Investering in kracht
De worsteling van de mensheid om uit de duisternis in het licht te treden, heeft generaties ernstige mannen en vrouwen overal ter wereld beziggehouden. Door de eeuwen heen hebben er mensen geleefd die het hebben aangedurfd de ‘hemelpoorten’ te bestormen, en het denken van de mensheid met moed en een ruimere visie te bezielen. Naast deze weinigen stond echter de inerte massa van hen die weigerden om zelfs maar ten dele de verantwoordelijkheid van het mens-zijn te aanvaarden. Het kritieke karakter van de beslissingen waarvoor wij staan vormt nu een uitdaging voor iedereen – ze zijn niet langer het voorrecht van enkelen maar de opdracht aan allen. Maar hoe moeten we met intelligentie en wijsheid op die uitdaging reageren?
Het is heel wat anders in een flits helder te zien hoe we het leven op een verantwoorde wijze moeten benaderen, dan het in praktijk te brengen. Het duurt jaren, misschien duizenden jaren, voor zulke eeuwenoude deugden als barmhartigheid, onderscheidingsvermogen, moed en begrip een stevig fundament in het karakter vormen. Overal stelt men zich de vraag: als de strijd van het licht tegen de duisternis eindeloos voortduurt, wat dan te denken van het gebruik van geweld tussen mensen onderling? Als we zien dat de natuur in haar rijken gebruikmaakt van geweld, hoe kunnen we dan van de mens verwachten dat hij dat niet zal doen om zijn wil door te voeren?
Het groeiproces gaat vanzelfsprekend gepaard met strijd en wilsconflicten. Maar of de natuur ooit haar groei met geweld tot stand brengt, valt te betwijfelen. Er is een enorm verschil tussen het dwingende karakter van geweld en het heilzame gebruik van kracht. Op het fysieke gebied beantwoordt geweld ongetwijfeld aan zijn doel, want er zijn slechts enkele bulldozers en graafmachines voor nodig om ‘een berg te verzetten’.* Maar wat gebeurt er als we op de hogere gebieden van denken en handelen geweld gebruiken? Dan stuiten we telkens weer op verzet, op machten die tegenover elkaar staan, zonder uitzicht op een oplossing. Inderdaad speelt in alle menselijke verhoudingen geweld een rol, zelfs een grote rol: het geweld van de menselijke wil die probeert veranderingen af te dwingen en zich als een bulldozer een weg te banen door bergen van verzet. Maar als er andere bergen bestaan dan die van steen en aarde, zijn daar dan niet eerder geestelijke dan fysieke werktuigen voor nodig?
*Mattheus 17:20.
De natuur werkt in stilte, maar haar werk getuigt van kracht; en al kan een mens door middel van kunstmatige warmte in een broeikas de bloei van een bloem verhaasten, hij bespoedigt daardoor ook haar dood. We kennen allen de passage in Mattheus (11:12), waarin Jezus zijn toehoorders eraan herinnert, ‘vanaf de dagen van Johannes de Doper tot nu toe wordt het koninkrijk der hemelen bestormd en de bestormers nemen het met geweld’. Moeten we daaruit afleiden dat Jezus bedoelde dat we het koninkrijk van de geest letterlijk met geweld moeten nemen? Als we de oorspronkelijke tekst raadplegen, zien we dat deze uitspraak evengoed als volgt kan worden vertaald: ‘Het koninkrijk der hemelen wordt overweldigd, en de sterken (van geest) maken zich ervan meester’. Het Griekse werkwoord biazo (overweldigen) is afgeleid van de wortel bia; bia betekende bij de oude Grieken niet alleen ‘lichamelijke kracht of macht’, maar ook ‘sterkte van geest’. Waarom zouden we de woorden van de meester dan niet uitleggen als: ‘Het koninkrijk van de geest moet met kracht worden genomen en de sterken van geest veroveren het’.
De crisis die we nu doormaken is niet nieuw – ontelbare keren hebben we in vervlogen eeuwen ermee te maken gehad, maar voor zover de geschiedenis ons verhaalt, heeft men zich nog nooit zo intensief erom bekommerd of ons handelen wel van wijsheid getuigt. Gezien alle hulpbronnen waarover we beschikken, geestelijke, mentale en fysieke, zou men denken dat de overwinning een eenvoudige zaak is. De mens houdt echter altijd een natuurlijke schroom om afstand te doen van het oude en met kracht het koninkrijk van het nieuwe te veroveren. Er zijn nog altijd mensen die, als Nicodemus, zich uit eigen verkiezing afzijdig houden, buiten de kring van daadwerkelijke verantwoordelijkheid, en rijke jonge heersers die, hoewel ze door de waarheid worden aangetrokken, toch de voorkeur geven aan hun oude banden, de ‘rijkdommen’ van de hun vertrouwde denkwijze, en zichzelf daarmee het voorrecht ontzeggen zich bij de voorhoede aan te sluiten.
De hoop van de wereld ligt niet in de dogmatische godsdienst, niet in wijsgerige bespiegelingen of in wetenschappelijke experimenten. Ze ligt als altijd in de moed en de visie van elke nieuwe generatie om mee te gaan met de stroom van de vooruitgang als deze zich van de ene cyclus naar de andere voortbeweegt. We moeten voortdurend attent zijn op hen die jong van hart zijn – dat wil niet altijd zeggen jong in jaren, maar jong in geestelijke veerkracht – die nieuwe wegen projecteren, opdat de na hen komende generaties de vooruitgang van de mensheid kunnen voortzetten.
De jeugd van nu bewijst dat ze in hun karakter een grote mate van onbaatzuchtigheid bezit, gepaard gaand met een verlangen om iets creatiefs te doen met hun leven. Weliswaar ondervinden sommigen van hen grote moeilijkheden om zich aan te passen op weg naar de volwassenheid, maar ze vormen een onbetekenend percentage vergeleken met de pulserende levensgolf van sterke, vastberaden en hoogst intelligente jonge mensen, die zich ijverig erop voorbereiden om aan de roep van deze eeuw gehoor te geven. Ze stellen diepgaande vragen, waarvan vele betrekking hebben op geboorte en dood, of gaan over de plaats van de mens in het meeromvattende evolutieplan. Ze bezitten een zelfvertrouwen van geest en denken, waardoor ze de versleten letterlijke opvattingen van het dogmatische geloof niet langer kunnen aanvaarden. Aan hen komt het erfdeel toe van het ‘koninkrijk der hemelen’ – niet om dat met geweld te veroveren, maar om het te beheren voor de ‘sterken van geest’ – een erfdeel bestaande uit vrijheid van denken en handelen en, het belangrijkste van alles, vrijheid van geestelijke aspiratie.