28 – Samenvatting
De lezer die tot hier is gekomen zal het zijn opgevallen dat er geen
illustraties van goden en reuzen worden gegeven die boeken over mythologie
gewoonlijk verfraaien: Oud-Noorse mythen worden in het algemeen verlucht
met een eenogige Odin met een hoed met een slappe rand en een gespierde
Thor die een primitieve stenen hamer vasthoudt. Al dat soort verfraaiingen
zijn weggelaten omdat zulke beelden veel meer dan wat dan ook ertoe
hebben bijgedragen om de mythen in diskrediet te brengen. In plaats
daarvan is hier een doelgerichte poging gedaan om de natuurkrachten
en substanties van het heelal juist niet te verpersoonlijken in een
poging om de gebruikelijke neiging om mythische godheden in menselijke
vorm te gieten en om stof van eigenschappen te voorzien die deze niet
bezit, tegen te gaan. Het eerste vormt een belediging die geen enkele
planetaire of stellaire kracht zou moeten worden aangedaan; het tweede
kent aan inerte substantie eigenschappen toe die niet passen bij de
aard daarvan.
Nadat we een rondgang hebben gemaakt door een klein deel van de Edda
van Saemundar, met korte uitstapjes naar andere bronnen, zouden we nu
redelijk bekend moeten zijn met de methode die de barden gebruikten
om de wetenschap van de goden vast te leggen. Door middel van de eigenaardige
magie van mythen blijken we iets te leren over de oorsprong, de ouderdom,
en het doel van de dingen, want wij zijn, ieder van ons, de onderzoekende
Odin. Wanneer de uitdagingen waarmee we worden geconfronteerd tot hun
meest essentiële vorm zijn teruggebracht, blijken ze diezelfde
eisen te betreffen die door de geest van het bestaan worden gesteld
wanneer deze vanuit hogere werelden in de levensboom naar omlaag reikt:
Odin beneden die zich dienstbaar maakt aan Odin boven in de boom, terwijl
hij de diepten doorzoekt naar runen van wijsheid, en ze verheft door
gezang – geluid, beweging, activiteit.
In de Völuspá en Grimnismál wordt ons een overzicht
gegeven van een kosmogonie, een panorama van levende werelden die tot
activiteit terugkeren na een kosmische rustperiode; we zien de goden
plaatsnemen op hun rechterstoel, zich verzamelen om te vergaderen en
de plaats te bepalen van hemelse wezens op de niveaus en in de huizen
van de levensboom. We komen eveneens meer te weten over onze menselijke
oorsprong en afkomst: we zijn neergedaald vanuit de scheppende kosmische
krachten, samengesteld uit de universele elementen die ons
begiftigen met de eigenschappen die bij onze soort horen.
Andere gedichten hebben meer in het bijzonder betrekking op onze eigen
aardbol en op de mensheden die elkaar op die bol hebben opgevolgd. We
zien een opeenvolging van reuzen en reuzinnen, rassen van de mensheid
die verschillende kenmerken vertonen en nieuwe ervaringen opdoen om
het eeuwige bewustzijn te voeden. De menselijke geest doorloopt de niveaus
en huizen van onze universele levensboom op zoek naar ervaring, precies
zoals wij gastheer zijn voor een enorme menigte atomaire werelden van
de verschillende niveaus van onze eigen natuur, terwijl onze elf, ons
ego, hetzij handelt in opdracht van zijn goddelijke hamingja of zichzelf
toestaat om te worden afgeleid door de opdringerige eisen van de dwergenaard
in ons. Tegelijkertijd helpen onze lichamelijke organismen, samen met
het mineralenrijk en de andere rijken, om de bollen van ons universum
samen te stellen, zoals de atomaire levens ons voorzien van de lichamen
die ons toebehoren in de wereld die we op dit moment bewonen.
De mythen zijn in hoge mate aannemelijk. Er wordt geen bijzonder beroep
gedaan op goedgelovigheid: De deelstelsels sluiten precies op elkaar
aan, de twijgen aan de takken van de levensboom zijn zelf levensbomen
die zich vertakken binnen het grotere stelsel. Intussen hebben de goden,
de weldadige krachten, de controle over hun eigen domein: ze komen niet
tussenbeide in menselijke zaken, ze zijn ook niet gevoelig voor menselijke
vleierij en grillen, ze zijn intelligente werelden, strikt onbenaderbaar
door ons, maar altijd daar, een realistisch vooruitzicht van onze eigen
toekomst. Want vergeleken met hun majesteit reiken wij, als dreumesen
in een wereld van volwassenen, slechts tot hun knieën en zien slechts
de minste, de meest elementaire van hun eigenschappen.
Er wordt ons een beeld getoond van werelden die leven en sterven, opnieuw
leven en opnieuw heengaan. Na ieder planetair leven proberen de goden
van de ‘vruchtbare geest’ te leren wat er op zijn gebied
van plicht is bereikt. Binnen het menselijke gebied komen ook wij op
onze bol van activiteit, verkrijgen enige mede om de innerlijke god
op te onthalen, en vertrekken weer naar andere werelden: werelden die
een verschillende samenstelling hebben, een andere graad van stoffelijkheid,
andere gebieden van ervaring waaraan het zich ontwikkelende bewustzijn
kan deelhebben. De eekhoorn van bewustzijn heeft vrije toegang tot elk
van de vele niveaus van de levensboom, en wat van toepassing is in één
wereld heeft niet een identieke toepassing in een andere wereld, hoewel
we met alle gebieden verwant zijn. We leven en leren in hen, terwijl
ieder deel van onze natuur zijn eigen thuisbasis heeft.
Vanaf het moment dat het denkvermogen en de wil van de vroege mensheid
werden gestimuleerd om te denken en te kiezen, en sinds hun –
onze – eerste stappen als mensen werden geleid door de ‘weldadige
krachten’ die worden vermenselijkt als Rig, hebben onze paden
geleid door menig moeras en drijfzand waar het innerlijke licht is getemperd,
maar ook over pieken van verheven inspiratie. Het menselijke denkvermogen
dat een essentieel onderdeel is van het denkvermogen van een intelligent
heelal, kan daarvan niet worden gescheiden, of iets bevatten dat ontbreekt
in het geheel waarvan het een deel vormt, maar het moet een wezenlijk
deel daarvan uitmaken. De mythen vezekeren ons dat wanneer onze vermoeiende
reis door de dalen van de stof – waar we onszelf ontdekken –
zal zijn voltooid, we onze goddelijkheid zullen terugkrijgen en rechtmatig
een bewuste en verantwoordelijke rol zullen spelen bij het leiden van
de wereld. Want binnenin ons is onomstotelijk een krachtige schakel
met de stralende intelligenties die heersen over planetaire en zonne-stelsels;
zij zijn de hiërarchen van wie de essentie hun domein doordringt
zoals een mens de talloze levens binnen zijn ziel en lichaam met zijn
bewustzijn doordringt. En opdat we het contact met de bron van onze
inspiratie niet verliezen, is de gedachtewereld die we bewonen doordrongen
van de signalen waardoor we de waarheid kunnen vinden.
Bij al onze ondernemingen heeft het licht van inspiratie nooit volledig
ontbroken; er hebben altijd mythische idealen bestaan, zodat zij die
ernstig naar waarheid zoeken in ieder tijdperk een antwoord kunnen vinden.
Daarom blijven de legenden en allegorieën van de wereld bestaan.
Wanneer een innerlijke behoefte en altruïstische liefde ons daartoe
aanzetten, kunnen we ze beter leren kennen; op andere momenten blijven
ze verborgen in hun vermomming van epos en sprookje. Wanneer deze worden
bestudeerd, bevestigen ze opnieuw eeuwige waarden en deugden, en ze
leren ons hoe we moeten leven, want – zoals ze duidelijk laten
zien – het is onze taak als mensenrijk om de grovere substantie
van onze reuzenwereld om te zetten in de meer duurzame schatten van
bewustzijn – de spijzen waardoor de goden worden gevoed –
in ons en in de wereldstelsels.
Al met al leren mythen ons om de waarheid te kennen en deze te waarderen:
geen gegevens zoals men die in een computergeheugen kan opslaan, maar
de groeiende atmosfeer van waarheid die ons in staat stelt een steeds
vrijere visie te ontwikkelen en die de innerlijke werelden van een levende
kosmos voor ons begripsvermogen ontsluit. Deze verzekering van onze
goddelijke oorsprong en universele bestemming geeft ons een basis om
onderscheid te maken die altijd geldt: niet slechts een geordend stel
deugden (die zoals iedereen weet ondeugden kunnen worden als ze verkeerd
worden toegepast), maar een stevig fundament van het karakter, een innerlijk
richtinggevoel dat in iedere situatie de weg naar de waarheid wijst.
De interpretaties die worden geboden zijn verre van uitputtend, en
bieden slechts een schets van enkele van de hoofdthema’s van de
theosofische filosofie die worden herkend in sommige van de gedichten
en verhalen van de Edda. Er is niet aan ieder symbool aandacht besteed,
en ook is niet iedere poëtische omschrijving uitgelegd; vele zullen
de lezer duidelijk zijn zonder te worden toegelicht. Andere passages
zijn te duister om gemakkelijk te worden begrepen; het wordt dan aan
de intuïtieve lezer overgelaten om zelf zijn onderscheidingsvermogen
te gebruiken in plaats van hem in verwarring te brengen of mogelijk
te misleiden. We geloven dat iemand die nadenkt en over een beoordelingsvermogen
beschikt met de algemene sleutels tot de symboliek, die worden aangereikt,
verschillende lagen van kennis van niet alleen de Oud-Noorse maar ook
van andere wereldmythen kan ontdekken. Wat is onderzocht is ook niet
volledig, omdat het maar een klein deel van het materiaal betreft dat
in de Edda beschikbaar is. Als dit fragment van runen-wijsheid anderen
kan stimuleren om een meer volledige studie van de oude verslagen te
maken, dan zal het aan zijn doel hebben beantwoord. In onze huidige
wereld is het werkelijk nodig dat we bij onze menselijke inspanningen
het gevoel van spiritueel ontzag herstellen en daaraan weer een spirituele
gerichtheid geven, voordat we verder verzinken in een heelal zonder
betekenis. De oude goden zijn niet dood; verre van dat. Zij verrichten
hun taak om ervoor te zorgen dat de werelden voortdurend in harmonie
blijven functioneren; zij zorgen voor het evenwicht van de elementen
van de natuur en zorgen op alle niveaus voor de subtiele doeltreffende
samenhang in onze fysieke omgeving die de onderzoeker van de natuur
zo verbijstert. Het buitenbeentje van de natuur is de mens. De rijken
die achter hem aan komen zijn voor een groot deel van ons afhankelijk
en lijden zeer door onze fouten, terwijl zij die voor ons uitgaan op
de ladder van het bestaan, hoewel ze niet gebonden zijn door onze dwaasheid,
het niettemin zonder onze medewerking moeten stellen wanneer wij bij
ons handelen minder geven dan het beste wat wij als mensen in ons hebben.
Het is nodig dat we ons bewust worden van de volgende stap op onze
reis. Od, de menselijke ziel, moet met succes zijn hemelse bruid verkrijgen
na zijn beproevingen in de dalen van de stof die koud zijn door de wind,
daarbij geholpen door de talenten en kwaliteiten die hem door zijn moeder,
het verleden, worden verleend. Alleen wanneer we voorbereid zijn en
onze wil erop richten kunnen we de bestemming van de mens bereiken en,
zoals Svipdag zich verenigde met Menglad, onze hamingja, deelnemen aan
het werk van jaren en eeuwen.
De maskers van
Odin – Oud-Noorse wijsheid, blz. 336-41
© 2005 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag