De mens: deels atoom, deels melkweg
Vraag — In het afgelopen jaar zijn we met een aantal medestudenten eenmaal in de week bijeengekomen. We hadden enkele zeer levendige discussies, waarbij bleek dat onze opvattingen uiteenliepen van de meest materialistische en zelfs atheïstische tot metafysische toe. Maar onze besprekingen eindigden altijd op een dood spoor. Ongeacht onze wetenschappelijke kennis of religieuze achtergrond – er waren enkele niet-christenen onder ons – bleef steeds die ene vraag onbeantwoord: wie is de mens?
Commentaar — Wie is de mens? Als we wisten wie we zijn, van de goddelijke kern van ons wezen tot het meest uiterlijke voertuig, het fysieke lichaam, zouden we het mysterie van het leven hebben opgelost – in al zijn stadia. Waarom zou het Orakel van Delphi hebben geantwoord met de nu onsterfelijke woorden – ken uzelf! Welke andere reden kan er zijn dat deze woorden waren gebeiteld boven de ingang tot de tempel van Apollo, dan om ons dagelijks eraan te herinneren dat, als we de geheimen van de natuur meester willen worden, we eerst meester over onszelf moeten zijn.
Als we zeggen dat de mens deels atoom, deels melkweg is, zijn we misschien even dicht bij de waarheid als toen Paulus de Corinthiërs vertelde dat er in de mens een ‘natuurlijk lichaam’ (psyche) en een ‘geestelijk lichaam’ (pneuma) is, en dat de eerste Adam ‘is geworden tot een levende ziel; de laatste Adam tot een levendmakende geest’.* We zeggen gemakkelijk over onszelf dat we zijn samengesteld uit lichaam, ziel en geest, maar we weten niet wat dit werkelijk betekent. In feite zijn we veel meer; verstand, intuïtie, begeerten, en allerlei andere eigenschappen vormen de mens.
*1 Corinthiërs 15:44.
Vraag — Dat was nu juist de moeilijkheid. We probeerden het Nieuwe Testament te vergelijken met de boeddhistische filosofie, maar raakten hopeloos in de war. We verdiepten ons ook in het denken van de hindoes en probeerden verband te leggen tussen wat zij de atma of het zelf noemen en de ‘geest’ van Paulus, wat inderdaad scheen te lukken. Maar toen we aan het alledaagse deel van ons toe waren, liep ons gesprek uit op de vraag: hoe moeten we dit samenstel van krachten dat in ons werkt aanpakken? Wie zijn we nu eigenlijk en wat is onze plaats in het grotere wereldplan? Dat willen we graag weten.
Commentaar — We moeten niet verwachten in één klap alle bijzonderheden te weten te komen over de evolutie van de mens, of van het heelal waarvan we een onmisbaar deel zijn, hoe onbelangrijk we onszelf ook mogen voelen, vergeleken bij de melkweg. Misschien kunnen we hier en daar een glimp opvangen van het grootse panorama van het scheppingsproces, en ons daardoor enigermate bewust worden van onze verwantschap met en deelname aan het eeuwige mysterie. De geboorte van de mens, evenals de geboorte van een melkweg van sterren of een atomair heelal, is een wonder – en nooit een alledaags gebeuren.
Hoe kunnen we nu deze bundeling van tegenstrijdige krachten in onszelf hanteren? Herinnert u zich de brief van Paulus aan de Romeinen, waarin hij de ‘strijd van de leden’ in de mens beschrijft? ‘Want het goede dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade dat ik niet wil, dat doe ik.’* Een ervaring die iedereen kent: het goede dat we diep in ons hart voelen en dat we willen doen, doen we vaak niet; en juist aan die karaktereigenschappen waarvan we weten dat ze ons onwaardig zijn, willen we nog steeds toegeven. Hoe komt dat?
*Romeinen 7:23, 7:19.
De mens is inderdaad deels atoom, deels melkweg; maar er zit meer vast aan het scheppingsverhaal dan het verenigen van het atomaire en het galactische. Uit de mysterieuze wisselwerking tussen geest en stof ontstaat een ‘zielenvoertuig’, waarin elk levend wezen zijn natuurlijke arbeidsterrein vindt. In werkelijkheid manifesteren alle dingen – in de werelden van de atomen en de werelden daaronder, in het delfstoffen-, planten- en dierenrijk en het rijk van de mens tot in de melkwegen in de ruimte – zich dus op ten minste drie manieren: door het ‘lichaam’, hun stoffelijke vorm, hetzij elektron of ster; door de ‘ziel’, het voertuig voor hun bewustzijn of zelfexpressie, hoe rudimentair of onbewust dat vanuit een menselijk standpunt misschien ook is; en door de ‘geest’, hun essentiële schakel met het goddelijke.
