Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

4. De grote ketterij van afgescheidenheid

Door de gedachten te concentreren op het eigen ik, en meer naar persoonlijke dan naar geestelijke vrijheid te streven, gaan we de weg die naar omlaag voert. Het pad van zelfzucht is het pad naar steeds lagere, stoffelijke gebieden en sferen, tot ten slotte de vernietiging volgt aan het einde van de kosmische cyclus, wanneer de stof zelf oplost: maya, als materie, is een illusie.

Streef omhoog; ontwikkel uw hogere vermogens. Hoed u voor het betoverende licht van de lagere natuur en vooral van de lagere tussennatuur, die de psychische wordt genoemd. Niets is zo bedrieglijk als het valse licht van maya. Mooie bloemen bevatten vaak in de knop of in de doornen, of in beide, een dodelijk gif. De honing ervan is dodelijk en betekent voor de menselijke ziel de dood. Zoek eerst uw eigen geestelijke en verstandelijke vermogens; baad u in het licht van uw eigen geestelijke natuur, waardoor u inzicht en wilskracht krijgt; dan zullen die andere vermogens zich op natuurlijke, evenwichtige, passende en rustige wijze in u ontwikkelen.

De belangrijkste wet van het heelal is zelfvergetelheid en niet het concentreren van de aandacht op persoonlijke vrijheid, zelfs niet op uw individualiteit. Leven voor alle dingen is de voornaamste wet van het heelal, niet de leer dat ieder voor zich moet leven om voor zichzelf de innerlijke, geestelijke krachten te ontwikkelen. Op zichzelf is dit laatste wel juist, zij het onvolledig; maar het is ook misleidend, gevaarlijk, onverstandig en daarom als uitspraak over esoterische training verwerpelijk, tenzij het op een passende manier wordt toegelicht – en altijd gekoppeld aan de daarmee samenhangende leer: Geef uw leven op als u het wilt vinden. Leef om de mensheid van dienst te zijn, want dat is de eerste stap. Als u de zon wilt vinden, laat dan de aarde met haar wolken achter u.

De grote ketterij en de enige werkelijke ketterij is het denkbeeld dat iets afgescheiden is, losstaat en essentieel verschilt van andere dingen. Dat idee wijkt af van de feiten en wetten van de natuur, want de natuur kent niets anders dan harmonie, samenwerking, onderlinge hulpvaardigheid; en de regel van fundamentele eenheid is volstrekt universeel: alles in het heelal leeft voor al het andere.

Dit gevoel van afgescheidenheid is de oorzaak en de wortel van alle kwaad. Het kweekt de eigenliefde aan: ik wil dit, ik ben dat, het is van mij. En dit gevoel van persoonlijke afgescheidenheid, de waan dat men geheel afgescheiden is, geheel verschilt van alle anderen, verhindert een mens de innerlijke god te worden. Want door die innerlijke god te worden, worden we bewust één met het heelal waarvan we een kind zijn, een onafscheidelijk deel; dat betekent dat we toegang hebben tot een onuitputtelijke kracht, een wijsheid die geen grenzen kent, dat we kunnen drinken uit de bronnen van inspiratie die opwellen uit het hart van het heelal. Ieder heeft zijn oorsprong in de gemeenschappelijke bron van het leven, de intelligentie en de substantie van de kosmos.

Zelfzucht is beperkend; ze ligt ten grondslag aan alle degeneratie, aan alle morele verval, aan alle mentale en lichamelijke zwakte; ze verlamt; ze stelt grenzen en laat geen ruimte voor uitbreiding en groei. Zelfzucht is de wortel van alle kwaad en dus ook van mentale zwakheid, van een gebrek aan aanleg en kracht, van een gemis aan oordeel en onderscheidingsvermogen, van het ontbreken van een meevoelend hart. Zelfzucht is daarom de vruchtbare oorzaak van alle tegenslagen en leed. Alles wat de natuurlijke vermogens van de menselijke constitutie verzwakt, vloeit voort uit zelfzucht. Ze is de oorzaak van betreurenswaardige en schadelijke opvattingen, die tot de beperkte aard van uw eigen kleine denkwereld behoren. U bent dan een gevangene, gevangen in uw eigen zelfzucht en daardoor vreselijk belemmerd in de edelste strijd van het leven. Zelfzucht maakt u tot een gevangene – en uw gevangenis is uw lagere zelf.

Wat een gevoel van vrijheid, van waarlijk mens-zijn, ervaart iemand die de gevangenis van het lagere zelf verlaat en zijn eenheid met het Al voelt; want in de mystieke verborgenheden van uw eigen meest innerlijke wezen bent u werkelijk dat Al.

Zelfzucht en onwetendheid zijn de oorzaak van onenigheid en ruzie onder de mensen; want wie uit is op eigen voordeel, maakt gebruik van de natuurkrachten voor persoonlijke en zelfzuchtige doeleinden – soms met opzet, soms halfbewust. We doen dit met onze vrije wil, die niettemin zelf een goddelijke kracht of eigenschap is.

We hebben een wil en die wil is vrij. We zijn een deel van de krachten van het heelal, want we zijn daarvan niet te scheiden. Soms gebruiken we onze wil goed en soms verkeerd; wanneer we hem goed gebruiken, zien we wonderbaarlijke mysteriën in het hart en het gelaat van onze medemensen en herkennen we de grootsheid in hun diepste wezen; want er is ook grootsheid in ons, en grootsheid herkent altijd grootsheid. En als we die krachten slecht, onjuist of verkeerd gebruiken, maken we gebruik van de kleurloze krachten van het heelal, maar we doen dat op een verkeerde manier, strevend naar ons eigen voordeel. We bezitten een vrije wil en maken gebruik van die krachten; en we doen dat in onwetendheid van de wet – de natuurwet.

Onwetendheid is een vloek voor de mens. Als we wisten wat we deden; als we wisten dat we wanorde brengen in de krachten van het heelal, boze hartstochten wekken in onszelf en in andere mensen; als we deze grondwaarheid van de natuur slechts konden beseffen – dat alle dingen een gemeenschappelijke oorsprong hebben in eindeloze vrede en harmonie – dan zou geen enkel zinnig mens disharmonie en kwaad in zichzelf dulden, maar ernaar streven zijn broeders licht te brengen en te helpen.

Onwetendheid is de grootste vijand van de mens. De vruchten van onwetendheid zijn ongeluk, verdriet, pijn, ziekte en lijden.

Zelfzucht is onwaardig. Ze is ook heel onverstandig, want er is niets dat u zo verlamt en uw voeten bezoedelt in de poel van het lagere zelf als zelfzucht. De weg naar succes betekent het beteugelen van de persoonlijkheid, onpersoonlijk worden, zodat uw voeten niet worden bezoedeld door de modder, het aanklevende vuil van het stoffelijke bestaan. De wet is voor iedereen gelijk: wees onpersoonlijk, vergeet uzelf!

Iemand die alleen aan zichzelf denkt, ik, mijn plannen, mijn bezit, mijn wensen, mijn gedachten, hult zich in een ware cocon van klein en lelijk egoïsme, waar niets doorheen kan schijnen en die als een ondoordringbare muur om hem heen is, harder en duurzamer dan staal.

We zijn inderdaad omringd door barrières die we zelf hebben opgebouwd, die we zelf hebben gevormd uit ons eigen gedachteweefsel, en onze grootste hindernissen liggen in onszelf. Naarmate het bewustzijn van de mens groeit, verbreekt het de banden die het omkneld houden, het neemt de obstakels die het in zijn uitingen belemmeren weg; en dan straalt de innerlijke luister naar buiten.

Starre gedachten, starre opvattingen, zijn belemmeringen voor ware geestelijke vooruitgang, want ze duiden op dogmatisme, op een zelfgenoegzaamheid die de blik vernauwt. Ze komen in feite erop neer, om een andere beeldspraak te gebruiken, dat we de deur van het denken sluiten voor een nieuwe waarheid; want een mens is bij wijze van spreken nooit star en onbuigzaam in zijn ziel – nooit star en onbuigzaam in zijn denken – tenzij hij zelfgenoegzaam is; en er is niets dat ons innerlijk zo blind maakt voor de waarheid als zelfgenoegzaamheid. Bedenk wel dat de meeste mensen maar korte tijd zelfgenoegzaam zijn, nooit lang.

Een open geest daarentegen, een leergierig verstand, het verlangen naar een ongesluierde geestelijke visie, de bereidheid de waarheid te ontvangen en die uit medeleven en de volheid van het eigen hart aan anderen door te geven – dat alles is een waarborg voor ware geestelijke vooruitgang en is dus een teken dat op het pad van geestelijke evolutie enige vordering is gemaakt.

Vermijd daarom starheid. Wees open van geest; laat uw verstand elk nieuw aspect van de waarheid dat zich aan u voordoet gretig aanvaarden. Een ongesluierde geestelijke visie betekent alleen het verlies van persoonlijke opvattingen en meningen en van zelfvoldaanheid. Het onpersoonlijke te zien, dat betekent dat men een ongesluierde geestelijke visie bezit.

De voornaamste belemmering die het licht verhindert binnen te komen is het gevoel dat kan worden weergegeven met de woorden: ‘Ik weet alles wat ik moet weten.’ Dat is egocentrisch! Dat gevoel komt voort uit zuiver egoïsme. Het tegenovergestelde van die egocentrische zienswijze is een onpersoonlijke visie van geestelijke waarheden die in uw ziel werkzaam zijn en haar daardoor geschikt maken om onpersoonlijke, universele indrukken te ontvangen.

Alles wat u afhoudt van uw dierlijke zelf, wat u uw persoonlijkheid doet vergeten, u meevoert in de grootsheid van de natuur en u aanmoedigt tot meedogende, onpersoonlijke dienstbaarheid, zal u helpen in uw geestelijke groei. Hoeveel troost, hoop, bemoediging en vrede schenkt zelfvergetelheid ons!

Alles wat u afhoudt van uzelf en het kleine kringetje van persoonlijke beperkingen, zelfzuchtige denkbeelden en neigingen, egoïstische gedachten en emoties, en u ertoe brengt in onzelfzuchtig werk anderen onpersoonlijk te dienen, ergens voor te zorgen, te bemoederen zo u wilt, is een grote geestelijke hulp voor u. Zorgen voor een boom, voor bloemen, de belangen van een ander behartigen, bezig zijn met uw boek, met schrijven, met uw machine, met uw gereedschap, wat het ook is, alles wat u ertoe brengt uw persoonlijke zelf te vergeten – zelfvergetelheid – helpt u in uw geestelijke groei. Hoe groot is de beloning voor de man of vrouw die dat doet! Dat is het geheim van het beroep dat de religies op de mensen doen. Het stelt hen in staat het lagere, persoonlijke zelf te vergeten. En u kunt precies hetzelfde resultaat bereiken door aan de geestelijke krachten in u de volle ruimte te geven in onpersoonlijk werk, van welke aard ook.

Zoet zijn de vruchten van zelfvergetelheid – het volkomen vergeten van uw persoonlijkheid in iets zo schoons en onpersoonlijks dat geen menselijke taal het kan beschrijven! Want zelfvergetelheid, medelijden, mededogen en vrede zijn de vruchten van kosmische harmonie, die het hart is van het heelal. Wanneer u zich van dit feit bewust begint te worden, groeit er iets in uw ziel dat onbeschrijflijk is, dat niet in woorden kan worden uitgedrukt, maar dat tegelijk licht en leven, vrede en wijsheid en almachtige liefde is – onpersoonlijk, universeel; alles heeft dan voor u zijn bekoring, wat of waar het ook is, omdat u het liefheeft.

Toch is het hele uiterlijke heelal slechts het kleed of de schaduw van iets onzichtbaars, van het innerlijke leven, waarvan ieder mens, ja iedere entiteit, een onafscheidelijk deel is; want alle entiteiten en wezens zijn in dit innerlijke leven geworteld, en daarom zal alles wat een van ons doet met overeenkomstige kracht alle andere entiteiten en wezens beïnvloeden.

Iedereen is zijn broeders hoeder, omdat we door onverbrekelijke banden van oorsprong en bestemming onafscheidelijk met elkaar zijn verbonden. We zijn in diepste wezen allen één. Ieder mensenkind is de hoeder van zijn broeders, in die zin dat hij hen beïnvloedt; en hun hart en geest reageren op wat hij hun zegt. Zijn verantwoordelijkheid zal bewust, zelfbewust zwaarder worden, naargelang zijn eigen ontwikkeling verder is gevorderd.

We zijn precies wat we van onszelf maken en we zijn tegelijk de hoeders van onze broeders omdat ieder van ons, ieder van ons, verantwoordelijk is voor een eonenlange keten van oorzaken. Er is wetmatigheid in dit heelal; de dingen worden niet door het toeval beheerst; en geen mens kan denken, spreken of handelen zonder andere wezens ten goede of ten kwade te beïnvloeden.

Zaai een daad en u oogst een gewoonte. Zaai een gewoonte en u oogst een lot, omdat gewoonten een karakter opbouwen. Dit is de volgorde: een daad, een gewoonte, een karakter, en een lot. U bent de schepper van uzelf. Wat u nu van uzelf maakt, zult u in de toekomst zijn. Wat u nu bent is precies wat u in het verleden van uzelf heeft gemaakt. Wat u zaait zult u oogsten.

Als u voor uzelf zaait, zuiver en alleen voor zelfzuchtige doeleinden, zal uw oogst daarmee in overeenstemming zijn. Iemand die zo weinig liefde voelt voor de innerlijke schoonheid van juist handelen dat hij tot zichzelf zegt: ik wil het goede alleen doen om iets te verkrijgen, meer geluk, een betere toekomst, een beter lichaam, heeft het goede dat hij zaait al met een handvol onkruid – zijn zelfzuchtige verlangen – bedorven. Niets maakt zo klein als het persoonlijke, niets vermindert de kracht van uw ziel zo als concentratie op uw eigen zelfzuchtige, persoonlijke belangen en het vergeten van het welzijn van anderen.

De mens die eerder aan anderen denkt dan aan zichzelf is daardoor al edel. De mens die zijn leven opgeeft opdat anderen kunnen leven is al edelmoedig. De mens die zichzelf vergeet in een onpersoonlijk dienen van de mensheid is de edelste van allen; en zo iemand oogst een lot dat goddelijk is – omdat hij een karakter heeft opgebouwd dat daarmee in overeenstemming is.

De natuur vraagt van alle mensen samenwerking, broederschap, vriendelijke gevoelens, liefde, zelfvergetelheid, werken voor anderen. De zelfzuchtige man of vrouw delft altijd, vroeg of laat, het onderspit. Wie slecht is kan, zoals de groene laurierboom, wel een poosje bloeien, maar nooit lang. Zelfzucht werkt vernauwend; ze is koud; ze is het tegenovergestelde van de expansieve, warme kracht van de liefde.

De natuur staat niet lang toe dat men aanhoudend zichzelf bevoordeelt ten koste van anderen, want het hart van de natuur is harmonie, de hele structuur van het heelal berust op coördinatie en samenwerking, geestelijke eenheid. De mens die standvastig en onafgebroken ernaar streeft zichzelf te bevoordelen, eindigt in dat verre land van het ‘mystieke westen’, het land van de vervlogen hoop, het land van geestelijk verval, want de natuur verdraagt dat niet lang. Hij heeft zijn nietige, onontwikkelde wil tegenover de machtige stromen van de kosmos gesteld en vroeg of laat spoelt hij aan op een zandbank van de rivier van het leven, waar hij vergaat. De natuur duldt geen voortdurende en hardnekkige zelfzucht.

Kijk eens naar een boom. Kijk naar ons lichaam. Elk is opgebouwd uit grote aantallen kleinere dingen, kleinere wezens, die allen samenwerken en samen één ding vormen waarin ze alle leven, bewegen en hun bestaan hebben, en deel hebben aan het gemeenschappelijke leven.

Als een mens harmonieus handelt, handelt hij in overeenstemming met het universele plan en de universele wet. Wat we verstaan onder het woord ethiek is harmonie in ons bewustzijn en ons denken en dus in onze daden. De ethiek is geen conventie; de moraal is geen conventie, maar is geworteld in de harmonie, in de centrale wetten van het zijn; ze is gebaseerd op de structurele harmonie van het heelal.

Dit morele instinct welt dus op uit uw innerlijke constitutie. Het komt voort uit uw geestelijke wezen dat het bestaan van harmonie, orde en de grootsheid en majesteit van schoonheid erkent – schoonheid van gedachten, schoonheid van aspiraties en gevoelens, schoonheid van handelen.

Kennis is het kind van liefdevolle daden – dit is een van de verhevenste waarheden. Men kan geen kennis krijgen van de mysteriën, van de hogere mysteriën, als het hart niet van liefde is vervuld en daarvan overvloeit; en kennis vloeit voort uit het oefenen van de geestelijke krachten in u. Men oefent ze het gemakkelijkst door het verrichten van liefdevolle, vriendelijke daden en door broederschap te voelen en in praktijk te brengen, door anderen te helpen en met hen te delen, door anderen te helpen en hen te laten delen in het geluk dat u zelf ervaart.

Hoe edel en verheven is het als mensen hun onderlinge verwantschap beseffen, als hun hart wordt bewogen door almachtige liefde, als ze beseffen dat ze allen broeders zijn en als ze leven voor het welzijn van de mensheid!


Levensvragen, blz. 91-108

© 2022 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag