Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

Goed en kwaad

Uit een gesprek met een kerkelijke jongerengroep – 2

Vraag — Ik ben nog niet overtuigd van die kwestie van Gods wil en predestinatie. Hoeveel speelruimte wordt mij nu eigenlijk gelaten, of ben ik absoluut gebonden aan de wil van God?

Commentaar — Elk wezen in de ruimte is uiteindelijk binnen het bereik van de goddelijke wil en onderhevig aan de stuwkracht van de goddelijke energieën die door het heelal stromen en het doordringen. We zijn geen marionetten van een of andere almachtige persoonlijke God, maar mensen met een vrije wil, hoe weinig we ons nog bewust zijn van onze innerlijke mogelijkheden. Al heeft ieder een eigen bestemming, toch is niemand een eiland apart, afgescheiden van ieder ander, maar is een deel van een groot continent van ervaring en groei dat de hele mensheid omvat.

Maar hoever het u is toegestaan van de koers af te wijken, hoe groot uw uitwijkmogelijkheden zijn – kan ik niet zeggen. Dat kan niemand. De enige die deze vraag kan beantwoorden bent u zelf. We maken allemaal fout op fout, maar dat is niet de beslissende factor. Wat telt is het motief van ons leven – de kwaliteit van de aspiratie die al onze gedachten en daden beheerst. We spelen echter met vuur als we proberen erachter te komen hoever we kunnen gaan om er nog net ‘door te rollen’.

Vraag — Zo bedoelde ik het niet. Ik dacht aan het volgende. Gisteren waren enkelen van ons in Los Angeles voor de baseballwedstrijd en moesten we tamelijk lang wachten op de bus naar huis. Zoals u weet, ligt de sloppenwijk niet ver van het busstation; je ziet daar allerlei mensen en je vraagt je onwillekeurig af hoe ze ooit zo diep konden zinken. Dan denk je bij jezelf, ‘zonder Gods genade liep ik daar zelf’. Ik had altijd het gevoel dat het niemand veroorloofd zou zijn zo ver af te dwalen, zelfs niet met onze vrije wil, omdat ik dacht dat er iets zou zijn waardoor van tevoren wordt bepaald dat we tot daar en niet verder kunnen gaan. Maar kennelijk was er niets dat die mensen belette verder te gaan. In zo’n geval vind ik het moeilijk de scheidslijn te zien tussen fatalisme en vrije wil. Mijn vraag is dus: hoever kan men gaan voordat de remmen worden aangetrokken?

Commentaar — Iedereen kan helemaal de verkeerde weg opgaan als hij dat boven alles verkiest. Gelukkig zijn er in het algemeen genoeg dingen die onderweg tussenbeide komen, gewoonlijk vanuit onszelf. We hebben niet alleen ons geweten, dat een duidelijke taal spreekt als we er eenmaal naar luisteren, maar ook zijn we voortdurend vergezeld van onze beschermengel, die ons vaker in bescherming neemt dan wij weten. Hoever kunnen we gaan voor de remmen worden aangetrokken? Net zo ver als ons geweten dat toestaat. We zijn ons volledig ervan bewust wanneer we tegen die waarschuwende stem ingaan, die ons nooit zal zeggen wat we moeten doen, maar altijd klaar staat ‘alarm’ te slaan als we er alleen nog maar over denken om iets te doen wat voor ons, individueel, een afdwaling van de goede weg zou zijn.

Vraag — Zou u het geweten dan een instrument van Gods wil willen noemen?

Commentaar — U zou kunnen zeggen dat het geweten een instrument of werktuig is van de god in ons, want als de stem van het geweten zich door vele eeuwen van beproevingen en dwalingen heeft gevormd, moet ze wel nauw zijn verbonden met het onvermoeibare streven van het goddelijke deel in onszelf om ons met zijn goddelijke wil in harmonie te brengen. Bovendien is onze beschermengel ons even nabij als onze rechterhand; maar deze relatie werkt in twee richtingen. We ontvangen zijn bescherming alleen als we die verdienen. laat niet met zich spotten: want wat een mens zaait zal hij ook oogsten.’ Juist deze oogst aan verdriet en pijn, aan teleurstellingen en eenzaamheid, is de betrouwbaarste rem, die ons ervan weerhoudt te ver bergafwaarts te gaan. Maar als iemand opzettelijk verkiest de stem van het geweten te smoren, zal hij zijn les door schade en schande moeten leren.

Laten we anderen daarom niet te gauw veroordelen. Als we het hadden moeten stellen zonder de hulp die we op ons pad ontvingen, of andere moeilijk aanwijsbare factoren, kon ieder van ons wel eens op weg zijn naar de sloppenwijk, want er bestaan geen andere remmen tegen het moedwillig bezoedelen van de goddelijke kwaliteit van de vrije wil dan die welke een mens zelf in werking stelt. De meeste mensen hebben, hoe tragisch hun huidige leven misschien ook is, diep in zichzelf verborgen onaangeboorde bronnen van kracht en adeldom als resultaat van vroegere ervaringen; en wanneer eenmaal de wil is ontwaakt om de weg omhoog in te slaan, zijn er geen toppen zo hoog of zelfs de minste van de mensen kan ze bereiken, als hij dat wil.

Vraag — Het leek er anders op dat met sommigen van deze mensen geen eerlijk spel was gespeeld, alsof God hen werkelijk voor het slechte pad had voorbestemd. U gelooft dat niet, is het wel?

Commentaar — Dat doe ik zeker niet. Gezien vanuit het standpunt dat dit ene leven een afgesloten geheel is, lijkt het daar misschien wel op, maar vergeet niet dat geboorte en dood worden overbrugd door de continuïteit van het bewustzijn. Ik besef maar al te goed hoe moeilijk het voor ons is, gewend als we zijn slechts met één korte levensperiode op aarde rekening te houden, om de gedachte te accepteren dat de ziel telkens opnieuw wordt geboren. Ik vraag u niet dit idee te aanvaarden, maar om het ernstig te overwegen voordat u het verwerpt.

Groei voltrekt zich niet op willekeurige wijze, maar is het onvermijdelijke gevolg van die oorspronkelijke impuls besloten in het goddelijke zaad in het hart van elk wezen in het heelal. Daarom kan er onmogelijk een oneerlijk spel met de mens worden gespeeld. Integendeel, er is meer reden om te zeggen dat hij in het spel is bevoordeeld, want de stuwing van de evolutiestroom is altijd voorwaarts en de hele levensgolf van de mensheid wordt daarin langzaam maar zeker meegevoerd. Niets in de natuur is statisch – óf we gaan vooruit, óf we gaan achteruit, en juist daarin ligt voor ons de uitdaging. In de rijken lager dan de mens is de drang voortdurend omhooggericht, naar het mensenrijk, en de groei voltrekt zich daar automatisch zonder zelfbewuste leiding. Maar in het mensenrijk moeten we zelf uitmaken in welke richting we willen groeien – want het is mogelijk omlaag te gaan, heel ver omlaag. Ook is het, wat de kwaliteit van ons bewustzijn betreft, mogelijk met grote stappen vooruit te gaan.

Uiteindelijk vormt het bewustzijn en wat we daarmee doen de kern van ons probleem. Elk moment bestaat er een bepaalde bewustzijnshorizon, die het totaal vertegenwoordigt van wat we zijn, en deze horizon is voor ons op dat ogenblik een ‘ring-verder-niet’,* waarbuiten we ons niet kunnen begeven. Maar de Vader in ons spoort ons voortdurend aan, hoe weinig we ons van zijn bemoeienissen misschien ook bewust zijn, om die horizon uit te breiden en de ‘ring-verder-niet’ te overschrijden naar een verder liggend doel van inzicht en wijsheid. In dat proces van groei begaan we natuurlijk fouten, maar op den duur leren we wat goed en wat verkeerd is, en zolang onze aspiraties op het licht zijn gericht, is dat het enige wat van ons wordt verlangd. Of we gaan voorwaarts met de levensgolf van de mensheid naar onze bestemming, of we gaan, als we daaraan de voorkeur geven, weloverwogen omlaag en verbreken onze schakel met het goddelijke – maar dit komt zó zelden voor dat we het voor de mensheid in het algemeen kunnen verwaarlozen.

*Vgl. De geheime leer, 1:159-61.

Het is voor ons onmogelijk precies op hetzelfde bewustzijnsniveau te blijven staan, omdat we ieder moment van de dag in beweging zijn, naar we hopen op weg naar verruiming van inzicht en ervaring, en bij elke stap vooruit vinden we een nieuwe ‘ring-verder-niet’. Als het ogenblik van de dood aanbreekt, bepaalt het gehalte van de meest innerlijke gedachten die een mens tijdens zijn leven heeft gehad, of hij een zwakker of een sterker karakter is geworden.

Vraag — Zou u kunnen toelichten welke plaats de duivel in uw stelsel inneemt? Dit is niet slechts een hypothetische vraag, maar voor mij op dit ogenblik een heel essentiële. Mijn vader was namelijk jarenlang predikant en nogal ruim van opvatting, zoals ik altijd dacht, en hij is ook een fijn mens. Maar sinds de ontwikkeling van de kernwapens is het helemaal mis met hem. Hij is ervan overtuigd dat het allemaal het werk van de duivel is. Wat ik ook zeg, niets kan hem van gedachten doen veranderen. Wat denkt u daarvan?

Commentaar — Ik begrijp dat dit een probleem voor u is, want het raakt de kern van het diepste geloof van een mens. Laat ik allereerst zeggen dat ik helemaal meevoel met de afschuw die uw vader heeft van het gebruik van de natuurgeheimen voor destructieve doeleinden. Maar toch beschouw ik zelf de geboorte en groei en de huidige snelle ontwikkeling van de kernfysica niet als het werk van de duivel – als die al bestaat – of van een van zijn scharen van de duisternis. Het gebruik van krachten voor het kwaad is altijd iets duivels, iets demonisch – maar het is niet het werk van satan.

Er is hier een groot verschil. Het lijkt misschien onbelangrijk, maar het raakt direct de kern van het theologische probleem van goed en kwaad: goed als het werk van God, en kwaad als dat van de duivel. Voor mij bestaat er geen duivel die mensen moedwillig op het slechte pad brengt; evenmin bestaat er een persoonlijke God die even opzettelijk mensen naar het pad van rechtschapenheid voert. Niettemin hebben we altijd met goed en kwaad te maken, evenals met hitte en koude, dag en nacht, en alle andere bipolaire manifestaties. Het zijn echter niets anders dan relatieve toestanden van levende wezens, en geen op zichzelf bestaande entiteiten. Daarom moeten goed en kwaad in de menselijke verhoudingen worden gezien als betrekkelijke toestanden van bewustzijn. Goed, zouden we kunnen zeggen, is dat wat in harmonie is met de opwaartse drang tot vooruitgang; kwaad, dat wat neigt naar teruggang en het verstoren van het natuurlijke evenwicht. Wat sommige van de oorspronkelijke bewoners van Australië en Afrika goed toeschijnt, is voor ons misschien iets verschrikkelijks – en mogelijk geldt ook het omgekeerde!

Vraag — Als er, zoals u zegt, geen duivel bestaat, denkt u dan dat God de mens heeft toegestaan het geheim van het atoom te ontdekken?

Commentaar — Ik geloof niet dat God iets te maken had met de ontdekking van het atoom, of dat God ons ervan zou willen weerhouden hiervan gebruik te maken. Het zal de mens zelf zijn die het vernietigend gebruik ervan zal beteugelen. Ik geloof bovendien zo vast in de wet van oorzaak en gevolg, dat de ontdekkingen van de kernfysica voor mij allemaal deel uitmaken van de grotere mogelijkheden die wij als mensheid hebben verworven. Ik geloof dat we niet bang hoeven te zijn dat we regelrecht de vernietiging tegemoetgaan.

Vraag — Gelooft u dan dat de mens alleen maar tot een bepaald punt zal gaan, dat hij niet weloverwogen zelfmoord van de mensheid zal plegen? Iets eerder zei u dat als iemand werkelijk verkeerd zou willen en lang genoeg dat pad zou volgen, hij ten slotte zou afdalen en misschien zelfs het contact verbreken. Waarom zou ditzelfde niet kunnen gebeuren met de mensheid als geheel, die tenslotte niets anders is dan een verzameling van enkele miljarden mensen?

Commentaar — Dat zou ook heel gemakkelijk kunnen, als het verlangen om het pad van het kwaad en de vernietiging te volgen sterk genoeg leefde in een voldoende aantal mensen. Maar als ik op dit moment ergens zeker van ben, dan is het dat de schaal sterk naar de goede kant doorslaat. Waarom zeg ik dat? Neem een dwarsdoorsnede van een willekeurige stad, gemeenschap, een land, of een groep van volkeren. Dan vindt u daar sprekende voorbeelden van de mooiste en beste menselijke eigenschappen, maar ook van de allerslechtste; daarnaast staat het enorme aantal mannen en vrouwen die niemand ooit bij naam kent, maar die letterlijk het ‘zout der aarde’* vormen. Op hun wijze zijn zij voorbeelden van moed, toewijding aan hun speciale plichten, hoe eenvoudig en onbelangrijk die ook mogen schijnen, en van een natuurlijk begrip voor hun medemens. Dat weegt allemaal even nauwkeurig mee op de schaal van het lot als de schitterende deugden en karaktereigenschappen van vooraanstaande mensen. Dat ook traagheid, zelfzucht en hebzucht veel gewicht in de schaal leggen, lijdt geen twijfel.

*Mattheus 5:13.

Ik ben ervan overtuigd dat de geschiedenis, in perspectief gezien, inderdaad dit tijdperk zal beschouwen als een van de gevaarlijkste, maar ook als het meest opmerkelijke wat geestelijke en materiële vooruitgang betreft. Want de ontdekking van de kernsplitsing heeft ertoe geleid dat essentiële waarden onderwerp werden van direct en intensief onderzoek. Alleen al hierdoor, en door de overal gevoelde dreiging van een gemeenschappelijk gevaar, ontstaat een subtiel en toch tastbaar besef van onze eenheid als mensheid.

Vraag — Ik sta daarin helemaal achter u en ik denk dat dat voor de meeste jonge mensen geldt. Maar er zit nog een andere kant aan de zaak waar mijn vader op doelt. Hij zegt dat deze eeuw van het atoom niet alleen het werk van de duivel is, maar dat er ook door wordt bewezen dat wij allen ‘in zonde zijn geboren’. Maar ik vind dat een verderfelijke gedachte. Zou u daarover nog iets willen zeggen?

Commentaar — Zonder kritiek te willen uitoefenen op degenen die oprecht geloven dat de mens in zonde is geboren, moet ik toch zeggen dat ik evenmin als u het daarmee eens ben.

Laten we de eerste drie hoofdstukken van Genesis eens raadplegen, dan zullen we zien hoe onbevredigend die zijn als ze letterlijk worden genomen, terwijl ze pas werkelijk betekenis krijgen als we ze opvatten als een allegorie van de geboorte van de mens. Na in het eerste hoofdstuk de hemelen en de aarde te hebben geschapen, werd het tijd voor God of de elohim – letterlijk ‘goden’ in het Hebreeuws – de mens te vormen. Zo werd in het tweede hoofdstuk Adam geschapen uit het stof van de aarde, en daarna bliezen de elohim ‘de adem des levens’ in hem en ‘de mens werd een levende ziel’. Toen werd in Eden een hof geschapen in het midden waarvan de boom van kennis van goed en kwaad werd geplant. Nadat alle dieren waren gevormd, besefte de Here God dat Adam geen metgezel had; hij liet hem in een diepe slaap vallen, nam een ‘rib’ van hem en vormde de vrouw. We hebben nu dus Adam en Eva, naakt en zonder schaamte in de Hof van Eden, die de waarschuwing ontvingen niet van de boom van kennis te eten.

Nu het derde hoofdstuk: hier verschijnt een slang die hen verleidt om van de verboden boom te eten, want zij ‘zullen beslist niet sterven’, maar ‘zullen aan goden gelijk zijn, en goed en kwaad kennen’. Eva luistert en beseft dat de boom niet alleen goed is om van te eten en een lust voor het oog, maar ook een boom ‘die je verstandig maakt’; ze besluit daarom een van de vruchten te proeven en deelt die met Adam. Dan lezen we verder van de verschrikkelijke vervloeking die de Here God over Eva uitsprak omdat ze Adam had verleid, en dat er voortaan altijd verdriet, zware arbeid en strijd zouden zijn. Luister nu eens naar het laatste deel van hoofdstuk drie over de boom des levens: ‘En de Here God zeide: Zie de mens is geworden als een onzer door de kennis van goed en kwaad; nu dan, laat hij zijn hand niet uitstrekken en ook van de boom des levens nemen en eten, zodat hij in eeuwigheid zou leven’. . . Daarom werden Adam en Eva uit de Hof verdreven en plaatste de Here God cherubijnen en een vlammend zwaard bij de ingang om de boom des levens tegen de mens te beschermen.