Vraag — Bedoelt u dat ieder van ons werkelijk een deel is van God? De kracht die uitgaat van een filosofie die leert dat God binnenin ons is, is verfrissend. Hoelang heeft men ons niet voorgehouden dat we van de apen afstammen of, nog erger, dat we ellendige zondaren zijn, wormen in het stof waaruit Adam werd geschapen.
Commentaar — God of de godheid of een deel van de goddelijke intelligentie is inderdaad de kern van ons wezen; en als dit niet zo was, dan zouden wij niet hier zijn, waar we smart en vreugde beleven in onze incarnatie op deze planeet in ons zonnestelsel, terwijl we voortreizen binnen de grotere bestemming van de melkwegstelsels, die tezamen het metagalactische stelsel vormen, waarin zowel wij als het nietigste subelektron leven, bewegen en ons bestaan hebben.
We moeten ons echter niet zover in de superstellaire gebieden van het denken begeven dat we ons contact met de aarde verliezen! Het is onze huidige verantwoordelijkheid om hier en nu de uitdaging van deze voortsnellende eeuw van wetenschappelijke expansie aan te nemen, en de krachten van onze ziel en geest, van ons verstand en onze aspiraties zo te beheersen en te ontwikkelen, dat ze eens het licht van de goddelijke zon in ons helder zullen uitstralen.
Laten we bovendien voorgoed de gedachte dat we ‘wormen in het stof’ zouden zijn, uit ons bewustzijn bannen. Ze is absoluut onjuist en hoort niet thuis in het vocabulaire van de mens, de denker. De theorie dat de apen onze voorouders zijn, is evenmin ooit bewezen! Evolutionair gesproken, is er evenveel tegen als voor; en veel meer tegen als we de mens niet zien als een lichaam, maar als een vlammende intelligentie, die zich op aarde heeft belichaamd om de lessen van het stoffelijke bestaan te leren. Al is het een feit dat ons fysieke lichaam zich door de eeuwen heen langzaam heeft ontwikkeld tot het zeer verfijnde mechanisme dat het nu is, de innerlijke godheid noch het Prometheus-vuur van ons denken, kunnen uit een aap zijn voortgekomen! Hebben we ooit aan de mogelijkheid gedacht dat de mensapen (en ook de gewone apen) het product zijn van misstappen van de mensheid in haar begintijd? Daarop wordt in sommige oude overleveringen gezinspeeld; ze verdient ernstige overweging, zelfs uit het oogpunt van de lichamelijke ontwikkeling van de eerste primaten. Hoe komt het dat het lichaam van de mens, vergeleken met dat van alle andere zoogdieren, het meest primitief en het minst gespecialiseerd is, terwijl zijn denken en de innerlijke krachten van zijn ziel zich op buitengewone wijze hebben ontwikkeld en zijn vermogen om te evolueren blijkbaar geen grenzen kent?
Vraag — Zo heb ik er nooit over gedacht. Maar welke plaats moeten we toekennen aan ons denken en al die vreemde maar toch wezenlijke ingevingen dat we iets meer zijn dan onze gewone emoties en gevoelens?
Commentaar — Waardoor verschilt de mens van een atoom of een roos? Wat geeft hem dat gevoel zich van zichzelf bewust te zijn, die eigenschap van zelfbewustzijn die hem van de lagere rijken onderscheidt en hem tegelijk tot de wanhoop van zichzelf en tot de kroon van de schepping maakt? Het is het denken – het actieve, overheersende, scheppende denken. U herinnert zich hoe de slang tegen Eva zei, dat als zij en Adam maar van de vruchten van de boom van kennis zouden eten, zij niet zouden sterven, maar als goden zouden worden en goed en kwaad zouden kennen. Het denken van de mens werd hier ontstoken tot de vlam van bewustzijn door het vuur van Prometheus – zelf een vonk van het centrale vuur van het kosmische denkvermogen – waardoor de kennis van goed en kwaad ontstond; en wat heel belangrijk is, het besef van de morele verantwoordelijkheid om met wijsheid en in harmonie met de natuur onze keuzes te maken.
Het punt waarop geen terugkeer meer mogelijk is werd aldus bereikt, voor zover het de loop van de evolutie van de mens betrof. Niet langer kon hij zich zorgeloos op de langzame stroom van de vooruitgang laten meedrijven. Vanaf dat moment moest hij aanpakken, moest hij de uitdaging aanvaarden zelf zijn groei te leiden en door vallen en opstaan leren dat wat hij ook zaait, hijzelf moet oogsten in cyclus na cyclus van ervaring. Wie is dan de mens? Kort gezegd is hij zowel de kenner als de misleider van zichzelf: aan hem de keus.
Vraag — Wat bedoelt u daarmee? Dat wij zowel kenner als misleider zijn?
Commentaar — De opmerkingen van Paulus over de ziel en de geest en het ‘natuurlijke lichaam’ en het ‘geestelijke lichaam’ dat de mens heeft, zijn slechts een gedeeltelijke verklaring. De oude Grieken kenden aan de mens soms vier, soms zeven eigenschappen toe; maar laten we uitgaan van de vier grondbeginselen zoals ze zich die voorstelden. Zij spraken niet alleen over pneuma of geest maar ook over nous, die ze de kenner noemden of het denkbeginsel, dat op zijn beurt psyche, de ziel, en soma, het lichaam, gebruikte als middelen om te groeien en op aarde ervaringen op te doen.
Nu is nous, de kenner, dat deel van de menselijke natuur dat zich kennis kan verwerven over zichzelf en het heelal wanneer het zijn energie richt op de geest, maar als het wordt beheerst door de psyche wordt het de misleider. Het oude gezegde ‘het denken is de vernietiger van het werkelijke’* is soms maar al te waar want, als het door de lagere emoties wordt beïnvloed, neemt de misleider het bevel, en krijgen list, hebzucht, en tirannie in velerlei vormen de overhand.
*De stem van de stilte, blz. 1.
Het denken is dus bipolair: vernietiger en bevrijder tegelijk. Als we een goed begrip willen hebben van onze verhouding ten opzichte van de aarde waarop we leven, en willen weten hoe we de krachten die op ons inwerken moeten hanteren, hebben we een diepere kennis nodig van het spectrum van eigenschappen die tezamen de mens vormen en die ook de kosmos overal doordringen.
Vraag — Spectrum van eigenschappen – dat is een uitdrukking die me intrigeert. Bedoelt u dat wij uit zeven eigenschappen bestaan, zoals het spectrum zeven kleuren telt?
Commentaar — Waarom niet? We kunnen zelfs spreken van tien, zoals de oude Egyptenaren deden, maar laten we ons houden aan zeven, omdat dat overeenkomt met wat ons uit de natuur vertrouwd is, zoals de zeven tonen van de toonladder, de zeven kleuren van de regenboog, de zeven dagen van de week, enz. Hoe werden deze zeven beginselen in de mens aangeduid? Met verschillende namen die ongeveer als volgt kunnen worden weergegeven: het goddelijke; het geestelijk-intuïtieve; het mentale – op zichzelf bipolair, met een hoger aspect dat naar het geestelijke streeft en een lager dat zich naar beneden richt, naar de volgende ‘kleur’, begeerte genoemd; dan de vitale levenskrachten, die op hun beurt het modellichaam of de blauwdruk activeren waarop het fysieke lichaam cel voor cel wordt gebouwd.
Wie is dan wel de mens? De mens kan terecht een spectrum van stralende energieën worden genoemd, bijeengehouden door de dominerende essentie van zijn goddelijke kern, de Vader in hem, die op zijn beurt wortelt in de kosmische goddelijke intelligentie, die alle levende entiteiten in de ruimte doordringt.
Het is veelbetekenend dat het Engelse woord ‘spirit’ (denk aan ons woord spiritueel) komt van het Latijnse woord voor adem, afgeleid van spiro, ademhalen, zoals ook het Griekse pneuma adem of geest betekent. Verschillende filosofieën in de oudheid beschouwden het uitademen en inademen van de godheid als de dagen en nachten of perioden van activiteit en rust van werelden. Beweging was daarom het essentiële kenmerk van de godheid, en toen God een heelal wenste voort te brengen, bewoog zich de ‘geest’ van de elohim (letterlijk ruach, adem) over de Wateren; de adem van goddelijk leven bracht dit hele universum tot manifestatie en alle sluimerende zaden van goddelijke kracht, tot welke klasse ze ook behoren, werden uitgeademd vanuit de duisternis naar het licht.
Vraag — Dit werpt een heel ander licht op onze christelijke leringen. Het vers dat we uit Genesis moesten leren: En de Here God schiep de mens uit het stof en blies in hem de levensadem – welk verband heeft dit met de uitspraken van Paulus en ook met de zeven beginselen in de mens?
Commentaar — ‘En de Here God schiep de mens uit het stof van de aardbodem en blies de levensadem (neshamah) in zijn neus; en de mens werd een levende ziel (nephesh).’* In de eerste twee hoofdstukken van Genesis is er sprake van drie verschillende uitademingen van de godheid of de Here God: neshamah, de ‘levensadem’, die in het algemeen overeenkomt met het pneuma of het ‘geestelijke lichaam’ van Paulus; ruach, de adem of de geest van de elohim, die de wereld voortbrengt en in de mens het zelfbewustzijn opwekt en daarom vaak met het Griekse nous, de kenner, in verband wordt gebracht; en nephesh, de ‘levende ziel’, analoog aan de psyche of het ‘natuurlijke lichaam’ of de gewone menselijke ziel; en deze drie uitademingen of beginselen houden het omhulsel of het fysieke lichaam bijeen en bezielen het.
*Genesis 2:7.
Brengen we dit nu in verband met de zeven eigenschappen of het spectrum van energieën dat de mens is, dan kunnen we zeggen dat het ‘lichaam’ van Paulus de drie laagste omvat: de levenskrachten die de astrale blauwdruk of het modellichaam tot leven wekken, waarnaar de fysieke vorm zich modelleert. Men zou kunnen zeggen dat de ‘ziel’ de gebieden van de begeerten, de emoties en het denken omvat, maar niet de hoogste aspecten van het denken; terwijl de ‘geest’, als een straal van de goddelijke essentie, het geestelijk-intuïtieve beginsel is, dat op zichzelf niet bij machte is op aarde zijn werk te doen tenzij het is verbonden met het denkvermogen als hulpmiddel om zich tot uitdrukking te brengen.
Als we weten dat de chemische elementen op aarde ook in het lichaam van de zon voorkomen, is het dan zo moeilijk ons voor te stellen, dat als men een spectrogram zou kunnen maken van de energieën van de ziel en de geest van een mens, en ook van zijn denken, zijn begeerten en aspiraties, zich op het spectrogram lijnen zouden aftekenen identiek met de innerlijke energieën van de zonnegod die de fysieke bol bezielt? Als het oude Hermetische axioma – ‘Zo boven, zo beneden’ – juist is, dan moeten dezelfde fundamentele energieën die in de mens aanwezig zijn, van het goddelijke tot het fysieke, ook alles wat gemanifesteerd is activeren en doordringen. Logica en analogie wijzen erop dat een en hetzelfde spectrum van eigenschappen de hele kosmos doordringt: octaven van stralende energie, die zich uitstrekken tot in de diepste diepten van de ruimte en binnenwaarts tot in de werelden binnen de werelden van het atoom.
Vraag — De wetenschap heeft zich zo snel ontwikkeld dat we een enorme kennis bezitten van de melkwegstelsels aan het ene einde van het gamma van het leven, en van de ingewikkelde structuur van de wereld van het atoom aan het andere einde, maar toch kost het ons moeite om met deze voortdurend toenemende kennis alles in het juiste perspectief te zien. Hoe denkt u dat Paulus onze moeilijkheden zou hebben aangepakt in zijn brieven?
Commentaar — Dat weet niemand, maar ik geloof echt niet dat hij bijzonder verontrust zou zijn geweest. Waarschijnlijk zou hij ons hebben aangespoord om de kernvraag onder ogen te zien: zullen we bezwijken voor de ‘aarde, het aardse’,* dat egocentrische deel van ons dat omlaag leidt; of zullen we uitvoering geven aan de wil van de kenner in ons en creatief leven en onze kennis voor edele doeleinden aanwenden? Al veel eerder had er een gezonde herwaardering van de mens moeten plaatsvinden en van zijn plaats in een groeiend en levend heelal.
*1 Corinthiërs 15:47.
Het denkvermogen is zelf een dynamo van stralende kracht en kan, als de geestelijke en intuïtieve energieën het in toom houden, tot verlicht denken en handelen inspireren. Zoals we maar al te goed weten, geven de lagere neigingen van het denken de begeerten echter de kans dit denken in alle richtingen te sturen, zodat de paarden van onze zintuigen op hol slaan. Zoals de Katha-Upanishad (1:3) zegt, bevindt zich in de wagen de innerlijke meester, de goddelijke essentie, en het is aan ons ervoor te zorgen dat de wagenmenner of geestelijk-intellectuele voerman met wijsheid de teugels van ons denken in handen heeft, zodat de paarden van onze begeerten ons in de richting van ons ware doel zullen leiden.
Als de wetenschap met haar enorm uitgebreide onderzoeksgebieden niets méér had gedaan dan onze theologische oogkleppen wegnemen, dan zou ze al de dankbaarheid hebben verdiend van de beschermers van de mensheid, die lange reeks geestelijke titanen die periodiek verschijnen, zoals Krishna, Christus en Boeddha, om in de mens zijn geestelijke inzicht weer te doen ontwaken en zijn verlangen naar de waarheid opnieuw te stimuleren. Onze nieuwe kennis van het heelal voert steeds meer bewijzen aan voor het feit dat, hoezeer ook een deel van ons is bekleed met het ‘stof’ van de aarde, wij in werkelijkheid een ‘bezielende geest’ zijn.*
*1 Corinthiërs 15:45.