de oudheid niet alleen kennis bezaten van kosmische gebeurtenissen, maar de rol van de mens in deze goddelijke ordening begrepen, of tenminste accepteerden. Misschien zullen religie en wetenschap moeten samenwerken om hier mogelijke aanknopingspunten te vinden en op de juiste wijze te interpreteren.