Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

11. De mysteries van reïncarnatie

Periodieke wederbelichamingen

Vr.: U bedoelt dus dat we allemaal al eerder op aarde hebben geleefd, in vele incarnaties in het verleden, en daarmee zullen doorgaan?

HPB: Ja, dat bedoel ik. De levenscyclus, of beter gezegd de cyclus van bewust leven, begint met de scheiding in geslachten van de sterfelijke dier-mens en zal eindigen met de laatste generatie mensen in de zevende ronde en het zevende ras van de mensheid. Als we bedenken dat we pas in de vierde ronde en het vijfde ras zijn, is het gemakkelijker ons de duur ervan voor te stellen dan om deze met woorden weer te geven.

Vr.: En al die tijd blijven we in nieuwe persoonlijkheden incarneren?

HPB: Zeker, want deze levenscyclus of periode van incarnatie kan het best met het leven van de mens worden vergeleken. Zoals elk leven bestaat uit dagen van activiteit, gescheiden door nachten van slaap of rust, zo wordt in de incarnatiecyclus een actief leven gevolgd door devachanische rust.

Vr.: En wordt deze opeenvolging van levens gewoonlijk aangeduid als reïncarnatie?

HPB: Inderdaad. Alleen door middel van deze levens kunnen de ontelbare miljoenen ego’s zich voortdurend ontwikkelen tot uiteindelijke volmaaktheid en de uiteindelijke rust ingaan die even lang duurt als de periode van activiteit.

Vr.: En waardoor wordt de duur of de bijzondere aard van die incarnaties bepaald?

HPB: Door karma, de universele wet van rechtvaardige vergelding.

Vr.: Is dat een intelligente wet?

HPB: Voor een materialist, die de wet van periodiciteit die de bewegingen van de verschillende hemellichamen regelt en alle andere natuurwetten slechts beschouwd als blinde krachten en mechanische wetten, is karma ongetwijfeld niets anders dan een wet van het toeval. Voor ons kan geen enkel bijvoeglijk naamwoord, geen enkele kwalificatie, dat omschrijven wat onpersoonlijk en geen entiteit is, maar een universeel werkende wet.

Als u me vraagt naar de oorzakelijke intelligentie daarachter, dan moet ik u antwoorden dat ik daarover niets weet. Maar als u me vraagt haar gevolgen te omschrijven en u te vertellen wat die volgens ons zijn, dan kan ik zeggen dat de ervaring van duizenden eeuwen heeft aangetoond dat ze volstrekte en onfeilbare rechtvaardigheid, wijsheid en intelligentie vertegenwoordigen. Karma is namelijk in zijn gevolgen een onfeilbare hersteller van menselijke onrechtvaardigheid en van alles wat misgaat in de natuur; een strenge vereffenaar van onrecht; een vergeldende wet die zonder partijdigheid beloont en straft. Ze werkt in de meest strikte betekenis ‘zonder aanzien van de persoon’, en geen gebed kan haar gunstig stemmen of buiten werking stellen. Zowel hindoes als boeddhisten geloven in karma.

Vr.: De christelijke dogma’s spreken op dit punt beide religies tegen, en ik betwijfel of er ook maar één christen is die deze leer aanvaardt?

HPB: Nee; en Inman heeft al vele jaren geleden de reden daarvan genoemd. Hij zegt dat, terwijl ‘christenen elke onzin aanvaarden als die door de kerk tot geloofsartikel is verklaard . . . boeddhisten denken dat iets wat in tegenspraak is met het gezonde verstand, geen ware leer van Boeddha kan zijn’.1 Ze geloven niet in vergeving van hun zonden, behalve na een passende en rechtvaardige bestraffing in een toekomstige incarnatie voor elke verkeerde daad of gedachte, en een evenredige compensatie voor de benadeelde partijen.

Vr.: Waar staat dat zo?

HPB: In de meeste van hun heilige werken. In de Wheel of the Law kunt u de volgende theosofische stelling vinden:

Boeddhisten geloven dat elk woord, elke daad of gedachte vroeg of laat, nu of in de toekomst, een gevolg heeft. Slechte daden brengen kwade gevolgen voort . . . goede daden brengen goede gevolgen voort: voorspoed in deze wereld, of geboorte in de hemel [devachan] . . . in de toekomstige toestand.2

Vr.: Christenen geloven toch hetzelfde, is het niet?

HPB: O nee; ze geloven in vergeving en kwijtschelding van alle zonden. Hun wordt beloofd dat, als ze maar geloven in het bloed van Christus (een onschuldig slachtoffer!), in het bloed dat hij heeft gestort als zoenoffer voor de zonden van de hele mensheid, dit elke doodzonde zal goedmaken. En wij geloven noch in een plaatsvervangend lijden noch in vergeving van de kleinste zonde door een god, zelfs niet door het ‘persoonlijk absolute’ of ‘oneindige’, als zoiets al zou kunnen bestaan. Waar we in geloven is strikte en onpartijdige rechtvaardigheid. Ons idee van de onbekende, universele godheid, vertegenwoordigd door karma, is dat ze een kracht is die niet kan falen en die daarom toorn noch genade kent, maar alleen volstrekte rechtvaardigheid, waardoor elke oorzaak, groot of klein, onvermijdelijke gevolgen teweegbrengt.

De uitspraak van Jezus: ‘Met de maat waarmee je meet, zal jou de maat genomen worden’ (Matth. 7:2), verwijst noch in woorden noch impliciet naar enige hoop op toekomstige genade of verlossing bij volmacht. Omdat we in onze filosofie de rechtvaardigheid van deze uitspraak erkennen, kunnen we niet genoeg de nadruk leggen op mededogen, menslievendheid, en vergiffenis voor elkaar aangedaan onrecht. Weersta het kwaad niet en vergeld kwaad met goed zijn boeddhistische voorschriften en werden oorspronkelijk verkondigd met het oog op de onverbiddelijkheid van de karmische wet.

In ieder geval is het verwaande heiligschennis als een mens de wet in eigen hand neemt. Menselijke wetten mogen gebruikmaken van beperkende maatregelen, niet van strafmaatregelen; maar iemand die in karma gelooft, en die zich toch wreekt, en weigert elk onrecht te vergeven en kwaad met goed te vergelden, is een misdadiger en schaadt alleen zichzelf. Omdat karma iemand die een ander onrecht aandoet beslist zal straffen, zal hij die probeert zijn vijand extra straf op te leggen in plaats van die bestraffing aan de grote wet over te laten, een oorzaak scheppen voor een toekomstige beloning van zijn eigen vijand en een toekomstige bestraffing van zichzelf. De onfeilbare vereffenaar beïnvloedt in elke incarnatie de aard van de volgende; en die wordt bepaald door het totaal aan verdiensten of fouten in de voorafgaande incarnaties.

Vr.: Moeten we dan iemands verleden afleiden uit wat hij nu is?

HPB: Alleen in zoverre dat we denken dat zijn huidige leven precies is wat het moet zijn om zijn fouten uit het vorige leven goed te maken. Als gewone stervelingen kunnen we natuurlijk niet zoals zieners en grote adepten weten wat die fouten waren. Door ons gebrek aan gegevens is het voor ons zelfs onmogelijk om te bepalen hoe een oude man in zijn jonge jaren heeft geleefd; om dezelfde reden kunnen we evenmin definitieve conclusies trekken over iemands vorige leven als we alleen afgaan op wat we nu van zijn leven zien.

Wat is karma?

Vr.: Maar wat is karma?

HPB: We beschouwen het als de meest essentiële wet van het heelal, de bron, oorsprong en basis van alle andere wetten die in de hele natuur bestaan. Karma is de onfeilbare wet die het gevolg aan de oorzaak aanpast, op de fysieke, mentale, en spirituele bestaansgebieden. Omdat geen enkele oorzaak, van de grootste tot de geringste, van een kosmische verstoring tot een handbeweging, zonder het bijbehorende gevolg blijft, en omdat het gelijke het gelijke voortbrengt, is karma die onzichtbare en onbekende wet die elk gevolg wijs, intelligent, en rechtvaardig aan zijn oorzaak aanpast en naar de veroorzaker terugvoert. Hoewel zelf onkenbaar, is de werking ervan waarneembaar.

Vr.: Dan is het toch weer het ‘absolute’, het ‘onkenbare’, en van weinig waarde als verklaring van de levensvraagstukken?

HPB: Integendeel. Want hoewel we niet weten wat karma als zodanig en in essentie is, weten we wel hoe het werkt, en kunnen we de werkwijze ervan nauwkeurig bepalen en omschrijven. Maar we kennen zijn uiteindelijke oorzaak niet, net zoals de moderne filosofie in het algemeen erkent dat de uiteindelijke oorzaak van alles ‘onkenbaar’ is.

Vr.: En welke oplossing biedt de theosofie voor de materiële noden van de mensheid? Welke verklaring biedt ze voor het vreselijke lijden en de bittere nood die onder de zogenaamde ‘lagere klassen’ heerst?

HPB: Met nadruk zeggen we dat volgens onze leer al deze grote maatschappelijke problemen in het dagelijks leven – klassenverschillen in de maatschappij, en discriminatie op grond van geslacht, de ongelijke verdeling van kapitaal en arbeid – een gevolg zijn van wat we kort en bondig, maar naar waarheid, karma noemen.

Vr.: Maar al die ellende die min of meer zonder onderscheid al die mensen overkomt, is toch niet werkelijk verdiend en individueel karma?

HPB: Nee, het kan in zijn gevolgen niet zo precies worden afgebakend dat de omgeving en de specifieke leefomstandigheden waarin iemand zich bevindt, uitsluitend het vergeldende karma zijn dat het individu in een vorig leven heeft veroorzaakt. We moeten niet vergeten dat elk atoom onderworpen is aan de algemene wet die het hele lichaam beheerst waartoe het behoort; en hier komen we op het bredere vlak van de karmische wet. Ziet u niet in dat het totale karma van alle individuen het karma wordt van het volk waartoe die individuen behoren, en dat het totale karma van alle volkeren het karma van de wereld is? De ellende waarover u spreekt, behoort niet specifiek tot het individu of zelfs tot het volk, ze is min of meer universeel; en het is op deze brede basis van onderlinge afhankelijkheid van mensen dat de wet van karma rechtvaardig en gelijkmatig zijn gevolgen teweegbrengt.

Vr.: Moet ik daaruit opmaken dat de wet van karma niet noodzakelijkerwijs een individuele wet is?

HPB: Dat is precies wat ik bedoel. Karma zou onmogelijk het evenwicht van krachten in het leven en de loop van de wereld kunnen herstellen, als het niet een brede en algemene werkwijze had. Theosofen zien het als een waarheid dat de onderlinge afhankelijkheid van mensen de oorzaak is van wat distributief karma wordt genoemd, en het is deze wet die de oplossing biedt voor het grote vraagstuk van het collectieve lijden en de opheffing daarvan. Bovendien is het een occulte wet dat niemand boven zijn individuele gebreken kan uitstijgen zonder – hoe weinig ook – het geheel waarvan hij deel uitmaakt te verheffen. Om dezelfde reden kan iemand niet als enige zondigen, of als enige de gevolgen van zonden ondergaan. In werkelijkheid bestaat er niet zoiets als ‘afgescheidenheid’; en de beste aanpak van die egoïstische toestand, die binnen de bestaande levenswetten mogelijk is, ligt op het terrein van de intenties of motieven.

Vr.: En zijn er dan geen middelen waardoor het distributieve of nationale karma als het ware geconcentreerd of verzameld kan worden, en op natuurlijke en rechtvaardige wijze kan uitwerken zonder al dit langdurige lijden?

HPB: Als algemene regel, en binnen zekere grenzen die kenmerkend zijn voor het tijdperk waarin we thuishoren, kan de wet van karma in haar uitwerking niet versneld of vertraagd worden. Maar ik ben er zeker van dat de grens van de mogelijkheden in geen van beide richtingen ooit is bereikt. Luister eens naar het volgende verhaal van één vorm van nationaal lijden, en vraag u dan af of deze ellende, als we de werking van individueel, relatief, en distributief karma erkennen, niet kan worden veranderd of verlicht. Wat ik u nu ga voorlezen is geschreven door een Engelse filantroop, iemand die het zelf heeft overwonnen, de vrijheid heeft om te kiezen, en heeft verkozen de mensheid te dienen door zoveel van het nationale karma te dragen als de schouders van een vrouw kunnen torsen. Ze zegt het volgende:

Ja, de natuur spreekt altijd, denkt u niet? Alleen maken we soms zoveel lawaai dat we haar overstemmen. Daarom is het zo rustgevend de stad uit te gaan en zich een tijdje in de armen van moeder natuur te nestelen. Ik denk terug aan de avond in Hampstead Heath toen we de zon zagen ondergaan; maar o, over wat een lijden en wat een ellende ging de zon onder!

Een dame bracht me gisteren een grote mand veldbloemen. Ik vond dat sommige van mijn naasten in East-End er meer recht op hadden dan ik, en daarom bracht ik die bloemen vanmorgen naar een heel arme school in Whitechapel. U had eens moeten zien hoe de bleke gezichtjes opklaarden! Daarna heb ik in een eetkraam voor enkele kinderen de maaltijden betaald. Het was in een smal achterstraatje, vol elkaar verdringende mensen; een onbeschrijfelijke stank van vis, vlees en andere etenswaren, die lagen te dampen in een zon die in Whitechapel rotting brengt in plaats van zuivering. De eetkraam was het middelpunt van al die luchtjes. Onbeschrijfelijke vleespasteitjes voor l penny, walgelijke brokken ‘voedsel’ en zwermen vliegen, een waar altaar voor Beëlzebub! Overal kleine kinderen op jacht naar etensrestjes; één, met een gezichtje als een engel, verzamelde mosselen als een licht verteerbaar en voedzaam hapje.

Huiverend en geschokt ging ik weer naar het westen van de stad, en vroeg me af of er voor sommige delen van Londen iets anders mogelijk is dan ze door een aardbeving te laten wegvagen, zodat de bewoners opnieuw kunnen beginnen, na een duik in een soort zuiverende Lethe waarin alle herinneringen worden uitgewist! En toen dacht ik aan Hampstead Heath, en peinsde. Als men door een offer te brengen de mogelijkheid zou kunnen krijgen om deze mensen te redden, dan zou de prijs die men daarvoor betaalt er niet toe doen; maar het punt is dat zij moeten veranderen – en hoe kan dat worden bereikt? In de toestand waarin ze nu verkeren, zouden ze er niets aan hebben om in een andere omgeving te worden geplaatst; maar in hun huidige omgeving zullen ze alleen maar verder wegzinken.

Deze eindeloze, hopeloze ellende, en de onmenselijke verloedering die er het gevolg en de wortel van is, breken mijn hart. Het is net als een banyanboom; elke tak schiet wortel en zendt nieuwe scheuten uit. Wat een verschil tussen deze gevoelens en het vredige beeld van Hampstead! En toch hebben wij, broeders en zusters van die arme mensen, alléén het recht zulke plekken als Hampstead Heath te gebruiken om kracht op te doen om wijken zoals Whitechapel te redden.

(Ondertekend met een naam die te gerespecteerd en bekend is om aan hoon bloot te stellen.)

Vr.: Dat is een droevige maar mooie brief, en volgens mij geeft hij met pijnlijke duidelijkheid de verschrikkelijke werking aan van wat u ‘relatief en distributief karma’ heeft genoemd. Maar helaas! Zonder een aardbeving of een andere algemene vernietiging schijnt er geen onmiddellijke hoop op enige verlichting te zijn.

HPB: Welk recht hebben we om op die manier te denken, terwijl de ene helft van de mensheid in staat is het leed van hun medemensen onmiddellijk te verlichten? Als ieder mens aan het algemeen welzijn heeft bijgedragen wat hij kan, met geld, werk en veredelende gedachten, dan en alleen dan kan de balans van het nationale karma worden opgemaakt, en tot die tijd hebben we geen recht en ook geen reden om te zeggen dat er op aarde meer leven is dan de natuur kan onderhouden. De heldenzielen, de verlossers van onze mensheid en van ons volk zijn voorbestemd om de oorzaak van deze ongelijke druk van vergeldend karma op te sporen, door een uiterste inspanning het machtsevenwicht te herstellen, en de mens van een morele ondergang te redden, die duizendmaal rampzaliger en langduriger onheil betekent dan de materiële ramp die u als enig mogelijke uitweg ziet voor deze opeenstapeling van ellende.

Vr.: Goed, wilt u me vertellen hoe u deze wet van karma gewoonlijk beschrijft?

HPB: We omschrijven karma als die wet van vereffening die er altijd op gericht is een verstoord evenwicht in de materiële, en een verbroken harmonie in de morele wereld te herstellen. We zeggen dat karma niet altijd op die of die bepaalde manier werkt, maar wel dat het altijd zo werkt dat de harmonie wordt hersteld en het evenwicht bewaard blijft, wat de basis is voor het bestaan van het heelal.

Vr.: Kunt u me een voorbeeld geven?

HPB: Ik zal u later een uitgebreid voorbeeld geven. Stel u in gedachten een vijver voor. Er valt een steen in het water waardoor verstorende golven ontstaan. Die golven bewegen zich vooruit en weer terug, totdat ze ten slotte, als gevolg van de werking van wat natuurkundigen de wet van verlies van energie noemen, bedaren en het water weer terugkeert tot zijn toestand van volkomen rust. Op dezelfde manier brengt elke handeling, op elk gebied, een verstoring teweeg in het harmonisch evenwicht van het heelal, en de daardoor voortgebrachte trillingen zullen, als hun terrein begrensd is, zich heen en weer blijven bewegen tot het evenwicht is hersteld. Maar omdat elk van die verstoringen vanuit een bepaald punt begint, is het duidelijk dat het evenwicht en de harmonie alleen kunnen worden hersteld als alle krachten die van daaruit in beweging werden gesteld, opnieuw in datzelfde punt samenkomen. En hiermee heeft u het bewijs dat alle gevolgen van de daden, gedachten, enz., van de mens, met dezelfde kracht waarmee ze in beweging werden gezet op hemzelf moeten terugwerken.

Vr.: Maar ik zie in deze wet niets van morele aard. Ze lijkt op de eenvoudige natuurwet dat actie en reactie even groot en aan elkaar tegengesteld zijn.

HPB: Het verbaast me niet u dat te horen zeggen. Het is bij Europeanen een diepgewortelde gewoonte om recht en onrecht, goed en kwaad, te zien als zaken die onder een bepaald stelsel van wetten vallen dat door mensen is opgesteld, of door een persoonlijke god is opgelegd. Wij theosofen zeggen echter dat ‘goed’ en ‘harmonie’ synoniemen zijn, evenals ‘kwaad’ en ‘disharmonie’. Verder zeggen we dat alle pijn en lijden het gevolg zijn van een gebrek aan harmonie, en dat de enige afschuwelijke oorzaak van de verstoring van harmonie een of andere vorm van egoïsme is. Daarom voert karma naar ieder mens de werkelijke gevolgen van zijn eigen daden terug, zonder te letten op de morele aard ervan; maar omdat hij op alle daden wordt afgerekend, is het duidelijk dat hij niet alleen moet boeten voor al het lijden dat hij heeft veroorzaakt, maar dat hij ook vreugde en blijdschap zal oogsten als vrucht van al het geluk en de harmonie waaraan hij heeft bijgedragen. Het beste wat ik voor u kan doen is bepaalde passages uit boeken en artikelen te citeren die zijn geschreven door theosofen – door hen die een juist begrip van karma hebben.

Vr.: Graag, want in uw literatuur wordt weinig over dit onderwerp gezegd.

HPB: Omdat het de moeilijkste van al onze leringen is. Kortgeleden formuleerde een christelijk schrijver het volgende bezwaar:

Als we aannemen dat de leer van de theosofie juist is, en dat ‘de mens zijn eigen verlosser moet zijn, zichzelf moet overwinnen, en het kwaad dat in zijn tweevoudige natuur schuilt moet overwinnen om de verlossing van zijn ziel tot stand te brengen’, wat moet de mens dan doen nadat hij is ontwaakt en tot op zekere hoogte het kwaad heeft overwonnen? Hoe moet hij verlossing of vergiffenis verkrijgen, of het kwaad uitwissen dat hij al heeft bedreven?

Hierop antwoordt J.H. Connelly heel ad rem dat niemand mag verwachten dat men ‘de theosofische locomotief zal laten lopen op het theologische spoor’. Hij zegt het volgende:

De mogelijkheid zich aan individuele verantwoordelijkheid te onttrekken, behoort niet tot de denkbeelden van de theosofie. In de theosofie bestaat er geen andere vorm van vergeven of ‘uitwissen van het kwaad dat hij al heeft bedreven’ dan door de overeenkomstige bestraffing van de boosdoener en het herstel van de harmonie in het heelal die door zijn verkeerde daad is verstoord. Het kwaad is door hem bedreven, en hoewel anderen onder de gevolgen ervan moeten lijden, kan niemand anders dan hijzelf ervoor boeten.

De toestand waaraan wordt gedacht . . . waarin een mens ‘is ontwaakt en tot op zekere hoogte het kwaad heeft overwonnen’, is die waarin een mens tot het besef is gekomen dat zijn daden verkeerd zijn en straf verdienen. In dat besef is een gevoel van persoonlijke verantwoordelijkheid onvermijdelijk, en het gevoel van die ontzagwekkende verantwoordelijkheid zal evenredig zijn aan de mate waarin hij is ontwaakt of het kwaad heeft ‘overwonnen’. Net als hij zich daarvan sterk bewust is, wordt hem dringend verzocht de leer van het plaatsvervangend lijden aan te nemen.

Er wordt hem verteld dat hij ook berouw moet hebben, maar niets is gemakkelijker dan dat. Het is een prettige zwakheid van de menselijke natuur dat we best geneigd zijn spijt te hebben van het kwaad dat we hebben aangericht als onze aandacht erop wordt gevestigd, en we zelf erdoor hebben geleden of de vruchten ervan hebben geplukt. Mogelijk zou een nauwkeurige analyse van het gevoel ons tonen dat we eerder de kwalijke middelen betreuren die nodig schijnen te zijn om ons egoïstische doel te bereiken, dan het kwaad zelf.

Hoe aantrekkelijk dit vooruitzicht om onze last aan zonden ‘aan de voet van het kruis’ af te werpen voor het gewone denken misschien ook is, het valt bij een theosofische denker niet in de smaak. Hij begrijpt niet waarom de zondaar door zijn zonden te beseffen, enige vergeving of uitwissing van zijn wangedrag in het verleden zou verdienen, of waarom hij door berouw en goede daden er recht op zou hebben dat de universele wet van het verband tussen oorzaak en gevolg voor hem buiten werking wordt gesteld. De gevolgen van zijn verkeerde daden blijven bestaan; het leed dat hij anderen aandeed door die daden, is niet uitgewist. De theosofische denker betrekt ook de gevolgen van deze slechte daden voor de onschuldige bij dit vraagstuk. Hij denkt niet alleen aan de schuldige maar ook aan zijn slachtoffers.

Kwaad is een inbreuk op de wetten van harmonie die het heelal beheersen, en de straf ervoor moet diegene treffen die deze wet overtreedt. Christus heeft de waarschuwing gegeven ‘zondig daarom niet meer, anders zal u iets ergers overkomen’,3 en Paulus heeft gezegd: ‘Blijf u inspannen voor uw verlossing.’4 ‘Wat een mens zaait, zal hij ook oogsten.’5 Dit is trouwens een mooie metaforische weergave van de zin uit de Purana’s die veel ouder is – dat ‘ieder mens de gevolgen van zijn eigen daden oogst’.

Dat is het beginsel van de wet van karma die door de theosofie wordt onderwezen. Sinnett heeft in zijn Esoteric Buddhism karma omschreven als ‘de wet van ethische oorzakelijkheid’. ‘De wet van vergelding’, zoals mw. Blavatsky de betekenis ervan weergeeft, is beter. Het is de kracht die

Ons rechtvaardig, maar mysterieus, zonder falen leidt
Langs niet aangegeven wegen van schuld naar straf.6

Maar het is meer dan dat. Het beloont verdienste even feilloos en rijkelijk als dat het fouten bestraft. Het is het resultaat van elke handeling, elke gedachte, elk woord, en de mens vormt daardoor zichzelf, zijn leven, en dat wat hem overkomt. De oosterse filosofie verwerpt het idee van een nieuw geschapen ziel voor iedere pasgeboren baby. Ze gelooft in een beperkt aantal monaden die zich tot steeds grotere volmaaktheid ontwikkelen, doordat ze achtereenvolgens veel verschillende persoonlijkheden in zich opnemen. Die persoonlijkheden zijn het product van karma, en door karma en reïncarnatie keert de menselijke monade na verloop van tijd terug naar haar bron – het absoluut goddelijke.

E.D. Walker geeft in zijn Reincarnation de volgende toelichting:

In het kort is de leer van karma dat we onszelf hebben gemaakt tot wat we zijn door vroegere daden, en dat we aan onze eeuwige toekomst bouwen door onze huidige daden. Er is geen ander lot dan dat wat we zelf bepalen. Er is geen verlossing of veroordeling behalve die wijzelf teweegbrengen. . . .

Omdat ze geen toevluchtsoord biedt voor begane wandaden en een bijzonder moedige houding vereist, is ze bij mensen die niet zo sterk zijn minder welkom dan de gemakkelijke religieuze leringen van plaatsvervangend lijden, bemiddeling, vergeving, en bekering op het sterfbed. . . . In het rijk van eeuwige rechtvaardigheid zijn wandaad en straf onafscheidelijk verbonden als één gebeurtenis, omdat er geen werkelijk verschil bestaat tussen de daad en haar gevolg. . . .

Karma, of onze vroegere daden, brengt ons naar het aardse leven terug. De verblijfplaats van de geest verandert overeenkomstig zijn karma, en omdat dit karma steeds verandert, is het niet mogelijk dat een en dezelfde toestand lang voortduurt. Zolang het handelen door materiële en egoïstische motieven wordt beheerst, zolang moet ook het gevolg van dat handelen zich manifesteren in fysieke wederbelichamingen. Alleen een volmaakt onbaatzuchtig mens kan aan de aantrekkingskracht van het stoffelijk leven ontsnappen. Weinig mensen hebben dat bereikt, maar het is het doel van de mensheid.7

En dan citeert de schrijver uit De geheime leer:8

Wie in karma gelooft, moet in de lotsbestemming geloven die ieder mens van geboorte tot dood draad voor draad om zich heen weeft, zoals een spin haar web. Deze lotsbestemming wordt óf door de hemelse stem van de onzichtbare oervorm buiten ons geleid, óf door de ons meer vertrouwde astrale of innerlijke mens, die maar al te vaak de kwade genius is van het belichaamde wezen dat mens wordt genoemd. Beide beïnvloeden de uiterlijke mens, maar een van de twee moet overwinnen; vanaf het eerste begin van het onzichtbare gevecht treedt de strenge en onverbiddelijke wet van compensatie in werking en neemt haar loop, terwijl ze nauwgezet de ontwikkelingen van dat gevecht volgt. Wanneer de laatste draad is geweven, en de mens als het ware is gewikkeld in het net van zijn eigen maaksel, wordt hij geheel beheerst door zijn zelfgemaakte lot. . . . Een occultist of filosoof zal niet spreken over de goedheid of wreedheid van de voorzienigheid, maar hij zal deze vereenzelvigen met karma-Nemesis, en verkondigen dat ze niettemin de goeden beschermt en over hen waakt, zowel in dit als in toekomstige levens, en dat ze de boosdoener bestraft – ja, zelfs tot in zijn zevende wederbelichaming. Kortom, zolang de gevolgen van de door hem veroorzaakte verstoring van zelfs het kleinste atoom in de oneindige wereld van harmonie niet volledig zijn vereffend. Want het enige gebod van karma – een eeuwig en onveranderlijk gebod – is volkomen harmonie, zowel in de wereld van de stof als in de wereld van de geest. Het is dus niet karma dat beloont of straft, maar we belonen of straffen onszelf, al naar gelang we met de natuur samenwerken en met haar meewerken, en ons houden aan de wetten waarop die harmonie berust, of – die wetten overtreden.

De wegen van karma zouden ook niet ondoorgrondelijk zijn als de mensen eensgezind en in harmonie zouden handelen, in plaats van in verdeeldheid en strijd. Eén deel van de mensheid noemt ze de duistere en ondoorgrondelijke wegen van de voorzienigheid, terwijl een ander deel er de werking van een blind noodlot en een derde er alleen maar toeval in ziet, zonder leiding door goden of duivels. Onze onwetendheid over die wegen van karma zou ongetwijfeld verdwijnen, als we deze slechts aan de juiste oorzaak zouden toeschrijven. . . . We zijn verbijsterd over het mysterie dat we zelf hebben gemaakt, en over de raadsels van het leven die we maar niet oplossen, en we beschuldigen dan de grote sfinx dat ze ons verslindt. Maar er is werkelijk geen ongeval in ons leven, geen ongeluksdag en geen tegenspoed, die niet kan worden herleid tot onze eigen daden in dit of in een ander leven. . . .

De wet van karma is onlosmakelijk verweven met die van reïncarnatie. . . . Alleen kennis van de leer van reïncarnatie en karma kan het mysterieuze vraagstuk van goed en kwaad verklaren en ons verzoenen met de vreselijke en schijnbare onrechtvaardigheid van het leven. . . . Alleen de zekerheid die zo’n leer biedt, kan ons in opstand gekomen gevoel van rechtvaardigheid tot rust brengen. Als iemand die deze edele leer niet kent om zich heen kijkt, ziet hij de ongelijkheid van geboorte en lot, van verstand en capaciteiten, en constateert hij dat eer wordt bewezen aan dwazen en losbollen, die alleen als gevolg van hun geboorte door het lot met gunsten zijn overladen, terwijl hun naaste buurman met al zijn verstand en edele deugden – die in elk opzicht veel waardiger is – omkomt van armoede en door gebrek aan sympathie. Wanneer hij dit alles ziet en zich moet afwenden – niet in staat om het onverdiende lijden te verlichten, terwijl de kreten van verdriet om hem heen in zijn oren naklinken en zijn hart pijn doen – dan weerhoudt alleen die gezegende kennis van karma hem ervan zowel het leven en de mensen als hun veronderstelde schepper te vervloeken. . . . Deze wet, of die nu bewust of onbewust werkt, beschikt niets en niemand tot iets vóór. Ze bestaat werkelijk van en in eeuwigheid, want ze is de eeuwigheid zelf; en omdat geen handeling kan samenvallen met de eeuwigheid, kan men niet zeggen dat ze handelt, want ze is de handeling zelf. Iemand verdrinkt niet door de golf, maar door de persoonlijke daad van deze ongelukkige, die weloverwogen handelt en zich blootstelt aan de onpersoonlijke werking van de wetten die de bewegingen van de oceaan beheersen. Karma schept niets en beraamt niet. De mens maakt plannen en schept oorzaken, en de karmische wet past de gevolgen erbij aan. Deze aanpassing is geen handeling maar universele harmonie, die er steeds toe neigt om naar de oorspronkelijke toestand terug te keren, zoals een tak die te sterk wordt neergebogen, met overeenkomstige kracht terugspringt. Als de arm die probeerde deze uit de natuurlijke stand te buigen, wordt ontwricht, moeten we dan zeggen dat de tak onze arm brak, of dat onze eigen dwaasheid ons dit ongeluk heeft bezorgd?

Karma heeft nooit geprobeerd de verstandelijke en individuele vrijheid te vernietigen, zoals de God die door de monotheïsten werd uitgevonden. Het heeft zijn besluiten niet in het duister gehuld om de mens opzettelijk in verwarring te brengen, en wie het aandurft zijn geheimen nauwkeurig te onderzoeken, zal niet door karma worden gestraft. Integendeel, wie door studie en meditatie zijn ingewikkelde paden ontwart en licht werpt op die duistere wegen, in de kronkelingen waarvan zovelen te gronde gaan als gevolg van hun onbekendheid met het labyrint van het leven, werkt ten bate van zijn medemensen. Karma is een absolute en eeuwige wet in de gemanifesteerde wereld; en omdat er maar één absolute kan bestaan, en dus één eeuwige altijd aanwezige oorzaak, kan men degenen die in karma geloven niet beschouwen als atheïsten of materialisten – en nog minder als fatalisten: want karma is één met het onkenbare, waarvan het met zijn gevolgen in de wereld van de verschijnselen een aspect is.

Een andere bekwame theosofische schrijver, mw. P. Sinnett, zegt:

Ieder mens maakt in zijn dagelijks leven met elke daad en elke gedachte goed of slecht karma, en hij werkt tegelijkertijd in dit leven het karma uit dat is teweeggebracht door de daden en verlangens in het vorige. Wanneer we mensen zien die door aangeboren ziekten worden getroffen, kan men gerust aannemen dat deze ziekten de onvermijdelijke gevolgen zijn van oorzaken die ze zelf in een vorig leven hebben gelegd. Men zou kunnen aanvoeren dat die aandoeningen niets te maken kunnen hebben met een vroegere incarnatie, omdat ze erfelijk zijn; maar men moet bedenken dat de spirituele oorsprong van het ego – de werkelijke mens, de individualiteit – niet ligt bij de ouders bij wie hij zich wederbelichaamt, maar dat hij door banden die hij door zijn vroegere leefwijze heeft gesmeed, in de stroom wordt getrokken die hem, als de tijd voor wederbelichaming aanbreekt, naar het gezin voert dat voor de ontwikkeling van die neigingen het meest geschikt is. . . .

Als deze leer over karma goed wordt begrepen, kan ze hen die de waarheid ervan beseffen heel goed helpen en leiden tot een betere en edeler leefwijze. We moeten namelijk niet vergeten dat niet alleen onze daden, maar ook onze gedachten beslist worden gevolgd door vele omstandigheden die onze eigen toekomst ten goede of ten kwade zullen beïnvloeden, en, wat nog belangrijker is, de toekomst van veel van onze medemensen. Als zonden die zijn begaan door wat we doen of laten in alle gevallen alleen de persoon zelf betroffen, dan zou dat voor het karma van de zondaar slechts een zaak van minder belang zijn.

Het feit dat elke gedachte en daad in het leven een overeenkomstige invloed ten goede of ten kwade heeft op andere leden van de mensenfamilie, draagt bij tot een strikt gevoel voor rechtvaardigheid, ethiek, en onzelfzuchtigheid die voor toekomstig geluk of vooruitgang zo nodig zijn. Een eenmaal begane misdaad, of een slechte gedachte die door het denken is uitgezonden, is onherroepelijk; geen berouw, hoe veel ook, kan de toekomstige gevolgen daarvan uitwissen. . . . Als het berouw oprecht is, kan dat de mens ervan weerhouden fouten te herhalen; maar het kan hem of anderen niet vrijwaren van de gevolgen van wat al is teweeggebracht, en die zullen hem onvermijdelijk in dit of in het volgende leven treffen.9

J.H. Connelly zegt vervolgens:

Zij die een religie aanhangen die op de leer van karma is gebaseerd, vinden het prima om deze te vergelijken met die waarin het lot van de mens voor eeuwig wordt bepaald door de toevallige gebeurtenissen in één enkel, kort aards bestaan, waarin hij wordt bemoedigd door de belofte ‘naar welke kant een boom ook valt, daar blijft hij liggen’;10 en waarin, als hij eenmaal zijn slechtheid inziet, zijn grootste hoop de leer van het plaatsvervangend lijden is, en volgens de presbyteriaanse geloofsbelijdenis is zelfs dat aan voorwaarden gebonden:

Volgens Gods gebod, en als blijk van zijn heerlijkheid, zijn sommige mensen en engelen voorbestemd tot het eeuwige leven en anderen voorbeschikt tot de eeuwige dood.

Deze aldus voorbestemde en voorbeschikte engelen en mensen zijn specifiek aangewezen en dit kan niet worden veranderd; en hun aantal staat zo zeker vast dat het vermeerderd noch verminderd kan worden. . . . Omdat God de uitverkorenen tot de heerlijkheid heeft bestemd . . . worden anderen dan de uitverkorenen door Christus niet verlost, niet met succes geroepen, niet gerechtvaardigd, niet aangenomen, niet geheiligd, en niet gered.

Het heeft God behaagd – overeenkomstig zijn ondoorgrondelijk wilsbesluit, waardoor hij naar goeddunken genade verleent of onthoudt, ter verheerlijking van zijn hoogste macht over zijn schepselen – aan de rest van de mensheid voorbij te gaan en hen voor te bestemmen voor oneer en vergelding voor hun zonden, ter ere van zijn glorieuze gerechtigheid.11

Dit is wat de bekwame verdediger zegt. We kunnen dan ook niet beter doen dan, zoals hij, het onderwerp besluiten met een citaat uit een prachtig gedicht. Hij zegt:

De bijzondere schoonheid van Edwin Arnolds uiteenzetting van karma in Het licht van Azië brengt ons in de verleiding haar hier op te nemen, maar ze is te lang om volledig te citeren. Hier volgt een deel ervan:

Het karma – dat geheel van een ziel
Dat bestaat uit alle dingen die ze deed,
de gedachten die ze had,
Het ‘zelf’ dat karma met de inslag van de tijd
onbevooroordeeld heeft geweven
Op de onzichtbare schering van haar daden. . . .

Een goddelijke macht zonder begin of einde,
Als de eeuwige ruimte en onverbiddelijk,
Heerst onveranderlijk, terwijl ze naar het goede streeft;
Haar wetten alleen zijn altijd van kracht. . . .

Laat niemand haar geringschatten!
Wie haar tegenwerkt, verliest; wie haar dient, wint.
Het verborgen goede beloont ze met vrede en blijdschap,
Het verborgen kwaad met lijden.

Ze ziet alles en registreert alles;
Wie goed doet, krijgt zijn deel. Behandelt men
iemand onrechtvaardig,
Dan moet dat worden goedgemaakt,
Ook al laat de dharma [juiste leefwijze] lang
op zich wachten.

Ze kent geen boosheid of vergeving; rechtvaardig
Zijn haar maatregelen, onfeilbaar weegt ze alles af;
Tijd speelt hierbij geen rol; morgen zal ze oordelen
Of pas na vele dagen. . . .

Zo luidt de wet die naar rechtvaardigheid streeft,
En die niemand kan tegenhouden of blokkeren.
Het hart ervan is liefde, het doel ervan
Vrede en hoogste vervulling. Gehoorzaam haar!12

En nu raad ik u aan onze theosofische inzichten over karma, de wet van vergelding, te vergelijken, en te zeggen of ze niet filosofischer en rechtvaardiger zijn dan dat wrede en dwaze dogma dat van ‘God’ een gevoelloze demon maakt; de leer namelijk dat ‘alleen de uitverkorenen’ zullen worden gered, en de anderen tot eeuwige verdoemenis worden veroordeeld!

Vr.: Ja, in grote lijnen begrijp ik wat u bedoelt; maar kunt u een concreet voorbeeld van de werking van karma geven?

HPB: Dat kan ik niet. Zoals ik al heb gezegd, kunnen we er alleen zeker van zijn dat ons huidige leven en onze huidige omstandigheden het rechtstreekse gevolg zijn van onze eigen daden en gedachten in vorige levens. Maar wij, die geen zieners of ingewijden zijn, kunnen niets weten over de details van de werking van de wet van karma.

Vr.: Kan iemand zoals een adept of ziener dat karmische proces van vereffening dan wel in detail volgen?

HPB: Zeker: ‘zij die weten’ kunnen dat door gebruik te maken van vermogens die zelfs in alle mensen latent aanwezig zijn.

Wie zijn zij die weten?

Vr.: Geldt dat evenzeer voor ons als voor anderen?

HPB: Ja. Iedereen heeft dezelfde beperkte visie, behalve zij die in deze incarnatie het toppunt van spiritueel inzicht en helderziendheid hebben bereikt. We kunnen alleen inzien dat, als de dingen voor ons anders hadden moeten zijn, ze ook anders zouden zijn geweest; dat we zijn wat we van onszelf hebben gemaakt, en alleen krijgen wat we zelf hebben verdiend.

Vr.: Ik ben bang dat zo’n opvatting ons alleen maar bitter stemt.

HPB: Ik denk dat het omgekeerde het geval is. Als een mens niet gelooft in de rechtvaardige wet van vergelding is het meer dan waarschijnlijk dat alle strijdlustige gevoelens in hem worden gewekt. Een kind, en ook een volwassene, komt veel meer in opstand tegen een straf, of zelfs een verwijt, die hij onverdiend vindt, dan tegen een strengere straf als hij beseft dat die verdiend is. Het geloof in karma verschaft de beste motivatie om zich met zijn lot in dit leven te verzoenen, en geeft ook de grootste stimulans om zich in te spannen voor een beter lot in het volgende leven. Beide zouden in feite wegvallen als we aannemen dat ons lot het gevolg is van iets anders dan strikte wetmatigheid, of dat onze bestemming in andere handen ligt dan de onze.

Vr.: U heeft net verklaard dat dit stelsel van reïncarnatie onder de karmische wet tot het verstand, het rechtvaardigheids- en het morele gevoel spreekt. Misschien is dat zo, maar gaat dat dan niet ten koste van de edeler eigenschappen zoals sympathie en medelijden, en vindt er dan niet een verharding plaats van de fijnere instincten van de menselijke natuur?

HPB: Alleen schijnbaar, niet in werkelijkheid. Niemand kan minder of meer ontvangen dan wat hem toekomt zonder anderen verhoudingsgewijs onrechtvaardig of partijdig te behandelen; een wet die door mededogen buiten werking kan worden gesteld, zou meer ellende veroorzaken dan voorkomen, meer irritaties en verwensingen dan dank. Bedenk ook dat niet wij de wet uitvoeren, al scheppen we wel de oorzaken voor de gevolgen; ze voert die zelf uit; en verder dat een rechtvaardig mededogen en barmhartigheid zich rijkelijk manifesteren in de toestand van devachan.

Vr.: U spreekt over adepten als een uitzondering op de regel van onze algemene onwetendheid. Weten ze over reïncarnatie en de toestanden na de dood echt meer dan wij?

HPB: Inderdaad. Door vermogens te oefenen die we allemaal bezitten, maar die alleen zij volledig hebben ontwikkeld, zijn ze in de geest die verschillende gebieden en toestanden binnengegaan waarover we hebben gesproken. Eeuwenlang heeft de ene generatie adepten na de andere de mysteries van het zijn, het leven, de dood, en wederbelichaming bestudeerd en ze hebben allemaal op hun beurt enkele van de zo verkregen feiten onderwezen.

Vr.: Is het voortbrengen van adepten het doel van de theosofie?

HPB: De theosofie beschouwt de mensheid als een emanatie uit het goddelijke, op haar terugweg daarheen. Als iemand op het pad vergevorderd is wordt het adeptschap bereikt als hij verschillende incarnaties daaraan heeft gewijd. Bedenk dat niemand ooit in één leven het adeptschap in de geheime wetenschappen heeft bereikt; vele incarnaties zijn ervoor nodig na het nemen van een bewust besluit en het begin van de vereiste training. Misschien zijn er veel mensen binnen onze Society die verschillende incarnaties geleden zijn begonnen aan de weg omhoog naar verlichting, en die toch, als gevolg van de persoonlijke illusies van het huidige leven, óf onkundig zijn van dat feit, óf op weg zijn elke kans te verliezen om in dit bestaan ook maar iets verder te komen. Ze voelen zich onweerstaanbaar aangetrokken tot het occultisme en het hogere leven, maar ze zijn te persoonlijk en te eigenzinnig, te zeer in de ban van de bedrieglijke verleidingen van het aardse leven en de vergankelijke wereldse genoegens om die op te geven; daardoor gaat hun kans in dit leven verloren. Maar voor gewone mensen is een zo ver in de toekomst liggend resultaat, gezien de praktische plichten van het dagelijks leven, als doel of als drijfveer ongeschikt.

Vr.: Wat kan dan hun doel of duidelijke reden zijn om lid te worden van de Theosophical Society?

HPB: Velen hebben belangstelling voor onze leringen en voelen instinctief aan dat ze meer waarheid bevatten dan die van enige dogmatische religie. Anderen zijn vastbesloten het hoogste ideaal van menselijke verantwoordelijkheid te verwezenlijken.

Het verschil tussen geloof en kennis; blind of op redenering gebaseerd geloof

Vr.: U zegt dat ze de theosofische leringen aanvaarden en erin geloven. Maar omdat ze niet behoren tot die adepten die u zojuist noemde, moeten ze uw leringen op blind geloof aannemen. Wat is dan het verschil met de conventionele religies?

HPB: Evenals in bijna alle andere opzichten is er ook hier een verschil. Wat u ‘geloof’ noemt en wat in feite en met betrekking tot de dogma’s van de christelijke religies blind geloof is, wordt bij ons ‘kennis’, de logische uitkomst van dingen die we weten over feiten in de natuur. Uw leringen berusten op interpretaties en dus op indirecte getuigenissen van zieners; de onze op het onveranderlijke en eensluidende getuigenis van zieners. De gewone christelijke theologie zegt bijvoorbeeld dat de mens een schepsel van God is, dat uit drie delen bestaat – lichaam, ziel, en geest – die alle noodzakelijk zijn om een volledig wezen van hem te maken. Ze zijn alle drie nodig om hem te vormen – zowel tijdens het grove fysieke aardse bestaan als tijdens de etherische ervaringen na de opstanding – zodat ieder mens op die manier een blijvend bestaan heeft dat losstaat van andere mensen en van het goddelijke. De theosofie stelt daarentegen dat de mens een emanatie is van de onbekende, maar altijd aanwezige en oneindige, goddelijke essentie, dat zijn lichaam en al het andere vergankelijk is en dus een illusie; alleen de geest in hem is de ene blijvende substantie, en zelfs die verliest zijn afzonderlijke individualiteit op het moment van zijn volledige hereniging met de universele geest.

Vr.: Als we zelfs onze individualiteit verliezen, dan komt dat eenvoudig neer op vernietiging.

HPB: Ik zeg dat dat niet zo is, want ik spreek over de afzonderlijke en niet over de universele individualiteit. Eerstgenoemde wordt als deel omgezet in het geheel; de dauwdruppel verdampt niet, maar wordt de zee. Wordt de fysieke mens vernietigd wanneer hij van een foetus een bejaarde wordt? We moeten wel duivels arrogant zijn als we ons onbetekenende bewustzijn en onze individualiteit belangrijker vinden dan het universele en oneindige bewustzijn!

Vr.: Volgt hieruit dan dat de mens in feite niet bestaat, maar dat alles geest is?

HPB: U vergist zich. Er volgt wel uit dat de vereniging van geest en stof slechts tijdelijk is; of, duidelijker gezegd, dat geest – omdat geest en stof één zijn en de twee tegengestelde polen van de universele, gemanifesteerde substantie – geen recht op die naam heeft zolang het kleinste deeltje en atoom van zijn gemanifesteerde substantie zich nog aan een vorm – het resultaat van differentiatie – hecht. Iets anders geloven is blind geloof.

Vr.: U baseert zich dus op kennis en niet op geloof als u beweert dat het blijvende beginsel, de geest, alleen maar op doorreis is in de stof?

HPB: Ik zou het anders willen formuleren: we beweren dat het verschijnen van het blijvende en ene beginsel, geest, als stof voorbijgaand is en dus niets meer dan een illusie.

Vr.: Goed; en dat wordt verkondigd op basis van kennis en niet van geloof?

HPB: Precies. Maar omdat ik heel goed snap waar u op aanstuurt, kan ik er net zo goed bij vertellen dat we geloof, zoals u dat voorstaat, als een mentale ziekte beschouwen. Werkelijk geloof, d.w.z. de pistis van de Grieken, is volgens ons een ‘geloof gebaseerd op kennis’, en het bewijsmateriaal voor die kennis kan worden geleverd door de fysieke of door de spirituele zintuigen.

Vr.: Hoe bedoelt u dat?

HPB: Als u wilt weten wat het verschil tussen beide is, dan kan ik u vertellen dat er een heel groot verschil bestaat tussen geloof op gezag en geloof gebaseerd op iemands spirituele intuïtie.

Vr.: Wat is dat verschil dan?

HPB: Het ene is menselijke goedgelovigheid en bijgeloof, het andere menselijke overtuiging en intuïtie. Prof. Alexander Wilder zegt in zijn inleiding bij Eleusinian and Bacchic Mysteries:

Onwetendheid leidt tot ontheiliging. Wat mensen niet goed begrijpen maken ze belachelijk . . . De onderstroom van deze wereld is gericht op één doel; en achter de menselijke goedgelovigheid . . . ligt een bijna oneindige kracht, een heilig geloof dat in staat is de hoogste waarheden van het hele bestaan te begrijpen.13

Zij die deze ‘goedgelovigheid’ alleen tot menselijke autoritaire dogma’s beperken, zullen die kracht nooit doorgronden of zelfs in hun eigen aard opmerken. Hun geloof is vastgeroest op het uiterlijke gebied en kan niet doordringen tot de leidende essentie daarachter; want om dat te doen, moeten ze hun recht op een eigen oordeel opeisen, en dat durven ze nooit.

Vr.: En brengt die ‘intuïtie’ u ertoe God als een persoonlijk vader, heerser, en bestuurder van het heelal te verwerpen?

HPB: Precies. We geloven in een eeuwig onkenbaar beginsel, want alleen door verblindheid kan iemand volhouden dat het heelal, de denkende mens, en alle wonderen die zelfs de stoffelijke wereld bevat, kunnen zijn ontstaan zonder dat intelligente krachten op zo’n bijzonder knappe manier alle delen hebben geordend. De natuur kan in details en in de uiterlijke manifestaties van haar materiaal vergissingen maken, en dat gebeurt ook vaak, maar nooit in haar innerlijke oorzaken en gevolgen. De oude heidenen hadden over dit onderwerp veel filosofischer inzichten dan hedendaagse filosofen, of het nu agnostici, materialisten, of christenen betreft; en geen enkele heidense schrijver heeft ooit de stelling verkondigd dat wreedheid en genade oneindige gevoelens zijn, en dus als eigenschappen van een oneindige god kunnen worden gezien. Hun goden waren daarom allemaal eindig. De schrijver van The Wheel of the Law brengt dezelfde gedachte tot uitdrukking over uw persoonlijke god als wij; hij zegt:

Een boeddhist zou misschien kunnen geloven in het bestaan van een god die verheven is boven alle menselijke eigenschappen en kenmerken – een volmaakte god die boven liefde, haat, en afgunst staat, kalm rustend in een vrede die door niets kan worden verstoord; en over zo’n god zou hij niet geringschattend spreken, niet uit een verlangen hem te behagen of uit vrees hem te beledigen, maar uit natuurlijke eerbied; maar een god met menselijke kenmerken en eigenschappen, een god die liefheeft, die haat, en boos wordt, kan hij niet begrijpen; een godheid die – zoals hij wordt beschreven door christelijke zendelingen, moslims, brahmanen14, of joden – zelfs het niveau van een gewoon goed mens niet haalt.15

Vr.: Als we naar de verschillende geloven kijken, is het geloof van de christen die in zijn menselijke hulpeloosheid en nederigheid erop vertrouwt dat er een barmhartige Vader in de hemel is die hem voor verzoeking behoedt, hem in het leven bijstaat, en hem zijn zonden vergeeft, dan niet beter dan het koude en hooghartige, bijna fatalistische geloof van de boeddhisten, de aanhangers van de Vedanta en de theosofen?

HPB: U kunt, als u dat wilt, onze overtuiging ‘geloof’ blijven noemen. Maar nu we toch weer op die eeuwig terugkerende vraag zijn terechtgekomen, stel ik op mijn beurt de vraag: als we naar de verschillende geloven kijken, is het geloof dat op strikte logica en gezond verstand is gebaseerd dan niet beter dan dat wat alleen berust op menselijk gezag of – heldenverering? Ons ‘geloof’ bezit de logische kracht van de rekenkundige waarheid dat 2 plus 2 altijd 4 is. Uw geloof is zoals de logica van sommige emotionele vrouwen, van wie Toergenjev zei dat voor hen 2 plus 2 gewoonlijk 5 is, met een vetkaars op de koop toe. Bovendien botst uw geloof niet alleen met elke denkbare opvatting van rechtvaardigheid en logica, maar, als men het analyseert, richt het de mens moreel te gronde, houdt het de vooruitgang van de mensheid tegen, en verheft het macht tot recht – elke tweede man verandert voor zijn broer Abel in een Kaïn.

Vr.: Waar doelt u op?

Heeft God het recht om te vergeven?

HPB: Ik doel op de verzoeningsleer; op dat gevaarlijke dogma waarin u gelooft, en dat ons leert dat we, hoe zwaar onze misdaden tegen de wetten van God en de mens ook zijn, slechts hoeven te geloven in de zelfopoffering van Jezus tot redding van de mensheid, en dan zal zijn bloed ons van alle smetten zuiveren. Al 20 jaar spreek ik dit tegen, en misschien mag ik uw aandacht vestigen op een passage in Isis ontsluierd, geschreven in 1875. Dit is wat het christendom onderwijst, en door ons wordt bestreden:

Gods genade is grenzeloos en ondoorgrondelijk. Men kan onmogelijk een menselijke zonde bedenken die zo afschuwelijk is dat ze niet zou worden uitgewist door de prijs die voor de verlossing van de zondaar vooruit is betaald, al was ze duizendmaal zo erg. En bovendien is het nooit te laat om berouw te hebben. Al wacht de zondaar tot de laatste minuut van het laatste uur van de laatste dag van zijn sterfelijke leven vóór hij met verbleekte lippen de geloofsbelijdenis uitspreekt, dan nog kan hij naar het paradijs gaan; de stervende dief heeft dat gedaan, en alle anderen die even slecht zijn, kunnen dat ook doen. Dit zijn de beweringen van de kerk . . .16

en van de geestelijkheid; beweringen die door de meest geliefde predikanten van Engeland naar het hoofd van uw landgenoten worden geslingerd, zelfs nu, in het ‘licht van de 19de eeuw’, de meest paradoxale van alle. Waar leidt dat toe?

Vr.: Maakt het de christen niet gelukkiger dan de boeddhist of brahmaan?

HPB: Nee; in ieder geval niet degenen die onderlegd zijn, want de meesten van hen geloven allang niet meer in dit wrede dogma. Maar voor degenen die er nog wél in geloven verlaagt het de drempel van elke denkbare misdaad meer dan elk ander mij bekend dogma. Laat ik nog eens uit Isis citeren:

Maar als we buiten de kleine kring van het geloof treden, en het heelal zien als een geheel dat in evenwicht wordt gehouden doordat de delen ervan schitterend op elkaar zijn afgestemd, hoezeer komt dan de gezonde logica, het flauwste vonkje rechtsgevoel, in opstand tegen dit plaatsvervangend lijden! Indien de misdadiger alleen tegen zichzelf zondigde en niemand dan zichzelf benadeelde, indien hij door oprecht berouw gebeurtenissen uit het verleden kon uitwissen, niet alleen uit het geheugen van mensen, maar ook uit dat onvergankelijke register, dat geen godheid – zelfs niet de grootste van de groten – kan laten verdwijnen, dan zou dit dogma misschien te begrijpen zijn. Maar te beweren dat iemand zijn medemens kwaad kan doen, kan doden, het evenwicht in de maatschappij en de natuurlijke orde van de dingen kan verstoren, om dan – uit lafheid, hoop, of noodzaak, dat doet er niet toe – vergiffenis te krijgen door te geloven dat het vergieten van het ene bloed het andere vergoten bloed kan schoonwassen – dat is belachelijk!

Kunnen de gevolgen van een misdaad ongedaan worden gemaakt, ook al heeft men de misdaad zelf vergeven? De gevolgen van een oorzaak blijven nooit beperkt tot de grenzen van die oorzaak, en evenmin kunnen de gevolgen van een misdaad tot de misdadiger en zijn slachtoffer worden beperkt. Elke goede daad heeft, evengoed als elke slechte daad, haar gevolgen, die even duidelijk waarneembaar zijn als wanneer men een steen in rimpelloos water gooit. De vergelijking is afgezaagd, maar wel de beste die ooit is bedacht, dus laten we deze gebruiken. De zich uitbreidende kringen op het water zijn groter en sneller naarmate het voorwerp dat de verstoring teweegbrengt groter of kleiner is, maar ook de kleinste steen, zelfs het nietigste stofje, brengt zijn rimpelingen teweeg. En deze verstoring is niet alleen zichtbaar aan de oppervlakte. Onzichtbaar duwt daaronder de ene druppel tegen de andere, in elke richting – naar buiten en naar beneden – tot de kracht de oevers en de bodem raakt. Bovendien wordt de lucht boven het water in beroering gebracht, en deze verstoring gaat, zoals natuurkundigen ons vertellen, van laag tot laag steeds verder de ruimte in; aan de stof is een impuls gegeven, en die gaat nooit verloren, en kan nooit worden herroepen! . . .

Zo is het ook met een misdaad en haar tegenpool. De daad vindt misschien in een oogwenk plaats, de gevolgen ervan zijn eeuwig. Konden we de steen, nadat hij eenmaal in de vijver is geworpen, naar onze hand terugroepen, de rimpelingen terugrollen, de gebruikte kracht tenietdoen, de ethergolven herstellen tot hun vroegere toestand van niet-zijn, en elk spoor van het werpen van de steen uitwissen, zodat het register van de tijd niet laat zien dat het ooit is gebeurd, dan en alleen dan kunnen we geduldig luisteren naar christenen die de doeltreffendheid van dit zoenoffer verdedigen.17

En – ophouden in de karmische wet te geloven. Gezien deze stand van zaken doen we een beroep op de hele wereld om uit te maken welke van de twee leringen de goddelijke rechtvaardigheid het meest weerspiegelt, en welke redelijker is, zelfs op basis van eenvoudige menselijke bewijzen en logica.

Vr.: Toch zijn er miljoenen die in het christelijke dogma geloven en gelukkig zijn.

HPB: Pure sentimentaliteit, die hun denken overweldigt, en die geen echte filantroop of altruïst ooit zal aanvaarden. Het is niet eens een egoïstische droom, maar een nachtmerrie van het menselijk verstand. Kijk eens waar het toe leidt, en noem me de naam van een heidens land waar misdaden gemakkelijker worden gepleegd of talrijker zijn dan in christelijke landen. Kijk naar de lange en afschuwelijke jaaroverzichten van misdaden die in Europese landen worden begaan; en kijk naar het protestantse en bijbelse Amerika. Daar komen veel meer bekeringen voor in gevangenissen dan tijdens openbare opwekkingsbijeenkomsten en predikingen. Kijk eens hoe de balans van de christelijke rechtvaardigheid (!) ervoor staat:

Op heterdaad betrapte moordenaars, gedreven door demonen van lust, wraakzucht, hebzucht, fanatisme, of alleen door een beestachtige bloeddorst, doodden hun slachtoffers, in de meeste gevallen zonder ze de tijd te geven berouw te koesteren of Jezus aan te roepen. Ze stierven misschien in zonde, en ontvingen natuurlijk – overeenkomstig de theologische logica – de beloning voor hun grote of kleine vergrijpen. Maar de moordenaar wordt door de menselijke rechtsorde gegrepen, in de gevangenis geworpen, en beklaagd door sentimentele figuren die met en voor hem bidden; hij spreekt de toverwoorden van bekering uit en gaat naar het schavot als een verlost kind van Jezus! Als hij de moord niet had begaan, zou men niet met hem hebben gebeden, zou hij niet zijn verlost en geen vergiffenis hebben gekregen. Het is duidelijk dat deze man er goed aan heeft gedaan die moord te plegen, want zo verwierf hij eeuwig geluk! En hoe staat het met het slachtoffer en zijn of haar familie, verwanten, mensen die van hem afhankelijk zijn, kennissen; compenseert de rechtvaardigheid hen niet? Moeten ze in deze wereld en de volgende lijden, terwijl hij die hun onrecht heeft aangedaan, naast de ‘heilige dief’ van de Calvarieberg zit, en voor eeuwig is gezegend? Op deze vraag antwoordt de geestelijkheid met een tactvol stilzwijgen.18

En nu weet u waarom theosofen – van wie de diepste overtuiging en hoop rechtvaardigheid voor allemaal is, zowel in de hemel als op aarde, gebaseerd op karma – dit dogma verwerpen.

Vr.: De uiteindelijke bestemming van de mens is dus niet een hemel waar God de scepter zwaait, maar de geleidelijke omzetting van de stof in haar oorspronkelijke element, geest?

HPB: Alles in de natuur is gericht op dat uiteindelijke doel.

Vr.: Beschouwen sommigen van u dit contact of de ‘val van de geest in de stof’ niet als een kwaad, en reïncarnatie als iets bedroevends?

HPB: Sommigen doen dat en streven er daarom naar hun proeftijd op aarde te bekorten. Het is niet alleen maar kwaad, want het geeft ons de ervaring waardoor we kennis en wijsheid kunnen bereiken. Ik bedoel de ervaring die ons leert dat aan de behoefte van onze spirituele natuur alleen kan worden voldaan door spiritueel geluk. Zolang we in het lichaam verblijven, zijn we onderhevig aan pijn, verdriet, en alle teleurstellende gebeurtenissen die zich in het leven voordoen. Hierdoor, en ter verlichting daarvan, verwerven we ten slotte kennis, en alleen die kan ons troost bieden en hoop op een betere toekomst.

Noten

  1. Thomas Inman, Ancient Faiths and Modern, 1876, blz. 239.
  2. Henry Alabaster, The Wheel of the Law: Buddhism illustrated from Siamese sources, Londen, 1871, blz. 45.
  3. Johannes 5:14.
  4. Filippenzen 2:12.
  5. Galaten 6:7.
  6. David Mallet, Eurydice, 1735, 5de bedrijf, 1ste toneel, blz. 74.
  7. E.D. Walker, Reincarnation, a Study of Forgotten Truth, 1888, blz. 299-303.
  8. H.P. Blavatsky, De geheime leer, 1:709, 713-4; 2:342, 344.
  9. P. Sinnett, The Purpose of Theosophy, 1885, blz. 10-14.
  10. Prediker 11:3.
  11. The Westminster Confession, hfst. 3.
  12. Boek 6, boek 8.
  13. Thomas Taylor, The Eleusinian and Bacchic Mysteries, 1875, blz. v-vi.
  14. Hier worden sektarische brahmanen bedoeld. Het parabrahman van de aanhangers van de Vedanta is de godheid die we aanvaarden en waarin we geloven.
  15. Henry Alabaster, The Wheel of the Law: Buddhism illustrated from Siamese sources, Londen, 1871, blz. 18.
  16. Isis ontsluierd, 2:637.
  17. Isis ontsluierd, 2:637-8.
  18. Isis ontsluierd, 2:638-9.

Sleutel tot de theosofie, blz. 158-83

© 2023 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag