Het afdalen in Hades – het opstijgen naar de hemel
Leid mij uit het onwerkelijke naar het werkelijke!
Leid mij uit de duisternis naar het licht!
Leid mij uit de dood naar onsterfelijkheid!
– Brihadaranyaka Upanishad 1.3.28
Het proces waardoor stervelingen onsterfelijk worden, werd eens in de hele wereld met eerbied beschouwd. In oude culturen geloofde men dat ons bewustzijn, wanneer het is bevrijd van het lichaam, multidimensionale gebieden van ervaring binnengaat, en ook dat het mogelijk is bewust te blijven tijdens de reizen van onze ziel in de nacht en na de dood. Men beschreef deze avonturen in verschillende verhalen over het afdalen in Hades en het opstijgen naar de hemel.
Jezus, zo wordt ons verteld, daalde af in de hel om gevangen geesten te bevrijden; de derde dag stond hij op uit de dood en steeg daarna op naar zijn Vader. Job ging op zijn manier ook door de hel en zegevierde, tot nederigheid gestemd en toch wijzer. Arjuna, de prins van de Pandava’s en discipel van Krishña, werd volgens het Indiase Mahabharata door de dochter van de slangenkoning onder de wateren van Patala getrokken. Dat duidt op een soort bewustzijnstransformatie, want slangen zijn een over de hele wereld verbreid symbool voor die vergevorderde mensen die in de drie werelden reizen en daaraan deelhebben en die, als de bewaarders van verborgen waarheden, gedeelten daarvan aan betrouwbare individuen en groepen geven om de vooruitgang van de mensheid te bevorderen.
Een interessante versie van de afdaling in de onderwereld wordt verteld in de Katha Upanishad. De episode begint wanneer Naciketas, nadat hij heeft gadegeslagen dat zijn vader praktisch alles wat hij bezit als offer aan de goden geeft, verschrikt uitroept: ‘Papa, aan wie ga je mij geven?’ De vader, geërgerd door deze onderbreking, roept dan: ‘Ik geef jou aan Yama (de god van de dood).’
Naciketas was hierdoor geschokt, maar bedacht dat ‘een sterveling net als graan rijpt en valt, en evenals graan opnieuw wordt geboren’, en vertrok naar het Huis van de Dood. Toen hij daar aankwam bleek dat Yama weg was en daarom bleef hij wachten. Drie dagen later kwam Yama terug. Omdat het hem verdriet deed dat de knaap zo lang zonder voedsel of gastvrijheid had gewacht, verleende hij hem drie gunsten. Als eerste vroeg Naciketas om een voorspoedige terugkeer naar zijn vader. Als tweede wenste hij dat hem inzicht werd gegeven in dat vuuroffer waardoor de hemelbewoners onsterfelijkheid verkrijgen en worden bevrijd van verdriet en angst voor de ouderdom.
De derde wens werd niet zo vlot ingewilligd. Toen Naciketas vroeg om kennis over het leven ‘na het grote heengaan’, verklaarde Yama dat een zo subtiele en heilige kennis niet aan stervelingen kan worden onthuld. Hij bood hem rijkdom, zonen en kleinzonen, paarden, olifanten, een lang leven, roem – alles wat zijn hart maar begeerde. ‘Dit alles schenk ik je, Naciketas, maar stel geen vragen over de dood.’ Maar de jongen, die een glimp van de andere wereld had opgevangen, wilde niets minder dan ‘de gave die tot het mysterie doordringt’. Ten slotte gaf Yama toe en onthulde vreemde en verbazingwekkende waarheden, en voegde eraan toe dat men om onsterfelijk te worden wereldse gedachten en verlangens moet opgeven en zijn hart moet openstellen voor atman, het hoogste zelf.
Wat is atman, het hoogste zelf? Het is de spirituele essentie in ieder mens, die de dood van lichamelijke vormen en transformaties overleeft. Hoger dan het denken, verheven boven spiritueel inzicht, is het dat wat, wanneer men het in zijn hart en gedachten vindt, iemand in staat stelt om dat te begrijpen wat kan worden gezien en wat niet kan worden gezien. Hij die het Zelf kent, verklaarde Yama, wordt onsterfelijk.
De verzekering dat we onze sterfelijkheid kunnen overstijgen en bewust kunnen deelhebben aan dimensies boven het fysieke bestaan, wordt versterkt door vergelijkbare verhalen in andere overleveringen. De oude Perzen vertellen over een jonge priester, Ardai Viraf, die de onzichtbare gebieden betrad om ‘informatie van de geesten’ te verkrijgen om hun religie in ere te herstellen. Toen hij zijn slapende lichaam verliet, steeg zijn geest op en aanschouwde hoogst merkwaardige wonderen. Toen hij daarover later vertelde, beschreef hij het lot van vertrekkende zielen: zij die tijdens hun leven goed voor anderen waren geweest, genoten na de dood de heerlijkste genoegens; maar zij die egoïstisch en wreed waren geweest, ondergingen vreselijke kwellingen die men zich niet kan voorstellen. Hij sprak ook over de geheimen die hij had vernomen van de bestuurders van verschillende planetaire ‘stations’, en elk van hen had de wetten en omstandigheden verklaard van de stelsels en sferen waarover hij heerste.
Het Grieks-Egyptische ‘visioen van Hermes’ biedt soortgelijke leringen en vertelt hoe de jeugdige Hermes ‘heel verbazingwekkende’ kennis verwierf. Bij het betreden van een afgrond van ‘schrikwekkende, omhullende duisternis’ en daarna bij ‘het opstijgen naar uitgestrekte regionen aan gene zijde’, was hij getuige van de stralende geboorte en ontvouwing van werelden; hij aanschouwde onder andere het afdalen en opstijgen van zielen wanneer ze binnen de zeven sferen van de planeten allerlei ervaringen hebben.
Deze verhalen bevestigen onze intuïtieve gevoelens dat het leven zich na de dood voortzet, en maken de hedendaagse berichten over bijna-doodervaringen aannemelijk; en ze versterken ook de theosofische leringen dat we omringd zijn door krachten, substanties, intelligenties, en gebieden die, zoals Yama aan Naciketas vertelde, met sterfelijke ogen ‘niet kunnen worden gezien’.
Dichters en predikers hebben deze regionen met engelen en demonen bevolkt, terwijl filosofische geschriften bijzonderheden verschaffen over hun hiërarchische structuur. Vroegchristelijke leringen beschrijven de vele ‘kringen’ van de hel of ‘inferno’s’ (hellen), stadia van het vagevuur, en regionen van de ‘hemel’. De hindoes noemen deze regionen van vele niveaus loka’s en tala’s, de bipolaire en elkaar doordringende sferen en bewustzijnstoestanden waaraan wij ook nu deelhebben.
Veel overleveringen brengen de gedachte naar voren dat alle levende wezens periodiek ‘afdalen’ naar stoffelijke gebieden om zich te ontvouwen en het hele spectrum van hun kwaliteiten en talenten tot ontwikkeling te brengen. Het is interessant dat zielen hier op aarde – die de antipoden (of de hel) wordt genoemd op grond van het lijden dat ze er ondergaan – tot ontwaking komen en mentale en spirituele eigenschappen tot uitdrukking beginnen te brengen die hen in staat stellen zich zelfbewust te verheffen. Na eeuwen van beproevingen en inspanningen worden ze ten slotte volledig bewust en één met het hoogste zelf en bereiken de onsterfelijkheid – de gunst waarom Naciketas in het rijk van Yama vroeg.
Deze denkbeelden waren bekend aan de Assyriërs en Babyloniërs; hun grote moedergodin, Ishtar, ging de onderwereld binnen en liet bij ieder stadium van haar afdaling een kledingstuk of sieraad achter. Ze werden door de Egyptenaren gesymboliseerd in hun verhaal over Isis, die in de onderwereld afdaalde om het aan stukken gescheurde lichaam van haar echtgenoot, Osiris, de zonnegod, terug te krijgen en weer tot een geheel te maken. De Grieken en Romeinen vereeuwigden dit thema in verhalen over de ontmoeting van Odysseus met de schaduwen uit het Huis van Hades; over Cupido en Psyche; over Demeter, die haar dochter Persephone uit het rijk van de dood bevrijdde; en over Orpheus, van wie de pogingen om zijn beminde Eurydice terug te krijgen mislukten, omdat hij, toen hij haar omhoog naar het daglicht leidde, achterom keek en de waarschuwing van de god vergat en verloor wat hem het dierbaarst was.
Ook Hercules maakte de gevaarlijke afdaling. Als onderdeel van zijn twaalfde en laatste opdracht overwon hij Cerberus, de driekoppige hond die de poorten van Hades bewaakte. Tijdens zijn reizen bevrijdde hij ook de weldoener van de mensheid, Prometheus. Door zijn vermogen om bij zulke beproevingen de overwinning te behalen, verwierf hij zich een plaats onder de onsterfelijken van Olympus – met onsterfelijkheid wordt hier niet bedoeld nooit sterven, maar tijdens de transformaties het bewustzijn behouden.
De betekenis van deze metaforische verhalen over afdalingen en opstijgingen kan men onderzoeken in verband met (1) psychoanalytisch onderzoek; (2) wetenschappelijke/filosofische interpretaties van de evolutionaire ‘val’ en ‘opstanding’ van de mensheid; (3) inwijdingsbeproevingen waarin de kandidaten door werkelijke ervaring kennis opdoen van de onzichtbare gebieden van de natuur; en (4) de periodieke incarnaties van avatara’s, christussen en boeddha’s.
Psychische afdalingen/opstijgingen zijn ons bekend: wie van ons heeft niet een soort spirituele opgang gevoeld wanneer we over tegenslagen zegevieren; en wie van ons is niet ‘omlaag getrokken’ onder golven van leed en neerslachtigheid, of gevangen gehouden door bewuste en onderbewuste hartstochten en angsten? Dit zijn de gevreesde monsters van de onderwereld; de hiërofanten van vroeger en de psychologen van nu helpen hun leerlingen en patiënten om die monsters te begrijpen, het hoofd eraan te bieden en ze te overwinnen. Want door de krachten die in ons leven herhaaldelijk verwoestingen brengen te transformeren in goede, worden we vrijer, verstandiger en psychisch sterk genoeg om in de hogere bewustzijnsgebieden te functioneren.
Wetenschappelijke/filosofische interpretaties betreffen de astronomisch-landbouwkundige cyclus. Deze cyclus, die het patroon volgt van de jaarlijkse gang van de zon door de twaalf maanden of tekens van de dierenriem, heeft zijn climax in de winterzonnestilstand. De zon (of de menselijke initiant), betreedt nu, na te zijn ‘afgedaald’ uit zijn siderische hoogtepunt van de zomer, de onderaardse antipoden (Hades, Patala), en blijft vanaf 21-22 december drie dagen en nachten gevangen in het huis van de dood. Daarna verrijst de sol invictus, de ‘onoverwonnen zon’, als herboren, en brengt gaven met zich mee die de wereld verjongen. De geschenken in de kerst- en nieuwjaarstijd stellen niet alleen de zaden voor die, bevrucht in de schoot van de natuur, een overvloedige oogst verzekeren maar ook de spirituele leringen die onze ziel verrijken en nieuw leven inblazen.
In de inwijdingscyclus waarborgt het zaaien van goede zaden – van goede gedachten en daden – de verfijning van het karakter en het ontwikkelen van spirituele vermogens. Om dit te bereiken zijn jaren (misschien levens) van intensief onderricht, zelfdiscipline en zuivering van essentieel belang. Anders raken we net als Orpheus verstrikt in de illusies uit het verleden. Een goede afloop wordt verkregen door onpersoonlijk te handelen en onthechting. Als de aspirant die kwaliteiten bezit, volbrengt hij veilig de gevaarlijke afdaling en stijgt op naar hemelse regionen, vanwaar hij volgens Cicero ‘een helderder kijk op het leven en een positievere verwachting ten opzichte van de dood’ mee terugbrengt.
Misschien wel de meest inspirerende interpretatie van de afdaling/opstijging houdt verband met de komst van grote leraren. Hoogontwikkelde meedogende zielen geven gehoor aan de roep van de lijdende wereld en ‘dalen af’ naar wat voor hen een hel is. Ze werken op alle mogelijke manieren om licht te brengen en bevrijding uit de ketens van onwetendheid en angst. De liefde en het licht van Jezus hebben de gelovigen tweeduizend jaar lang geïnspireerd, terwijl in het Oosten Boeddha en de geliefde Kwanyin overeenkomstige belichamingen van barmhartigheid en liefde zijn. Ze hebben eeuwen geleden een gelofte afgelegd om verlichting te schenken aan alle levende wezens, en zijn de wereld daarom ‘op duizenden manieren’ tot zegen.
Door na te denken over deze verschillende verhalen over afdalingen/opstijgingen komen we tot de overtuiging dat een deel van onze natuur ook nu in de onzichtbare werelden leeft, boven en beneden. Zo kunnen we een deel worden van, en één worden met, ons hoogste zelf naargelang we onze aandacht voor het persoonlijke en stoffelijke overbrengen naar het onpersoonlijke en spirituele. Als we dat doen, ontvouwen zich geleidelijk hogere vermogens tot we op een dag de verbazingwekkende wonderen ‘zien’ die aan Naciketas, Hermes, Hercules, en anderen werden onthuld. Wanneer dat gebeurt zullen we evenals zij bevrijd zijn van de angst om te sterven en in staat zijn uit deze onzichtbare gebieden kennis mee terug te brengen die het leven op aarde tot zegen zal zijn en het hiernamaals ‘stralend en hoopvol’ zal maken.