Onze goddelijke vermogens
In de mysteriescholen, die eeuwenoude centra van training die door de filosofen werden bezocht om datgene te leren wat gewoonlijk niet openlijk werd onderwezen, werd de volledige constitutie van de mens en van het heelal bestudeerd. Daarom zei meester Jezus tot zijn discipelen in de dagen van zijn prediking: tot de menigten spreek ik in gelijkenissen, maar aan u openbaar ik de mysteriën.*
*Vgl. Mattheus 13:10-11.
Soms verdeelde men de mens in vier elementen, soms vijf, maar in het algemeen legde men nadruk op drie grondbeginselen, zoals Paulus deed, of op zeven, als uitbreiding van deze drie. Belangrijker dan de methode die werd gevolgd, is het feit dat alle heilige geschriften dezelfde geschiedenis vertellen over God of de godheid, die periodiek een deel van zichzelf, een deel van zijn vermogens manifesteert voor het welzijn van de hele schepping. Daarom zijn we hier: om onze individuele godsvonk de gelegenheid te geven meer ervaringen op te doen door middel van wat we de hiërarchieën van het leven kunnen noemen. Deze godsvonk is het hoogste aspect van ons wezen, maar in dit stadium van onze evolutie is ze omgeven door talrijke omhulsels van verschillende graden van stoffelijkheid.
Omdat het van nut kan zijn de bij ons gebruikelijke beschouwingswijze van de mens en de menselijke natuur te vergelijken met die uit andere heilige geschriften, zullen we de vertrouwde drievoudigheid uitbreiden tot de zevenvoudige indeling. Een voorbeeld hiervan is te vinden in de Katha-Upanishad, een van de dertien voornaamste Upanishads (er bestaan talloze kleinere), die door westerse geleerden uit het Sanskriet zijn vertaald. Ze bevatten verhandelingen over de eeuwenoude tradities die zijn overgeleverd om leiding te geven aan de mensheid – het woord upanishad betekent ‘neerzitten bij’, d.w.z. zijn volle aandacht schenken aan de verteller.
Hier werd het symbool van de strijdwagen gebruikt om de aard van de menselijke natuur te verklaren. De meester van de strijdwagen is het goddelijke zelf; de voerman of wagenmenner is de geestelijke wil, de intuïtie; en de teugels stellen de menselijke wil voor, het verstand. De paarden zijn de begeerten en de zintuigen; de wegen waarover de paarden de wagen trekken, zijn de voorwerpen van onze zintuigen en begeerten, terwijl de wagen zelf het lichaam voorstelt, het voertuig van onze persoonlijkheid op aarde. Voor mij is dit een treffende analogie, omdat ze een volkomen nieuw licht werpt op onze worsteling.
Ken het Zelf (atma) als de meester zittend
in de wagen die het lichaam (sarira) is,
Ken ook het inzicht (buddhi) als de wagenmenner
en het denken (manas) als de teugels.Wie zijn denken de vrije teugel laat,
en van werkelijk inzicht is verstoken,
Zijn zintuigen en begeerten worden onbeteugelbaar
zoals de wilde paarden van een wagenmenner.Maar wie zijn denken steeds beheerst,
en werkelijk inzicht heeft,
Zijn zintuigen en begeerten worden in toom gehouden
zoals de goede paarden van een wagenmenner.Begeerten staan boven de zintuigen,
het denken staat hoger dan de begeerten,
De intuïtie (inzicht) staat boven het denken,
en boven de intuïtie staat het grote Zelf.– Katha-Upanishad, 1:3:3, 5, 6, en 10
Eenvoudig gezegd houdt de verlichte mens, de wagenmenner, de paarden of zijn zintuigen en begeerten in bedwang door op intelligente wijze de teugels, het denken, te hanteren door de zintuigen te onderwerpen aan de leiding van de intuïtie of het geestelijke zelf en door de wagen in de richting te sturen die door de meester van de wagen, het goddelijke zelf, wordt aangegeven. We zien onmiddellijk dat de mens niet alleen wordt geleid door zijn denken, maar dat hij, als hij wil, ook leiding en bescherming kan ontvangen van de Vader in hem. Naarmate onze menselijke wil gehoorzaamt aan de aansporingen van de wagenmenner, zal hij dienaar zijn van de geestelijke krachten in onze natuur; zoals de wagenmenner of het intuïtieve aspect de rechtstreekse dienaar is van de goddelijke wil, de meester van de wagen.
Wat betekent dit nu allemaal? Als we de mens bezien in ruimer verband, is de voornaamste factor dat deze goddelijke vonk, de meester van de strijdwagen, ten grondslag ligt aan alle evolutiedrang. Het vermogen om te kiezen is in ieder mens aanwezig – en we kunnen er zeker van zijn dat we op de weg die voor ons ligt, of hij effen is of moeilijk begaanbaar, juist die ervaringen zullen opdoen die we nodig hebben om onze goddelijke vermogens tot uitdrukking te brengen.