Dit is in het kort de Hebreeuwse weergave van het proces van onze evolutionaire groei uit een toestand overeenkomende met de onschuld en onverantwoordelijkheid van de dieren naar een zich bewust worden van ons mens-zijn. Oorspronkelijk tweeslachtig, dat wil zeggen dat hij zowel de potentie van het mannelijke als het vrouwelijke bezat, viel Adam in een ‘diepe slaap’ waarin de elohim een van zijn ribben verwijderden – ik merk hier op dat het Hebreeuwse woord ook ‘zijde’ betekent – waardoor de natuurlijke scheiding van de seksen ontstond en de jeugdige mensheid als volledig geslachtelijke mannen en vrouwen ontwaakte. Met het proeven van de verboden vrucht werden ze zich bewust van hun ‘naaktheid’ of verantwoordelijkheid, en ontstond het verlangen ‘vijgenbladeren aaneen te hechten’ – het verlangen om iets te doen met hun pas verworven kennis.

Bovendien was de slang in bijna elk land oorspronkelijk niet het symbool van sluwheid of bedrog, maar eerder van wijsheid en van het brengen van licht en begrip. Als we de rol van de slang uit Genesis beschouwen als die van een ‘lichtbrenger’, want dat betekent het woord Lucifer, zullen we tot onze verbazing zien hoe volkomen anders onze opvatting over de oorsprong van de mens zal zijn.

Vraag — Hoe zijn we dan ooit op de gedachte gekomen dat we ‘in zonde geboren’ zijn?

Commentaar — Dat is een van de rampzalige gevolgen van het feit dat het veronderstelde Woord van God letterlijk werd opgevat en dat een bepaalde opvatting van een waarheid tot dogma werd verheven, terwijl die opvatting volkomen onjuist kon zijn. Toen Adam en Eva, die de jeugdige mensheid voorstellen, uit het Paradijs werden verdreven, ‘vielen’ ze letterlijk uit hun vroegere toestand van vrede en gelukzalige onbewustheid in één van strijd en onrust, en van verwarring omdat ze tussen goed en kwaad moesten gaan kiezen. Adams zogenaamd in ongenade vallen was echter geen terugval, maar veeleer een val vooruit in een gebied van ruimere ervaring. De mens is ‘geboren in de stof’, maar niet in ‘zonde’; hij werd ‘vervloekt’ en veroordeeld tot zwoegen en lijden, maar met de pijn en strijd van elke geboorte gaat toch altijd de schoonheid en overwinning van de schepping gepaard. Dit is de erfenis van de gevallen engel, die in de gedaante van een slang dit schitterend staaltje van witte magie bedreef, waardoor de latente geest tot dynamische activiteit werd gebracht en wij bewust in aanraking kwamen met de adem van de godheid, toen de elohim in het brok klei bliezen en de mens tot ‘een levende ziel’ maakten.

Vraag — Ik heb nog een vraag over Gods wil. Wat is de beste manier om in harmonie te komen met de wil van God?

Commentaar — Dat is een mooie vraag. Misschien ligt de meest verheven gedragsregel wel besloten in de kreet van de meester in Gethsemane: Niet mijn wil, maar de uwe geschiede. Laat niet de wil van de persoonlijke mens overheersen, maar, O mijn Vader, werk door mij en laat uw goddelijke wil gelden. Als we ernaar streven de wil van onze Vader te doen, zullen we, hoe vaak we ook mogen falen of ernstig mogen afdwalen van onze innerlijke idealen, tot de ontdekking komen dat we tenslotte niet de wil doen van het dwalende menselijke zelf, maar inderdaad Gods wil, omdat het de wil is van onze eigen innerlijke godheid. Gods wil is voor u of voor mij of voor iemand anders niet dezelfde; alleen het goddelijke in ieder van ons, ons eigen deel van het wezen van God, onze eigen individuele Vader, kan ons duidelijk maken welke wil wij als individu moeten volgen.

U vroeg hoe we het best met onze goddelijke wil in harmonie kunnen komen? Niet mijn wil, maar de wil van de Vader geschiede – naarmate we onze gebeden en aspiraties kunnen afstemmen op de Vader, en zijn geboden opvolgen, zullen we volop leiding ontvangen. Maar ik herhaal dat niemand voor een ander kan uitmaken wat de wil van de Vader is. Ieder mens heeft de verantwoordelijkheid dat voor zichzelf te bepalen. Zijn geboden zijn ook niet voor ons in zoveel woorden hoorbaar. Niettemin zijn ze er.

U ziet dus dat de mens zijn eigen gids en leidsman is en hij hoeft niet bang te zijn, want al is hij gevormd uit het stof van de aarde, de adem van de elohim stroomt door hem heen en als ‘levende ziel’ kan hij inderdaad ‘over engelen oordelen’.*

*1 Corinthiërs 6:3.


Mens, vonk der eeuwigheid, blz. 86-97

© 2023 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag