Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

5. Bewustzijnstoestanden



De indirecte leermethode

Als de bewustzijnsstraal zich gedurende de slaap en na de dood uit de buitenste schil heeft teruggetrokken, is hij actief op innerlijke onzichtbare gebieden van de natuur of op bewustzijnsniveaus die van onze waaktoestand verschillen. Het menselijke ego van het gewone individu is in zijn huidige ontwikkelingsstadium niet in staat de bewustzijnsstraal te volgen als deze zich terugtrekt op hogere gebieden, want juist doordat die bewustzijnsstraal zich uit het menselijk voertuig terugtrekt, kan het menselijke ego niet meer functioneren en raakt in een slaaptoestand.

Er zijn een paar uitzonderlijke mensen in de wereld, die zich zover hebben ontwikkeld dat hun menselijke ego één is geworden met hun hogere ego en zij kunnen zelfs nu in het volle bezit van hun bewustzijn over de drempel van slaap en dood heenstappen. Zij zijn de meesters van wijsheid, mededogen en vrede, die de beschermers zijn van de oude wijsheidsreligie, en die deze leringen aan de mensheid hebben doorgegeven. Ook zij waren ooit gewone mensen en het is het levenslot van iedereen om uiteindelijk deze hoge toestand te bereiken, en dan zullen de hogere bewustzijnsgebieden voor ons even bekend zijn als de uiterlijke wereld dat nu is.

Omdat we deze bewustzijnsgebieden of -toestanden niet door rechtstreekse waarneming kunnen bestuderen, zal de op een na beste benadering zijn om onze waaktoestand en het weinige dat we weten over de droomtoestand en sommige uitzonderlijke bewustzijnstoestanden te bestuderen, om te zien of we daardoor niet ten minste enig licht op dit onderwerp kunnen werpen.

De waaktoestand van het bewustzijn

In onze gewone waaktoestand van het bewustzijn is het menselijke ego – en tot deze term rekenen we zijn hogere, tussenliggende en lagere of persoonlijke aspecten – het actieve centrum van bewustzijn, en zijn terrein van activiteit is de uiterlijke fysieke wereld en een innerlijke, onzichtbare wereld van gedachten en gevoelens.

Het kenmerk waardoor de waaktoestand van het bewustzijn zich onderscheidt van andere toestanden, schijnt een gelijktijdige gewaarwording te zijn van het fysieke en het mentale gebied. Het ego neemt de buitenwereld waar door middel van de vijf zintuigen en de innerlijke wereld door het gadeslaan van de opeenvolging van gedachten en gevoelens die achter elkaar op het ‘projectiescherm van het bewustzijn’ worden weergegeven. Onze activiteiten kunnen hoofdzakelijk van lichamelijke aard zijn, maar zelfs al zijn we bewust daarmee bezig, toch blijft er een onderstroom van gedachten aanwezig in ons denkvermogen; of ons werk is hoofdzakelijk mentaal, maar zelfs dan zijn we ons nog steeds bewust van onze fysieke omgeving. We weten echter dat als we ons tot het uiterste op een van beide vlakken inspannen, de activiteit op het andere vlak tot een minimum beperkt zal zijn. Een atleet kan bijvoorbeeld niet aan een hardloopwedstrijd deelnemen en zich tegelijkertijd op een mentaal probleem concentreren. De weinige mentale activiteit die hij vertoont moet worden gericht op het volhouden van zijn fysieke inspanning. Als we daarentegen onze volledige aandacht willen schenken aan een mentaal probleem, is de beste voorbereiding om de lichamelijke activiteiten tot een minimum te beperken.

De automatische lichaamsfuncties, zoals de bloedsomloop, ademhaling, spijsvertering, enz., dienen natuurlijk steeds door te gaan want deze maken allemaal deel uit van de ‘energiecentrale’ die de energie levert aan de hersenen. Deze lichaamsfuncties spelen echter geen directe rol bij het denkwerk, maar vormen ook geen belemmering tenzij ze te veel zijn gestimuleerd. We weten bijvoorbeeld dat het moeilijk is ons na een zware maaltijd te concentreren op een diepzinnig metafysisch probleem.

Een actief lichaam, of het nu door voedsel of lichamelijke inspanning te veel is gestimuleerd, wordt een obstakel voor mentale activiteit. Een lichaam dat zo passief is dat we het bestaan ervan kunnen vergeten, zou mentale inspanning het minst belemmeren.

Er zijn dus drie partners nodig om de gewone waaktoestand van het bewustzijn voort te brengen: het menselijke ego-aspect van de bewustzijnsstraal, het denkvermogen en het lichaam, waarbij tot het laatstgenoemde het modellichaam enz., worden gerekend. Van deze drie worden het denken en het lichaam door de bewustzijnsstraal tot leven gewekt, waarbij het denken de verbindende schakel vormt tussen de andere twee en het lichaam de onderste laag is voor de werking van het geheel. Als een van de partners afwezig is, is de bewustzijnsstraal zich niet bewust van dit gebied. Alle partners dienen aanwezig te zijn en als een eenheid in harmonie samen te werken om de straal de gelegenheid te geven de gewone waaktoestand van het bewustzijn te ervaren.

Dagdromen

Tijdens de waaktoestand kan een gedeeltelijke ontkoppeling van het ego en zijn zintuigen plaatshebben.

Als we lange tijd in een rumoerige straat hebben gewoond, merken we het lawaai niet meer op. De geluidsgolven dringen even sterk als tevoren onze oren binnen, maar we hebben onbewust geleerd deze geluiden niet tot ons bewustzijn te laten doordringen. We zijn in dit opzicht erin geslaagd ‘de koppeling los te gooien’ tussen het ego en zijn waarnemingsorganen.

Of we kunnen in een kamer zitten waarbij we diep verzonken in een boek aan het lezen zijn of bezig zijn een abstract probleem op te lossen, en dan niet horen dat de klok slaat of merken dat iemand door de kamer loopt. De persoon gaat binnen ons gezichtsveld voorbij, de geluidsgolven van de slaande klok bereikten onze oren. Hoewel onze oren en ogen zoals altijd in een perfecte staat waren, bereikten de indrukken van onze oren en ogen ons bewustzijn niet, omdat ons ego op mentaal gebied bezig was. Dit keer ‘greep de koppeling volledig aan’ op het denkniveau met als gevolg dat het ego zich tijdelijk niet meer bewust was van het fysieke gebied.

We zeggen van iemand die in zo’n bewustzijnstoestand verkeert dat hij ‘in gedachten’ is, ‘aan het dagdromen is’, en dan zien we in dat hij in een staat verkeert die is te vergelijken met slaap. Of we kunnen zeggen: ‘hij is afwezig’, ‘hij is er niet helemaal bij’.

Als we hem wakker willen maken, zeggen we schertsend: ‘Kom maar weer met beide benen op de grond’ en laten dit misschien vergezeld gaan met een lichte aanraking. Het ego trekt zijn aandacht dan terug van het mentale gebied en wordt zich weer bewust van zijn fysieke omgeving.

Als het ego terugkeert van zo’n uitstapje naar het mentale gebied, kan het als verdoofd lijken en aanvankelijk zijn omgeving niet herkennen, want het is mentaal ‘op een andere plaats geweest’ en verwart nu die andere plaats met zijn werkelijke fysieke omgeving. Maar binnen een paar seconden is de situatie weer duidelijk en is het ego weer terug op zijn gebruikelijke ‘observatiepost’ en is weer in het volledige bezit van zowel zijn denkvermogen als zintuigen. Het ego heeft de overstap gemaakt van een zuiver mentale toestand naar de gewone waaktoestand. Het is ‘afgedaald in de stof’. Het heeft ‘naar de middelste versnelling geschakeld’ waar het functioneert met de gebruikelijke combinatie van mentale en fysieke activiteit.

Het was voor het ego mogelijk zich van het fysieke gebied terug te trekken en op te houden daar te leven, en toch op het mentale vlak te bestaan en daar actief te zijn. Dit laat zien dat het voor het ego mogelijk is om een volledig mentaal bewustzijn te behouden zonder fysiek bewustzijn.

Voor wat het ego betreft zou gedurende deze tijd het fysieke gebied evengoed niet kunnen bestaan, want dit speelt geen rol van betekenis in de mentale activiteit van het ego.

Gedurende zijn afwezigheid op het fysieke gebied waarbij het ego bestaat op het mentale gebied, behoudt het zijn identiteit en herkent zichzelf nog steeds als dezelfde ik-ben-ik als in de gewone waaktoestand.

De oude wijsheid leert ons dat er andere en hogere gebieden boven het mentale gebied zijn en dat zoals de bewustzijnsstraal zich kan terugtrekken van het fysieke gebied en nog altijd actief kan zijn op het mentale gebied, hij zich ook van het mentale gebied kan terugtrekken en op een van deze hogere gebieden actief kan worden. Zoals zijn voertuig op het mentale gebied het normale hersenverstand is, zo zal zijn voertuig op het volgende gebied een hoger denkvermogen zijn, dat deel uitmaakt van een hoger voertuig, dat onafhankelijk van het fysieke lichaam en de hersenen bestaat. De reden dat wij ons niet bewust zijn van deze ervaringen in onze waaktoestand, is dat ze zich niet voordoen in het gewone denkvermogen en daarom niet als herinneringen in de hersenen worden opgeslagen.

Voor ons, van wie de gewone ervaringen zich niet tot boven het mentale gebied uitstrekken, is het misschien moeilijk een beeld te vormen van activiteiten hoger dan het mentale en een voorstelling te maken van de aard van het gebied waar deze activiteiten zouden kunnen plaatsvinden. We zouden daarom kunnen concluderen, dat zo’n activiteit en zulke gebieden niet kunnen bestaan. Maar is die opvatting gerechtvaardigd? Laten we ter vergelijking eens kijken hoe onze mentale activiteit wordt gezien door een wezen waarvan de voornaamste activiteit is geconcentreerd op het fysieke gebied, zoals bijvoorbeeld een hond. Stel dat zijn baas in een gemakkelijke stoel zit en geheel opgaat in een boek dat hij leest, terwijl de hond op het kleed ligt en hem in de gaten houdt. Hij ziet zijn baas onbeweeglijk als een beeld zitten staren naar de bladzijden van het boek. Voor de hond is dit het toppunt van nutteloze inactiviteit en een pure vorm van tijdverspilling. Hij kan niet begrijpen dat zijn baas intens actief is op het mentale gebied.

Zouden de schijnbaar inactieve perioden van slaap en de postmortale toestanden van het ego niet even vol intense activiteit kunnen zijn, zelfs als we ons geen beeld kunnen vormen van de aard van deze activiteit?

Het slapengaan

De aanwezigheid van de bewustzijnsstraal wekt het denken en het lichaam overdag tot activiteit, maar deze activiteit put de lichaamskrachten uit, wat tegen de avond resulteert in vermoeidheid. In deze toestand zijn lichaam en verstand niet langer bruikbare werktuigen voor de bewustzijnsstraal, en dan trekt laatstgenoemde zich terug van zijn voertuig op het fysieke gebied. Gedurende de daaropvolgende periode van inactiviteit wordt de lichaamsenergie hersteld door de opbouwende en helende processen van de natuur.

De manier waarop we ons op de slaap voorbereiden, zorgt ervoor dat de lichaamsactiviteit tot een minimum wordt beperkt. We zoeken een rustige plaats op en een comfortabel bed, zodat lawaai en ongemak ons bewustzijn niet aan het lichaam geketend houden. We doen het licht uit en hebben onszelf dan zoveel mogelijk losgekoppeld van onze zintuigen. We hebben onze ‘koppeling’ op het fysieke gebied ‘in neutraal gezet’; of om een gezegde aan de oude Upanishads te ontlenen: ‘we hebben de wegen van de zintuigen afgesloten’.

De bewustzijnsstraal blijft echter onze hersenen voorzien van levensenergie met als resultaat dat het menselijke ego zich nog steeds bewust is van zijn bestaan. Terwijl het wacht tot het in slaap valt, zou het kunnen denken aan iets wat die dag is gebeurd of plannen maken voor de volgende dag. Geleidelijk aan worden geheugenbeelden vager en waziger en wordt het in toenemende mate moeilijker het bewustzijn hierop te richten. Als het onderwerp belangrijk blijkt te zijn, zal het ego echter zijn autoriteit doen gelden en het denken hierover weer, misschien verschillende keren achter elkaar, aan het werk zetten, waaruit blijkt dat het ego zelfs tot het laatste moment voor het zich terugtrekt, niet verandert. Het blijft steeds de gezagvoerder en waarnemer. Maar omdat er zelfs aan de capaciteit van een gewillige dienaar een grens is, wordt er dus een punt bereikt waarop de hersenen dienst weigeren en de bewustzijnsstraal ten slotte wordt verplicht zich terug te trekken uit zijn uitgeputte partners. Het heeft de ‘versnelling’ nu volledig ontkoppeld tussen zichzelf en zijn fysieke zintuigen en lagere denken. Dan verliest het het bewustzijn van het fysieke gebied omdat het zijn enige middelen voor contact met dit gebied heeft verlaten.

Het samenwerkingsverband dat bewustzijn op dit gebied mogelijk maakte, werkt niet meer als een eenheid en is tijdelijk uiteengevallen in zijn samenstellende delen. Hiervan ligt het lichaam passief en inert in bed. Het lagere denken met zijn hersenen is niet meer bezield. De bewustzijnsstraal heeft zich teruggetrokken en het menselijke ego slaapt.

Deze samenstellende delen hebben niet opgehouden te bestaan, hoewel hun toestand nu totaal anders is dan die van de volledige eenheid. De situatie kan worden vergeleken met die van water als dit wordt ontleed in zijn chemische elementen. Het water is dan niet meer zichtbaar als een vloeistof en houdt tijdelijk op als zodanig te bestaan. Potentieel bestaat het water echter nog steeds als zijn samenstellende delen, hoewel de toestand van de laatstgenoemden als twee onzichtbare gassen totaal verschilt van die van hun gecombineerde product, het water.

Slapen – dromen

Als de bewustzijnsstraal zich terugtrekt van het fysiek-mentale gebied gaat hij naar het hogere mentale gebied. Hier functioneert hij via zijn voertuig, het hogere denkvermogen, als het reïncarnerende of hogere ego, en dit ego begint nu aan zijn werkelijke bestaan. Tijdens onze slaap lijkt het leven in de uiterlijke wereld voor het hogere ego als een onwerkelijke droom, zoals de activiteit van het hogere ego gedurende de slaap voor het menselijke ego als een lege onbewustheid of soms als een verwarde droom lijkt.

De reden dat we in de waaktoestand ons geen ervaringen van het hogere ego gedurende de slaap herinneren, is dat deze ervaringen niet plaatshebben in het lagere denken en daarom niet worden opgeslagen in de hersenen, maar optreden in ons hogere denkvermogen en alleen zo nu en dan kan het ego bij zijn terugkeer naar het fysieke bestaan een paar fragmenten daarvan met zich meevoeren, die dan kunnen worden overgedragen aan de hersenen. Bij de overdracht naar de hersenen en het lagere denken worden deze ervaringen meestal vervormd, zodat we ons in onze waaktoestand geen juist beeld kunnen vormen van de activiteiten van het hogere ego gedurende de slaap. Onze dromen geven ons echter wel aanwijzingen dat er buiten onze waaktoestand ook andere bestaansvormen zijn.

Wanneer we ’s morgens terugkeren naar onze waaktoestand, hebben we misschien een duidelijke herinnering aan een droom waarin wijzelf een actieve rol speelden. Andere keren hebben we het gevoel dat we gedroomd hebben, maar we kunnen ons niet herinneren waarover we hebben gedroomd. Af en toe worden we misschien plotseling wakker en vangen het laatste stukje van een droom op, dat ons snel ontglipt zoals de laatste meters film die juist van het doek verdwijnen. Het is alsof ons hogere ego naar een film heeft gekeken op een ander scherm in een ons onbekend deel van het bewustzijn.

De nacht betekent misschien vaak een complete verduistering van het hele bewustzijn en als de ochtend komt kunnen we ons geen enkele droomervaring herinneren. Toch hoeft dit ontbreken van een herinnering niet noodzakelijk een bewijs te zijn dat we niet zo’n droomervaring hebben gehad. Na zo’n schijnbaar droomloze nacht kan het soms gebeuren dat er later op die dag plotseling in ons denken de herinnering opflitst van een droom waarvan we ons tot op dat moment niet bewust waren, maar die nu heel duidelijk en met vele afzonderlijke details bij ons terugkomt. Het ego herinnert het zich nu en herkent zichzelf als de acteur en betrokkene bij bepaalde ervaringen die plaatshadden in de wereld van de droom, wat aantoont dat het ego of een gedeelte hiervan, alles welbeschouwd, bewust en actief was tijdens de slaap, hoewel het wakende ego dit aanvankelijk zou hebben ontkend. Dit laat ons zien dat zelfs wat wij een droomloze slaap noemen, niet droomloos hoeft te zijn, maar dat we ook hier een vorm van bewustzijn hebben gehad, hoewel we ons dit niet kunnen herinneren.

Er zijn dromen waarin we ons realiseren dat er meer dan één ego in ons is. Terwijl een deel van ons bewustzijn een actieve rol speelt in een droomervaring, lijkt een ander deel aan de kant te staan en deze gebeurtenis gade te slaan, want we denken dan: ‘Ik weet dat dit maar een droom is’.

Wat de droomervaring misschien ook is, we hebben het gevoel dat wij, of een deel van onszelf, een leidende rol spelen in de droom. We dromen niet van een ander als hoofdrolspeler, maar we herkennen de identiteit van droomacteur als het ik-ben-ik van het waakbewustzijn. Dit gevoel van identiteit tussen het wakende ego en het droomego is het gevolg van het feit dat beide ego’s niets anders zijn dan verschillende manifestaties van dezelfde bewustzijnsstraal.

Als we gaan slapen kort nadat we ons tegoed hebben gedaan aan een zware maaltijd of een andere onverstandige uitspatting, kan het soms gebeuren dat de geïntensiveerde activiteit van het lichaam het bewustzijn zodanig tegenhoudt, dat het niet in staat is zichzelf los te maken van zijn verfoeilijke partner. ‘De koppeling blijft hangen’ en het resultaat is een toestand van verdoving waarbij het ego nog steeds gedeeltelijk bewust is op het fysiek-mentale gebied. De hierop volgende onrustige sluimering, die vaak gepaard gaat met chaotische nutteloze droombeelden, is geen echte slaap en heeft geen verkwikkende rust tot gevolg, die zou volgen als de lichaamsactiviteit tot alleen zijn automatische functies zou zijn teruggebracht.

De dromen die in deze toestand worden ervaren vinden plaats in het verdoofde lagere denken, en staan niet in verband met de werkelijke ervaringen van het hogere ego tijdens de diepe slaap.

Een mens in een vaste diepe slaap is zich totaal niet bewust van wat er rondom hem gebeurt. Hij ontvangt geen indrukken van de wereld om hem heen via zijn zintuigen, hoewel deze perfect in orde zijn. Hij weet niet waar hij is, of hij in gezelschap is of alleen, of het dag of nacht is, warm of koud. Zijn denken werkt niet meer. Hij kan niet communiceren met zijn vrienden en zij niet met hem. Hij heeft tijdens de slaap, afgezien van zijn automatische lichaamsfuncties, opgehouden te bestaan op het uiterlijke gebied en zou daar niet minder actief kunnen zijn of minder aanspreekbaar voor zijn vrienden dan wanneer zijn lichaam werkelijk dood was. Iedere keer dat we gaan slapen ondergaat het bewustzijn een proces van losmaking van het lichaam. Het bevrijdt zichzelf van de ketenen van zijn fysieke lichaam. Het ‘sterft een dagelijkse dood’.

Het ontwaken

Gedurende de nacht vernieuwt de natuur met haar weldadige processen het vermoeide lichaamsweefsel, en als de ochtend aanbreekt voelen het lichaam en de hersenen zich uitgerust en verfrist. Het ego keert dan terug van zijn nachtelijke omzwervingen in onbekend gebied, en gaat door de mist van vergetelheid die de twee bewustzijnstoestanden van elkaar scheidt en gaat op dit gebied zijn slapende voertuigen binnen en wekt ze weer tot leven.

Hoewel het ego afwezig was en op een ander gebied, weten we toch dat deze afwezigheid niet hetzelfde is als niet-bestaan, want we kunnen midden in de nacht worden wakker gemaakt en dan is het ego onmiddellijk paraat als reactie op deze oproep, waarna het weer terugkeert naar de droomtoestand als zijn aandacht hier niet langer nodig is.

Het lijkt de bedoeling te zijn dat de ervaringen van het ego op de innerlijke gebieden gescheiden moeten worden gehouden van die op het fysieke gebied, want wanneer wordt overgegaan van het ene gebied naar het andere, wordt door het nieuwe bestaan dat dan begint het eerdere dat we zojuist achter ons hebben gelaten volledig uitgewist. Onze overgang van het ene naar het andere gebied gaat zo geleidelijk en rustig, dat we niet in staat zijn dit proces gade te slaan en het lijkt alsof wij door een ‘draaideur’ gaan, die het ene gebied afsluit en toegang geeft tot een ander.

Bij het opnieuw betreden van dit uiterlijke gebied lijkt het ego soms op de drempel te aarzelen. We ontwaken maar half en vallen dan weer in slaap, en het kan voorkomen dat alvorens het ego volledig in de waaktoestand verschijnt het verschillende keren tussen slapen en waken heen en weer reist. ‘De koppeling blijft hangen’ en het ego blijft als het ware tussen de twee gebieden zweven, totdat het uiteindelijk over de drempel stapt en definitief ‘schakelt’ in de waakstand van het bewustzijn.

Dit is het omgekeerde van het proces dat wordt gevolgd door het ego wanneer het gaat slapen, wanneer het terugkeerde naar de waaktoestand nadat het was begonnen af te glijden naar de mist van de slaap.

Wanneer het ego zijn fysieke voertuig weer betreedt, lijkt het soms versuft en verbijsterd alsof het zich in een onbekende omgeving bevindt, zoals een reiziger zich voelt als hij wakker wordt in een vreemd hotel, en het kan enkele seconden duren voordat het beseft dat het is teruggekeerd in zijn voertuig van gisteren.

Maar ten slotte is het proces voltooid. De bewustzijnsstraal is teruggekeerd en brengt de hersenen weer tot leven, het lagere denken begint weer te functioneren, en de straal is weer bewust en actief op dit gebied als het menselijke ego. De waarnemer is terug op zijn waarnemingspost, en pakt de draad van herinneringen die zijn opgeslagen in de hersenen en het lagere denken weer op zoals hij die de vorige avond heeft achtergelaten en kijkt opnieuw naar de beelden op het scherm van het bewustzijn. Hij krijgt weer impulsen van de lichaamsorganen en ontvangt indrukken van de buitenwereld via zijn vijf zintuigen. Het samenwerkingsverband van gisteren is hersteld en werkt weer als één eenheid en de mens hervat zijn dagelijkse bezigheden op het fysiek-mentale gebied.

Zoals waterstof en zuurstof, wanneer ze zich verenigen, hun onzichtbare gasvormige toestand verlaten en in hun zichtbare vloeibare toestand als water verschijnen, zo komen ook de samenstellende delen van het menselijke gestel, wanneer ze zijn herenigd, vanuit hun verschillende niet-actieve en onzichtbare toestanden gezamenlijk tevoorschijn als een menselijke entiteit die actief is op dit gebied.

Tijdens dit ontwaken is het ego dan teruggekeerd van een onbekende hogere bestaanstoestand naar zijn fysieke voertuig. Het is afgedaald of ‘gevallen in de stof’. Het is weer ‘gereïncarneerd’ in het vlees. Het heeft zijn dagelijkse proces van wedergeboorte ondergaan.

Uitzonderlijke bewustzijnstoestanden

Bij sommige soorten koorts en bij verschillende ziekten verliest een patiënt het bewustzijn van de wereld om hem heen en raakt in een ijltoestand. Zijn bewustzijn schijnt ‘elders’ te zijn. Hij neemt wezens en gebeurtenissen waar, en maakt ervaringen door die niet plaatshebben in de fysieke wereld. Toch lijken deze gebeurtenissen voor de patiënt heel reëel en maken diepe indruk op hem. Zijn lichaam kan gaan transpireren en hij vertoont misschien tekenen van doodsangst door zijn ervaringen. Mogelijk spreekt hij als van grote afstand en beschrijft onsamenhangend wat hij ziet, maar hoort niet wat er tegen hem wordt gezegd en is niet bewust op het uiterlijke gebied.

Nadat hij de ziekte te boven is gekomen, herinnert hij zich misschien niets meer van zijn ervaringen en is geneigd te ontkennen dat hij ze ooit heeft gehad. Maar zij die waakten bij zijn ziekbed weten op grond van zijn onrustige gemoedstoestand dat hij wel degelijk een of andere ervaring en dus een of ander bestaan heeft gehad in een van de andere gebieden van de natuur dan het fysieke of gewone mentale gebied.

Een soortgelijk geval is dat waarbij de patiënt wegglijdt in een coma of een langdurige bewusteloosheid, die in sommige gevallen maanden kan duren. Gedurende deze periode registreert de patiënt geen indrukken via de zintuigen, hoewel deze perfect functioneren, en hij is evenmin mentaal actief. Wij hebben in dit geval geen aanwijzing waar het bewustzijn zou kunnen zijn, maar als de patiënt weer gezond is kan hij totaal onbewust zijn van de ervaring die hij heeft gehad. Hij kan zelfs geneigd zijn te ontkennen dat hij een langdurige periode van bewusteloosheid heeft gehad en denken dat hij zojuist wakker is geworden na een paar uur te hebben geslapen.

Een persoon die onder hypnose is, is zich niet bewust van zijn omgeving. Zijn fysieke zintuigen zijn intact, maar zintuiglijke indrukken bereiken zijn bewustzijn niet omdat er met het tere mechanisme van het innerlijke gestel van de mens is geknoeid. Een andere entiteit met een sterkere wil heeft zichzelf tussen de bewustzijnsstraal en zijn voertuigen op het uiterlijke gebied gedrongen. Het menselijke ego is verdeeld geraakt en het hogere deel werd gedwongen zich terug te trekken waar het niet langer controle heeft over zijn rechtmatige domein. Het lagere deel dat achterblijft is nu zonder de verlichting en hulp afkomstig van de aanwezigheid van de straal. Dit armzalige overblijfsel van de mens is nu het hulpeloze slachtoffer van de hypnotiseur en gehoorzaamt de wil van de laatstgenoemde.

In deze verzwakte en ontregelde toestand ziet het lagere denken de ideeën in de dwingende geest van de hypnotiseur aan voor fysieke voorwerpen, waaruit blijkt dat gedachten voor ‘het geestesoog’ zichtbare objecten zijn.

De proefpersoon die onder hypnose is kan zowel fysiek als met een gedeelte van het lagere denken actief zijn, maar wanneer hij door de hypnotiseur uit de hypnose wordt bevrijd, herinnert hij zich misschien niets van wat er heeft plaatsgevonden en kan zelfs tegen de verklaringen van de getuigen in ervan overtuigd zijn dat hij gedurende de hele hypnose inactief is geweest.

Een slaapwandelaar is zich niet bewust van de indrukken die hij ontvangt van zijn fysieke zintuigen hoewel hij met zijn ogen open loopt en met zijn gehoor intact. In deze toestand kan hij fysiek heel actief zijn, op het dak van een gebouw klimmen en op plaatsen lopen waar hij aan groot gevaar blootstaat, waarbij één verkeerde stap zijn dood kan betekenen. Aan het einde van zo’n slaapwandeling kan hij weer in bed stappen en als hij wakker wordt zich van zijn activiteiten helemaal niets meer herinneren.

Er is aangetoond dat het bewustzijn onder bepaalde uitzonderlijke omstandigheden kan worden losgekoppeld van het lichaam, waarbij dit lichaam tot een inactieve toestand, ‘schijndood’ genoemd, wordt teruggebracht. Er zijn verslagen van gevallen van Indiase fakirs die zichzelf ‘levend lieten begraven’ en een aantal weken, zelfs maanden, in deze toestand bleven. Het lichaam werd in dit geval zorgvuldig voorbereid om alle normale fysieke activiteit op te schorten, en bovendien beschermd tegen verwondingen van buitenaf. Als de tijd voor het ontwaken aanbreekt, en de vrienden van de fakir het lichaam een reanimatiebehandeling hebben gegeven, keert het bewustzijn terug en hervat zijn normale activiteit.

In de pers wordt vaak geschreven over vreemde voorbeelden waarbij het geheugen nalaat om onze ervaringen zelfs op dit fysieke gebied vast te leggen. In deze abnormale toestand, die amnesie of geheugenverlies wordt genoemd, kan een persoon plotseling door oorzaken die men nog niet begrijpt, het besef van zijn identiteit, zijn naam en alles uit zijn verleden verliezen. Hij komt misschien tot de ontdekking dat hij in een vreemde stad aan het ronddolen is en in sommige gevallen schijnt hij zijn gewijzigde omstandigheden te accepteren, begint mogelijk een nieuw leven onder een andere naam en langzamerhand denkt hij dat hij een andere persoonlijkheid is.

Er zijn gevallen opgetekend waar zo’n toestand twintig jaar heeft geduurd en dan om een of andere reden, die evenmin wordt begrepen, komt het geheugen van de vroegere levensperiode in alle details terug waarbij de herinnering van de tweede periode volledig wordt verdrongen, zoals de tweede periode de eerste periode had uitgewist.

Er spelen hier vele mysteries die we niet begrijpen, maar twee belangrijke feiten worden duidelijk: 1. Ons geheugen kan een heel onbetrouwbare getuige zijn als het erom gaat te bewijzen wat wel en wat niet heeft plaatsgevonden, zelfs hier op het fysieke gebied. 2. Het bewustzijn van de eerste periode was niet vernietigd of uitgewist gedurende de tweede periode, want dan had het niet kunnen terugkeren in de derde periode.

Conclusies over bewustzijnstoestanden

De oude leringen zeggen ons dat het ego tijdens de slaap en na de dood onafhankelijk van het fysieke lichaam leeft in een etherisch-spiritueel lichaam en actief is op innerlijke en voor ons onzichtbare gebieden.

Laten we nu de kleine hoeveelheid kennis onderzoeken die we hebben over verschillende bewustzijnstoestanden en kijken hoe deze zich verhoudt tot de oude leringen.

Ons waakbewustzijn bestaat uit een gelijktijdig bewustzijn van de fysieke en mentale gebieden. De noodzakelijke voorwaarden voor ons bestaan hier, het voertuig waarmee we deze gebieden kunnen ervaren, omvat het fysieke lichaam, de hersenen en het lagere denken.

In dromen en ook in sommige uitzonderlijke bewustzijnstoestanden hadden we ervaringen die niet hebben plaatsgevonden op het fysieke noch op het gewone mentale gebied. Het feit dat we zulke ervaringen hebben gehad toont aan dat we een bestaan hadden dat zich daarom op innerlijke en nog onbekende gebieden moet hebben afgespeeld.

Als het ego het ontvouwen van gebeurtenissen kon gadeslaan, zoals het dat op deze innerlijke gebieden heeft gedaan, dan moet het een voertuig of instrument hebben gehad, innerlijke zintuigen, om deze waarnemingen mee te doen.

Zoals het fysieke lichaam en de hersenen voorwaarden zijn om te kunnen bestaan op het fysiek-mentale gebied, zo is een lichaam met een geschikt stel zintuigen dat is aangepast aan het gebied waar deze ervaring zich voordoet, een noodzakelijke vereiste voor het bestaan op deze innerlijke gebieden.

In onze waaktoestand zagen we dat als we een maximale doeltreffendheid willen bereiken in onze mentale of fysieke activiteit, een van deze tot een minimum moet worden beperkt, om de andere meer ruimte te geven. Door deze twee activiteiten zoveel mogelijk te scheiden, konden we de beste resultaten verkrijgen. Hetzelfde principe zou kunnen gelden voor het scheiden van alle bewustzijnsgebieden en zou de reden kunnen zijn dat we het ene bewustzijnsgebied vergeten als we naar een ander overgaan. Als we bijvoorbeeld gaan slapen, gaan we door een mist van vergetelheid, een periode waarin we ons niet bewust zijn, vóór het dromen begint. Wanneer we wakker worden, lijkt het alsof we uit deze mist komen en in elk van de gevallen hebben we de herinnering aan het gebied dat we achter ons lieten min of meer volledig verloren.

Hetzelfde geldt voor uitzonderlijke bewustzijnstoestanden. Het ego is zich blijkbaar niet bewust van het fysieke gebied als het actief is in één van deze toestanden, en als het terugkeert naar het normale bewustzijn heeft het zijn ervaringen op die gebieden meestal vergeten, omdat de ene de andere uitwist.

Als het ego zich terugtrekt van het fysieke gebied naar het droomgebied of naar een bijzonder gebied, heeft zo’n terugtrekking natuurlijk geen veranderingen teweeggebracht op het fysieke gebied dat wordt achtergelaten. Toch is het verlies van het geheugen voor het ego in zijn nieuwe omgeving zo volledig dat het fysieke gebied niet alleen wordt vergeten, maar het lijkt helemaal niet te bestaan. Op eenzelfde manier lijkt het voor het ego in de waaktoestand dat het droomgebied onwerkelijk is en het wordt gewoonlijk volledig vergeten en dus heeft het voor het wakende ego tijdelijk opgehouden te bestaan.

Onder deze omstandigheden is het niet vreemd dat het ego in één bewustzijnstoestand geneigd is de werkelijkheid van de andere toestanden te ontkennen. Wij weten echter dat zo’n ontkenning niet gerechtvaardigd is, want de ervaring heeft aangetoond dat wat lijkt op inactiviteit of zelfs het niet-bestaan gezien vanuit het ene gebied, een toestand van intense activiteit van een andere aard kan zijn, als ze wordt gezien vanuit het gebied waarop de ervaring plaatshad. De ervaring heeft ook aangetoond dat er bewustzijnsgebieden kunnen bestaan waarvan we in een andere bewustzijnstoestand helemaal niet op de hoogte zijn, en die voor ons dan niet lijken te bestaan.

Daarom kan wat voor ons een periode lijkt van niet-bewust-zijn of niet-bestaan in de slaap of na de dood, heel goed vol intense activiteit zijn op gebieden waarvan wij ons in onze waaktoestand niet bewust zijn dat ze bestaan.

Zoals het fysieke gebied ophoudt te bestaan in het ego als dit zich terugtrekt op andere gebieden, zo verdwijnt het ego en houdt op te bestaan voor hen die bewust blijven op het fysieke gebied. Dat het ego na verloop van tijd terugkeert toont echter aan dat het verdwijnen niet hetzelfde is als vernietiging.

Het ego heeft een gevoel van identiteit of bewustzijn van de draad van continuïteit van zijn bestaan in de verschillende bewustzijnstoestanden. Tijdens het dagdromen, bijvoorbeeld, weten we dat het ego hetzelfde is als in de waaktoestand. Ook gewone dromen en in uitzonderlijke toestanden, wanneer wij ons deze herinneren, herkennen we onszelf of misschien een schaduwachtige weerspiegeling van onszelf als de handelende persoon. We voelen de schakel die de verschillende ego-aspecten van de bewustzijnsstraal met elkaar verbindt, en dat is hetzelfde ik-ben-ik of een deel hiervan dat de toeschouwer of waarnemer is van de gebeurtenissen of deze ervaart, en die ego-aspecten verschillen afhankelijk van het terrein waar deze gebeurtenissen plaatshebben.

Laten we eens kijken welke rol het fysieke lichaam speelt in de verschillende niet-fysieke activiteiten van het ego.

De normale automatische lichaamsfuncties beïnvloeden de bewustzijnstoestanden van het ego niet rechtstreeks.

Toegenomen lichaamsactiviteit vermindert de capaciteit voor mentaal werk.

De beste voorbereiding voor denkwerk is een passieve toestand van het lichaam.

Bij dagdromen is het lichaam niet actief.

Slaap wordt veroorzaakt doordat het lichaam als gevolg van vermoeidheid de hersenen niet van energie kan voorzien.

Volgehouden lichaamsactiviteit verhindert slaap.

Slaap treedt op als het lichaam door het ego wordt verlaten.

Overstimulering van het lichaam door een zware maaltijd belemmert een diepe slaap en houdt het ego aan het lichaam geketend.

De beste voorbereiding op de slaap is door het losmaken van de ketenen van het lichaam en het passief te maken, zodat het ego vrij is om naar andere bewustzijnsgebieden te vertrekken.

Het lichaam is geen actieve partner in de ervaringen van het ego als het in een coma is of ijlt van de koorts.

Het lichaam is totaal inactief, waarbij zelfs zijn automatische lichaamsfuncties bijna tot nul zijn gereduceerd in gevallen van een kunstmatig opgewekte toestand van schijndood.

Geven al deze feiten niet aan dat het lichaam geen betekenis heeft voor het ego en zelfs een belemmering is voor zijn activiteiten op niet-fysieke gebieden?

De functies van het lichaam zijn te vergelijken met een stoomketel die de stoom levert aan een stoommachine. Als de stoommachine loopt is de stoomketel actief, maar als de machinist de stoom afsluit en naar huis gaat, stopt de stoommachine en is de stoomketel niet meer nodig en wordt inactief.

Hetzelfde gebeurt als het ego mentaal actief is en het lichaam de benodigde energie moet leveren aan de hersenen, maar als het ego zich tijdens de slaap terugtrekt, wordt het lagere denken inactief en heeft het lichaam voor het ego geen nut meer.

Wat de machinist betreft zou de stoomketel tijdens de bezigheden in zijn vrije tijd net zo goed op de schroothoop kunnen liggen, maar als hij de volgende dag weer naar zijn werk wil terugkeren, moet hij de stoomketel in een goede staat achterlaten met een opgebankt vuur, zodat hij ’s morgens weer snel op stoom is. Het lichaam met zijn automatische functies wordt gereedgehouden voor de activiteiten van de volgende dag, maar het heeft evenmin nog nut voor het ego tijdens de slaap als de stoomketel voor de machinist wanneer de machine stilstaat.

Als het lichaam zo’n ondergeschikte rol speelt tijdens de belangrijkste activiteit (het denken) van het ego tijdens de waaktoestand en als het nog minder belangrijk is voor de normale activiteiten van het ego gedurende de slaap en zelfs een belemmering voor deze kan worden, waarom zou het dan nog nodig zijn voor het bestaan en de activiteiten van het ego na de dood?


Het levensraadsel, blz. 50-65

© 2023 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag