De maskers van Odin – Oud-Noorse wijsheid
Elsa-Brita Titchenell

isbn 9789070328634, gebonden, bestel boek

Uit deze uitgave mag alleen met toestemming van de uitgever iets worden overgenomen.

© 2005  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

 

      Inhoudsopgave     

 

28 – Samenvatting

 

De lezer die tot hier is gekomen zal het zijn opgevallen dat er geen illustraties van goden en reuzen worden gegeven die boeken over mythologie gewoonlijk verfraaien: Oud-Noorse mythen worden in het algemeen verlucht met een eenogige Odin met een hoed met een slappe rand en een gespierde Thor die een primitieve stenen hamer vasthoudt. Al dat soort verfraaiingen zijn weggelaten omdat zulke beelden veel meer dan wat dan ook ertoe hebben bijgedragen om de mythen in diskrediet te brengen. In plaats daarvan is hier een doelgerichte poging gedaan om de natuurkrachten en substanties van het heelal juist niet te verpersoonlijken in een poging om de gebruikelijke neiging om mythische godheden in menselijke vorm te gieten en om stof van eigenschappen te voorzien die deze niet bezit, tegen te gaan. Het eerste vormt een belediging die geen enkele planetaire of stellaire kracht zou moeten worden aangedaan; het tweede kent aan inerte substantie eigenschappen toe die niet passen bij de aard daarvan.

Nadat we een rondgang hebben gemaakt door een klein deel van de Edda van Saemundar, met korte uitstapjes naar andere bronnen, zouden we nu redelijk bekend moeten zijn met de methode die de barden gebruikten om de wetenschap van de goden vast te leggen. Door middel van de eigenaardige magie van mythen blijken we iets te leren over de oorsprong, de ouderdom, en het doel van de dingen, want wij zijn, ieder van ons, de onderzoekende Odin. Wanneer de uitdagingen waarmee we worden geconfronteerd tot hun meest essentiële vorm zijn teruggebracht, blijken ze diezelfde eisen te betreffen die door de geest van het bestaan worden gesteld wanneer deze vanuit hogere werelden in de levensboom naar omlaag reikt: Odin beneden die zich dienstbaar maakt aan Odin boven in de boom, terwijl hij de diepten doorzoekt naar runen van wijsheid, en ze verheft door gezang – geluid, beweging, activiteit.

In de Völuspá en Grimnismál wordt ons een overzicht gegeven van een kosmogonie, een panorama van levende werelden die tot activiteit terugkeren na een kosmische rustperiode; we zien de goden plaatsnemen op hun rechterstoel, zich verzamelen om te vergaderen en de plaats te bepalen van hemelse wezens op de niveaus en in de huizen van de levensboom. We komen eveneens meer te weten over onze menselijke oorsprong en afkomst: we zijn neergedaald vanuit de scheppende kosmische krachten, samengesteld uit de universele elementen die ons begiftigen met de eigenschappen die bij onze soort horen.

Andere gedichten hebben meer in het bijzonder betrekking op onze eigen aardbol en op de mensheden die elkaar op die bol hebben opgevolgd. We zien een opeenvolging van reuzen en reuzinnen, rassen van de mensheid die verschillende kenmerken vertonen en nieuwe ervaringen opdoen om het eeuwige bewustzijn te voeden. De menselijke geest doorloopt de niveaus en huizen van onze universele levensboom op zoek naar ervaring, precies zoals wij gastheer zijn voor een enorme menigte atomaire werelden van de verschillende niveaus van onze eigen natuur, terwijl onze elf, ons ego, hetzij handelt in opdracht van zijn goddelijke hamingja of zichzelf toestaat om te worden afgeleid door de opdringerige eisen van de dwergenaard in ons. Tegelijkertijd helpen onze lichamelijke organismen, samen met het mineralenrijk en de andere rijken, om de bollen van ons universum samen te stellen, zoals de atomaire levens ons voorzien van de lichamen die ons toebehoren in de wereld die we op dit moment bewonen.

De mythen zijn in hoge mate aannemelijk. Er wordt geen bijzonder beroep gedaan op goedgelovigheid: De deelstelsels sluiten precies op elkaar aan, de twijgen aan de takken van de levensboom zijn zelf levensbomen die zich vertakken binnen het grotere stelsel. Intussen hebben de goden, de weldadige krachten, de controle over hun eigen domein: ze komen niet tussenbeide in menselijke zaken, ze zijn ook niet gevoelig voor menselijke vleierij en grillen, ze zijn intelligente werelden, strikt onbenaderbaar door ons, maar altijd daar, een realistisch vooruitzicht van onze eigen toekomst. Want vergeleken met hun majesteit reiken wij, als dreumesen in een wereld van volwassenen, slechts tot hun knieën en zien slechts de minste, de meest elementaire van hun eigenschappen.

Er wordt ons een beeld getoond van werelden die leven en sterven, opnieuw leven en opnieuw heengaan. Na ieder planetair leven proberen de goden van de ‘vruchtbare geest’ te leren wat er op zijn gebied van plicht is bereikt. Binnen het menselijke gebied komen ook wij op onze bol van activiteit, verkrijgen enige mede om de innerlijke god op te onthalen, en vertrekken weer naar andere werelden: werelden die een verschillende samenstelling hebben, een andere graad van stoffelijkheid, andere gebieden van ervaring waaraan het zich ontwikkelende bewustzijn kan deelhebben. De eekhoorn van bewustzijn heeft vrije toegang tot elk van de vele niveaus van de levensboom, en wat van toepassing is in één wereld heeft niet een identieke toepassing in een andere wereld, hoewel we met alle gebieden verwant zijn. We leven en leren in hen, terwijl ieder deel van onze natuur zijn eigen thuisbasis heeft.

Vanaf het moment dat het denkvermogen en de wil van de vroege mensheid werden gestimuleerd om te denken en te kiezen, en sinds hun – onze – eerste stappen als mensen werden geleid door de ‘weldadige krachten’ die worden vermenselijkt als Rig, hebben onze paden geleid door menig moeras en drijfzand waar het innerlijke licht is getemperd, maar ook over pieken van verheven inspiratie. Het menselijke denkvermogen dat een essentieel onderdeel is van het denkvermogen van een intelligent heelal, kan daarvan niet worden gescheiden, of iets bevatten dat ontbreekt in het geheel waarvan het een deel vormt, maar het moet een wezenlijk deel daarvan uitmaken. De mythen vezekeren ons dat wanneer onze vermoeiende reis door de dalen van de stof – waar we onszelf ontdekken – zal zijn voltooid, we onze goddelijkheid zullen terugkrijgen en rechtmatig een bewuste en verantwoordelijke rol zullen spelen bij het leiden van de wereld. Want binnenin ons is onomstotelijk een krachtige schakel met de stralende intelligenties die heersen over planetaire en zonne-stelsels; zij zijn de hiërarchen van wie de essentie hun domein doordringt zoals een mens de talloze levens binnen zijn ziel en lichaam met zijn bewustzijn doordringt. En opdat we het contact met de bron van onze inspiratie niet verliezen, is de gedachtewereld die we bewonen doordrongen van de signalen waardoor we de waarheid kunnen vinden.

Bij al onze ondernemingen heeft het licht van inspiratie nooit volledig ontbroken; er hebben altijd mythische idealen bestaan, zodat zij die ernstig naar waarheid zoeken in ieder tijdperk een antwoord kunnen vinden. Daarom blijven de legenden en allegorieën van de wereld bestaan. Wanneer een innerlijke behoefte en altruïstische liefde ons daartoe aanzetten, kunnen we ze beter leren kennen; op andere momenten blijven ze verborgen in hun vermomming van epos en sprookje. Wanneer deze worden bestudeerd, bevestigen ze opnieuw eeuwige waarden en deugden, en ze leren ons hoe we moeten leven, want – zoals ze duidelijk laten zien – het is onze taak als mensenrijk om de grovere substantie van onze reuzenwereld om te zetten in de meer duurzame schatten van bewustzijn – de spijzen waardoor de goden worden gevoed – in ons en in de wereldstelsels.

Al met al leren mythen ons om de waarheid te kennen en deze te waarderen: geen gegevens zoals men die in een computergeheugen kan opslaan, maar de groeiende atmosfeer van waarheid die ons in staat stelt een steeds vrijere visie te ontwikkelen en die de innerlijke werelden van een levende kosmos voor ons begripsvermogen ontsluit. Deze verzekering van onze goddelijke oorsprong en universele bestemming geeft ons een basis om onderscheid te maken die altijd geldt: niet slechts een geordend stel deugden (die zoals iedereen weet ondeugden kunnen worden als ze verkeerd worden toegepast), maar een stevig fundament van het karakter, een innerlijk richtinggevoel dat in iedere situatie de weg naar de waarheid wijst.

De interpretaties die worden geboden zijn verre van uitputtend, en bieden slechts een schets van enkele van de hoofdthema’s van de theosofische filosofie die worden herkend in sommige van de gedichten en verhalen van de Edda. Er is niet aan ieder symbool aandacht besteed, en ook is niet iedere poëtische omschrijving uitgelegd; vele zullen de lezer duidelijk zijn zonder te worden toegelicht. Andere passages zijn te duister om gemakkelijk te worden begrepen; het wordt dan aan de intuïtieve lezer overgelaten om zelf zijn onderscheidingsvermogen te gebruiken in plaats van hem in verwarring te brengen of mogelijk te misleiden. We geloven dat iemand die nadenkt en over een beoordelingsvermogen beschikt met de algemene sleutels tot de symboliek, die worden aangereikt, verschillende lagen van kennis van niet alleen de Oud-Noorse maar ook van andere wereldmythen kan ontdekken. Wat is onderzocht is ook niet volledig, omdat het maar een klein deel van het materiaal betreft dat in de Edda beschikbaar is. Als dit fragment van runen-wijsheid anderen kan stimuleren om een meer volledige studie van de oude verslagen te maken, dan zal het aan zijn doel hebben beantwoord. In onze huidige wereld is het werkelijk nodig dat we bij onze menselijke inspanningen het gevoel van spiritueel ontzag herstellen en daaraan weer een spirituele gerichtheid geven, voordat we verder verzinken in een heelal zonder betekenis. De oude goden zijn niet dood; verre van dat. Zij verrichten hun taak om ervoor te zorgen dat de werelden voortdurend in harmonie blijven functioneren; zij zorgen voor het evenwicht van de elementen van de natuur en zorgen op alle niveaus voor de subtiele doeltreffende samenhang in onze fysieke omgeving die de onderzoeker van de natuur zo verbijstert. Het buitenbeentje van de natuur is de mens. De rijken die achter hem aan komen zijn voor een groot deel van ons afhankelijk en lijden zeer door onze fouten, terwijl zij die voor ons uitgaan op de ladder van het bestaan, hoewel ze niet gebonden zijn door onze dwaasheid, het niettemin zonder onze medewerking moeten stellen wanneer wij bij ons handelen minder geven dan het beste wat wij als mensen in ons hebben.

Het is nodig dat we ons bewust worden van de volgende stap op onze reis. Od, de menselijke ziel, moet met succes zijn hemelse bruid verkrijgen na zijn beproevingen in de dalen van de stof die koud zijn door de wind, daarbij geholpen door de talenten en kwaliteiten die hem door zijn moeder, het verleden, worden verleend. Alleen wanneer we voorbereid zijn en onze wil erop richten kunnen we de bestemming van de mens bereiken en, zoals Svipdag zich verenigde met Menglad, onze hamingja, deelnemen aan het werk van jaren en eeuwen.

 


De maskers van Odin – Oud-Noorse wijsheid, blz. 336-41

© 2005  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag