Inhoudsopgave 
Bijeenkomst in Amsterdam
24 april 1951 – 20.00 uur
J.G. Crabbendam, algemeen voorzitter
G. Geerlings, dagvoorzitter
Jan Hoogervorst, vertaler
Crabbendam en Geerlings heten alle aanwezigen welkom en lichten
het algemene doel van de bijeenkomst toe.
JAL: Dat was een prachtig en warm welkom. Zoals gewoonlijk
heb ik niet iets voorbereid om te zeggen. Ik hoop dat u het gevoel krijgt
dat we op informele wijze samen kunnen nadenken, en onze gedachten en
vragen over het werk dat voor ons ligt met elkaar kunnen delen. Ik heb
het gevoel dat er hier vanavond enkele vragen zijn waarop u graag een
antwoord wilt hebben, voordat ik zelf enkele algemene gedachten naar
voren breng.
Hans Kooistra: Ik heb twee vragen ontvangen, waarvan ik u
de eerste zal voorlezen.
JAL: Zou u de naam van de vraagsteller willen noemen. Ik zou
eigenlijk veel liever zien dat iedereen zelf zijn vraag stelde. Mag
ik hierover iets zeggen?
Crabbendam: Natuurlijk, ga uw gang.
JAL: U moet niet denken dat er op elke vraag een pasklaar
antwoord is. Als ik mijn plicht als leader in dit werk van ons ten volle
wil vervullen, moet u eerlijk tegenover me zijn, net als ik probeer
eerlijk tegenover u te zijn. Ik spreek nu in het algemeen. Ik kan en
wil niet proberen een vraag uit de tweede hand te beantwoorden. Als
ik dit zeg is dat niet onvriendelijk bedoeld maar ter wille van degene
die het antwoord wil. Als ik duidelijker mag maken wat ik bedoel –
er is maar één manier om een vraag eerlijk te beantwoorden,
en dat is dat de vraagsteller de vraag zoals hij die in zijn hart voelt
zelf stelt. Door het contact dat de vraagsteller met me maakt zal ik
in staat zijn te antwoorden in overeenstemming met de manier waarop
er wordt gevraagd. Als iemand dus een vraag heeft en die aan een tweede
of derde wordt doorgegeven, vindt er een vermenging van karma’s
plaats nog voordat de vraag is gesteld. Dit is praktisch occultisme,
en als we niet praktisch kunnen zijn en op een eerlijke manier te werk
gaan, zullen we falen nog vóór we beginnen. Ik zeg dit
om eraan bij te dragen dat we elkaar goed begrijpen en te helpen om
op de juiste manier samen te werken.
Er is nog iets wat ik in dit verband zou willen zeggen. Ik wil niemand
in verlegenheid brengen, en als er dus iemand is die een vraag heeft
waarvan hij vindt dat hij die niet in het openbaar, op een vergadering
zoals deze, kan stellen, wil ik hem of haar niet het recht ontzeggen
die vraag te stellen of het antwoord te krijgen als het mogelijk is
dat te geven. Als dus op een van deze bijeenkomsten mensen aanwezig
zijn waarvoor dit geldt, zou ik willen dat ze zich vrij voelen om het
me te zeggen en na afloop zal ik dan graag persoonlijk met hen spreken.
Er zijn nu eenmaal vragen die men op het hart kan hebben die van persoonlijke
aard zijn en het antwoord daarop is voor een groep van geen betekenis.
Ik wil volkomen eerlijk zijn. Ik wil geen enkele vraag uit de weg gaan.
Aan de andere kant moet ik ook tegenover de vraagsteller eerlijk zijn.
U zou heel gemakkelijk met honderd en één vragen kunnen
komen, zonder op ook maar een ervan een bevredigend antwoord te krijgen
als ze allemaal door elkaar worden gesteld.
Crabbendam vraagt dan aan Kooistra of de vraagsteller hier is,
waarop Kooistra antwoordt: ‘Ja, het is Cor’.
Mw. Cor den Buitelaar: Beste leader, in Utrecht sprak u over
dat spirituele reservoir door middel waarvan de meesters voor de mensheid
kunnen werken, en ik weet zeker dat velen van ons graag zouden willen
dat u wat meer over dat spirituele reservoir vertelt en hoe we het kunnen
proberen te versterken.
JAL: Dank je Cor, en ik hoop dat je niet in verlegenheid bent
gebracht door wat hiervoor werd gezegd, maar zo doe ik het graag –
eenvoudig en eerlijk en rechtdoorzee, en dan kunnen we het veel beter
met elkaar vinden. Ik begrijp dat je het voor de medeleden in het Nederlands
vertaald wilde hebben, en dat is prima.
Dit is een schitterende vraag, en een vraag waarover ik graag nadenk
en een onderwerp waarover ik graag spreek, en als theosofen kunnen we
niet genoeg proberen ons een beeld te vormen van hoe werkelijk praktisch
de meesters wel niet zijn en met wat voor hulpmiddelen of werktuigen
ze moeten werken en waaruit hun benodigdheden en uitrusting bestaat.
Diegenen onder ons die zich enigszins hebben verdiept in de technische
theosofie en de praktische achtergrond van de occulte wetten die in
dit heelal en in ons leven werkzaam zijn, weten dat ons voor het fysieke
bestaan een reservoir van materiële middelen ter beschikking staat;
dat ons voor het mentale en intellectuele bestaan een reservoir van
mentale middelen ter beschikking staat en – en ik zal alleen het
drievoudige aspect nemen – dat ons voor het spirituele bestaan
een spiritueel reservoir ter beschikking staat.
Waar komt het materiaal in deze verschillende reservoirs eigenlijk
vandaan zodat het voor ons beschikbaar is? Op stoffelijk gebied is dat
beslist niet al te moeilijk te begrijpen, omdat het heelal en onze aardbol
bij hun ontstaan over een bepaald reservoir van stoffelijke materie-essentie
beschikten, dat zich over de verschillende rijken verdeelde en voor
ons allen beschikbaar is. Het verandert voortdurend, en zelfs de atomen
van deze stoel bewegen met hoge snelheden zodat de wetenschap moet toegeven
dat de stoel in feite niet zo stoffelijk is als hij wel lijkt. We weten
dat de atomaire structuur van ons fysieke lichaam elke zeven jaar volledig
verandert, en we hoeven onze verbeelding niet te gebruiken om te weten
en in te zien wat er met die levensatomen gebeurt, nadat ze zich uit
ons fysieke gestel hebben losgemaakt en voor ze daarin weer zijn teruggekeerd,
tijdens de voor elk van hen karakteristieke omzwervingen door de verschillende
natuurrijken.
Wanneer we het over het mentale gebied hebben, wordt het iets moeilijker
te volgen, maar toch werkt het in principe op dezelfde manier. Het denken
van ieder van ons is onophoudelijk actief, en er is een voortdurende
stroom en een voortdurende circulatie en migratie van alle gedachten
en denkbeelden die door dat denken van ons allen heengaan, en die uitstromen
vanuit en weer terugvloeien in een universeel gedachtereservoir. Ik
denk niet dat het nodig is in allerlei details te treden. ‘Er
is niets nieuws onder de zon’ wordt er gezegd, en wanneer een
gedachte in ons opkomt waarvan we denken dat die nieuw voor ons is,
denken we dat wij die gecreëerd hebben, dat wij die ontdekt hebben
en dat niemand anders die ooit heeft gehad! Maar na korte tijd, als
we meer hebben gelezen – het kan na een jaar, het kan na een half
leven zijn – ontdekken we dat iemand die gedachte enkele honderden
jaren of misschien duizend jaar geleden had. We ontdekken dan dat gedachten
die de Ouden al hadden nog steeds circuleren! We geven, terwijl ze door
ons mentale bewustzijn gaan, er energie aan of vertragen hun gang, verhogen
hun waarde of verlagen die.
Naarmate we de ladder van hiërarchieën door de verschillende
gebieden en beginselen van onze constitutie bestijgen, zien we dat de
elementen waarvan op die gebieden wordt gebruikgemaakt voor ons waarnemingsvermogen
subtieler worden. En we beseffen ook en weten dat hoe spiritueler die
elementen worden, des te krachtiger hun werking op het uiterlijke gebied
zal zijn.
Ik laat deze gedachte nu even rusten en wil met u teruggaan naar de
begintijd van de mensheid toen, zo wordt gezegd, er bepaalde voorlopers
waren die in die vroege perioden de karmische verantwoordelijkheid hadden
om het grondplan voor de komende mensheid te maken. Die voorlopers waren
de eersten die in dat reservoir van spirituele kracht hun eigen essentie
stortten, zodat we die vroege periode langgeleden met een om zo te zeggen
positief saldo op onze spirituele bankrekening begonnen. Het is niet
zo moeilijk te begrijpen dat toen aan de mensheid een vrije wil werd
gegeven op dat punt in de tijd waarnaar in de christelijke geschriften
in het verhaal van de Hof van Eden wordt verwezen, en Adam van de boom
van kennis van goed en kwaad at, hij vanaf dat moment een zelfbewust
individu werd en de dingen op eigen kracht moest doen. Hij moest toen,
of hij zich van het feit bewust was of niet, zijn eigen evolutie leiden,
in het begin natuurlijk door vallen en opstaan, tot hij tenslotte aansluiting
vond bij de theosofie, of het equivalent ervan in dat betreffende tijdperk,
en begon te beseffen dat hij op zelfbewuste wijze aan zijn eigen evolutie
richting gaf. Binnen dat lange tijdsverloop droeg iemand de ene keer
iets bij aan dat spirituele reservoir, terwijl hij de andere keer weer
meer gebruikte dan hem toekwam. Het blijft een feit dat met elke werkelijk
spirituele gedachte die ieder van ons heeft, met elke spirituele daad
en activiteit, we onmiskenbaar bijdragen aan dat reservoir van spirituele
kracht dat ons nog steeds ter beschikking staat en nog steeds wordt
gebruikt door die beschermers van de mensheid of hun opvolgers die we
ook wel ‘de Grote Witte Loge’ noemen.
Wanneer we de mensheid als geheel beschouwen, kunnen we in het leven
geen geld, geen spiritueel geld, lenen. Met andere woorden, indien die
bankrekening de meesters, de Grote Witte Loge, niet meer voldoende spirituele
middelen kan verschaffen – om het extreem te stellen – kunnen
ze niets lenen om die periode te overbruggen, omdat er precies zoveel
beschikbaar is als er in dit manvantara op is gestort, en dat is alles
wat erop zal staan naast wat we zelf eraan toevoegen. Ziet u daarom,
nu we de opgaande boog van deze eeuw beklimmen, hoe belangrijk het is
dat wij als theosofen allen dienen te beseffen dat wij de verantwoordelijkheid
hebben om niet alleen op zelfbewuste wijze onze eigen evolutie te leiden,
maar ook om op zelfbewuste wijze bij te dragen aan dat spirituele krachtreservoir
waarvan de meesters gebruik kunnen maken? In het bijzonder in deze tijd,
met de internationale toestand zoals die is en de diepgewortelde problemen
waarvoor onze medemens overal op aarde staat, kunnen de meesters in
die situatie niet méér hulp geven dan wat wij hun zenden,
wij hun verschaffen, plus wat er al is. Ze moeten met karma werken.
En dat brengt ons min of meer terug tot waarmee we begonnen, namelijk
dat we als theosoof de meesters en het werk en onze medemens het beste
kunnen dienen door in ons dagelijks leven een goed voorbeeld van een
theosoof te worden. En zoals ik op het congres zei, doet de weduwe die
uit de volheid van haar hart en in de ware geest van de zaak van de
meesters aan haar buren een postzegel geeft omdat die er een nodig hebben,
veel en veel meer dan heel veel mensen op aarde, hetzij binnen of buiten
de Society, die zonder deze bezieling denken dat ze groots spiritueel
werk verrichten. Sommigen van hen doen dat inderdaad, maar het is de
rustige, eenvoudige spirituele inspanning die het meeste telt; en wat
we in de verborgenheid van ons eigen hart en de stilte van ons eigen
binnenste doen wordt, zoals meester Jezus zei, openlijk beloond. Ik
bedoel niet dat men als individu wordt beloond, maar de resultaten worden
op zeer krachtige wijze openlijk zichtbaar. Is dat een antwoord op je
vraag, Cor?
Ik zou hieraan nog enkele woorden willen toevoegen. Ik hield op waar
ik dat deed omdat ik nu wil ingaan op het onmiskenbare resultaat van
iemands poging om aan dat reservoir van spirituele kracht iets bij te
dragen, en wat er, wat de Society betreft, gebeurt wanneer ieder individu
in harmonie met zijn medeleden doelgericht zijn plicht vervult; welke
uitwerking deze op die manier tot een geheel gemaakte spirituele kracht,
die naar de Loge stroomt en van daaruit naar de wereld, op de uiterlijke
gebieden zal hebben als ze die bereikt en de meesters op het geschikte
moment ervan kunnen gebruikmaken. We moeten individueel en collectief
het voorbeeld geven, en als we als een internationale organisatie van
leden van de TS in de verschillende landen op aarde eenheid in de verscheidenheid
van ons werk en streven bereiken, zal de kracht zo machtig zijn dat
die na verloop van tijd tussen de landen op aarde een meer actieve broederschap
op uiterlijk gebied tot stand zal brengen.
Van de Noordt: Is het mogelijk dat ook niet-theosofen dit
reservoir kunnen helpen vormen?
JAL: Ik ben bang dat als de mensheid geheel afhankelijk zou
zijn van wat er in dit reservoir alleen van theosofen afkomstig is,
op dit moment niemand op aarde een dak boven zijn hoofd zou hebben.
Ja, ik moet zeggen beslist, zeer beslist, met alle nadruk die ik daarop
kan leggen. Een spirituele kracht is een spirituele kracht, zelfs al
zou ze van een koe komen, wat niet mogelijk is. Maar ik bedoel dit letterlijk.
De meesters zijn gebonden aan de occulte wet, aan de wet van de natuur,
en ze maken geen onderscheid tussen de ene en de andere persoon zolang
er maar spirituele kwaliteit aanwezig is. Het gaat allemaal in het reservoir.
Maar er is een groot verschil als men theosoof wordt. Er is wat betreft
de uitwerking van wat men spiritueel in dat reservoir inbrengt een groot
verschil tussen de inbreng die het resultaat is van de gewone gang van
het dagelijks leven van een onbewust goed mens, en die welke het resultaat
is van een zelfbewuste onpersoonlijke inbreng in dat reservoir. Want
de bewuste spirituele wil om eraan bij te dragen voegt een enorm aantal
volts aan het elektrische potentiaal ervan toe, of draagt immens bij
aan de inhoud van dat reservoir. Eeuwen en eeuwen vóór
de oprichting van de TS hebben grote aantallen mannen en vrouwen daaraan
bijgedragen. Alle ware martelaren uit de tijd van de inquisitie en anderen
daarvoor hebben sinds onheuglijke tijden bijgedragen, voordat ze wisten
dat er ooit zoiets als een Theosophical Society zou komen. Theosofie
is niet iets nieuws. Het vroege christendom en theosofie zijn identiek.
Er is geen verschil. Als ik zeg ‘het vroege christendom’
bedoel ik het oorspronkelijke christendom waarover men in de christelijke
geschriften niets leest. Men moet de theosofische en occulte sleutels
hebben om te begrijpen wat ze beoogden nadat die geschriften waren verminkt
– want dat gebeurde er door de vertalingen en de verkeerde vertalingen
en de toevoegingen en de vervalsingen door de eerste kerkvaders. Ieder
mens die zijn bewustzijn naar het niveau brengt waar hij een spirituele
gedachte aan de verheffing van de mensheid wil bijdragen, zal ongetwijfeld
een spirituele kracht aan dat reservoir toevoegen. Maar ziet u niet
hoeveel meer waarde dat heeft zodra we er de bezieling van een zelfbewuste
spirituele wil in brengen, niet voor onszelf maar voor het welzijn van
de mensheid, met name als we dit allen op verstandige wijze en als een
eensgezind geheel doen?
Cor den Buitelaar: We zouden als dat zou kunnen graag iets
meer willen vernemen over uw visie op enkele van de methoden waarvan
we in het verleden hebben gebruikgemaakt, en of die ook voor de toekomst
geschikt zijn. Ik doel op ons openbare werk, dus of we met onze openbare
lezingen en studiegroepen moeten doorgaan of dat in de toekomst de dingen
wat anders zullen gaan. En hoe het werk voor de kinderen en dergelijke
zal gaan. Bent u van mening dat we op dezelfde manier als tot nu toe
moeten verdergaan, of kunt u ons enkele aanwijzingen geven om een andere
weg te gaan volgen?
JAL: Vindt u goed dat ik deze keer blijf zitten als we die
vraag met elkaar bespreken? Ik moet het weer vanuit een praktisch standpunt
benaderen en zeggen dat we, ongeacht waar we naartoe moeten, elke richting
die we kiezen beginnen vanaf de plek waar we staan, zodat we op dit
moment natuurlijk op dezelfde manier blijven doorgaan. Ik denk dat het
voor niemand mogelijk is uit te maken wat de beste manier is om het
theosofische werk in Amsterdam, Dordrecht, New York City, Berlijn of
het maakt niet uit waar voort te zetten. Er bestaat geen vaste werkwijze
in de theosofie die overal geldt. Er zijn net zoveel werkwijzen als
er personen en loges zijn; en wat we moeten vermijden is dat we het
theosofische werk in Amsterdam op precies dezelfde manier als in een
andere stad doen, alleen omdat het in die stad resultaat heeft, en vice
versa. In die dagen dat iedereen betrekkelijk groen in de theosofie
was, kon KT zeggen: ‘Nu doe jij dit, jij doet dat en jij daar
doet zus.’ Want zij had voor de mensen op die bepaalde locatie
al in zekere zin nagedacht, doordat ze met bijna een enkele blik overzag
wat dit gedeelte of dat gedeelte van een land nodig had, en dat was
de manier waarop ze met de verschillende nationale afdelingen samenwerkte.
In de ene plaats benoemde ze een bestuur, en in een andere wilde ze
dat in geen geval hebben.
U ziet dus dat elke stad en iedere groep de omstandigheden waaronder
men voor de theosofie moet werken dient te onderzoeken en dan, desnoods
door vallen en opstaan, moet zien te weten te komen wat de beste werkwijze
is. In zijn algemeenheid gesproken is op dit moment in de Verenigde
Staten het lezingenwerk voor de verspreiding van de theosofie van niet
veel waarde, maar dat vind ik niet voor de Europese landen want u heeft
hier wel degelijk resultaat met lezingen. In Duitsland heeft men dat
beslist ook en hetzelfde geldt voor Zweden en dit land. In Engeland
echter heeft men weer niet zoveel resultaat. We moeten in elke omgeving
doen wat voor die specifieke omgeving nodig is. Het kan zijn dat bepaalde
steden niet de beste resultaten met lezingen verkrijgen, dat weet ik
niet. Maar wat ik u wel kan zeggen is dat mijn gedachten over het samenwerkingsverband
en de algehele opheffing van de Nederlandse Afdeling als zodanig en
het omzetten van loges in branches die rechtsreeks met het hoofdkwartier
zijn verbonden en het afschaffen van het voorlopige lidmaatschap, direct
met deze hele zaak te maken hebben. Dit alles houdt ten nauwste verband
met de fundamentele gedachte dat te doen wat zich op natuurlijke wijze
aandient. In ons land kennen we een populair liedje. Ik wou dat ik het
voor u kon zingen, maar het refrein houdt een werkelijk fundamentele
waarheid in: ‘doe maar wat gewoon op je pad komt’. Dat wordt
steeds weer in een ander verband herhaald, om aan te geven dat zelfs
al zou men geen opleiding hebben genoten, we alles kunnen inhalen door
‘gewoon te doen wat op ons pad komt’. Dat is occultisme
in zijn eenvoudigste vorm: het natuurlijke op een natuurlijke manier
te doen. En ik bedoel hiermee niet het maar toegeven aan onze persoonlijke
eigenaardigheden. Maar als we het natuurlijke op zijn eigen natuurlijke
tijd doen, kan het niet anders dan dat we goede resultaten bereiken.
Ik heb geen vooropgezette gedachten over hoe het werk in Amsterdam
of in Bussum of in New York zou moeten worden gedaan. Ik zal met Amsterdam
en met Bussum en met New York samenwerken, en hun problemen bespreken
en hen daarbij helpen. We zullen ze bespreken en samen oplossen.
Wat tieners en kinderen betreft: Gloria in Excelsis Deo, ‘Eer
aan God in de hoogste hemel’ [Lucas 2:14] – laten
we alles doen wat we kunnen. Hoe meer
we voor jonge mensen kunnen doen des te beter. Ik heb wat ideeën over
het werk voor jongeren en die verschillen iets van die van vroeger,
maar laten we niet met het werk voor jongeren ophouden omdat u gehoord
heeft dat ik daarover misschien enkele gedachten heb. Geef me een beetje
tijd om ze in brieven en op andere manieren voor u uit te werken, want
in de loop van de tijd zal ik daartoe de gelegenheid hebben. Mijn brieven
aan de leden zullen niet altijd algemene brieven aan elk lid zijn. Sommige
zullen voor Nederland zijn en andere voor Zweden, al naar gelang de
omstandigheden, omdat elk land, zoals ik al eerder op deze bijeenkomsten
heb gezegd, zijn eigen svabhava heeft en we met één doel
voor ogen al deze svabhava’s moeten proberen te laten samenwerken
en daarin zeker zullen slagen. Er is in de geschiedenis van de Society
aan dit denkbeeld van een samenwerkingsverband, zoals dat in deze nieuwe
cyclus leeft, nog nooit zo eensgezind en krachtig steun gegeven als
in de laatste twee maanden. Het is werkelijk overweldigend. Ik wil niet
een heleboel mooie woorden gebruiken, maar het heeft me werkelijk erg
nederig gemaakt toen ik besefte hoeveel ware spirituele kwaliteit en
ware spirituele visie er in het hart en het denken van de leden over
de hele wereld aanwezig is. Op mijn reis rond de wereld ontdekte ik
met hoeveel oprechte toewijding u als individuele leden de verantwoordelijkheid
voor het werk op uw eigen schouders heeft genomen. Het beseffen van
de noodzaak om van nu af aan een steeds grotere spirituele zelfstandigheid
te ontwikkelen vormt een van de belangrijkste ontwikkelingen die in
de theosofische beweging en voor de zaak van de meesters heeft plaatsgevonden.
U kunt er zeker van zijn dat u nog van me zult horen. Door deze bijeenkomsten
begin ik Nederland ‘aan te voelen’. Ik stel het erg op prijs
dat u hierheen bent gekomen, en als ik weer thuis ben zal ik Zweden
en Duitsland en Engeland, en misschien Wales, en ook de Verenigde Staten
en Nederland hebben aangevoeld, en weet ik dat we een mooie tijd tegemoet
gaan, zelfs als ik hier niet al te vaak zou kunnen komen. Maar ik zal
zo vaak mogelijk komen. Er zijn nu enkele ideeën en ik zou graag
willen dat u ook profiteert van het volgens mij waardevolle wat uit
de andere nationale afdelingen komt, en als ik weer thuis ben zult u
over alles wat er gaande is worden ingelicht. Zoals ik in mijn eerdere
samenvattingen zei zal ik niets achterhouden. Ik zal niet toestaan dat
er geheimen zijn. Ieder lid mag wat mij betreft alles weten. Er zullen
geen besloten innerlijke groepen zijn die al de slagroom van het ijs
mogen hebben, terwijl voor de ander alleen het gesmolten ijs overblijft.
De Boer: Ik ben al tien jaar lid van de Amsterdamse loge en
heb de brief die aan alle leden werd verzonden, ontvangen waarin wordt
gezegd dat het lidmaatschap van alle leden wordt opgezegd en het opnieuw
aanvragen ervan een nieuwe kans betekent. Wat ik zou willen vragen is:
wanneer een lid dit niet doet, wordt hij dan niet langer als lid van
de Theosophical Society beschouwd?
JAL: Als het lidmaatschap is opgezegd en niet wordt vernieuwd,
is het lidmaatschap vervallen. Maar ik zou graag willen dat onze broeder
hier begrijpt waarom het vervalt. Mag ik u vragen: verstaat u voldoende
Engels? Was u op het congres? [Nee]. Elk lid in Nederland zal op korte
termijn de vertaling van alles wat er op het congres is gezegd ontvangen.
De mededeling aan alle leden in Nederland die ik deed is al vertaald
en ik ga ervanuit dat u die inmiddels heeft ontvangen.
Waar het om gaat is het volgende, en ik zou graag zien dat dit nauwkeurig
wordt vertaald. De Loge is verantwoordelijk voor de veiligheid en het
welslagen van de Theosophical Society en moet, vooral juist in deze
tijd, elke actie die nodig is ondernemen om haar basis stevig en gezond
te houden, zodat we allen zo goed als we kunnen samen voor de theosofie
en het welzijn van onze medemensen kunnen werken. Het zou voor mij als
leader heel partijdig zijn om meneer Jansen en mevrouw Pietersen en
meneer of mevrouw X en Y eruit te pikken en tegen hen te zeggen: ‘Jij
bent niet theosofisch bezig. Daarom kun je niet langer tot de Theosophical
Society behoren.’ Wie ben ik dat ik iemands hart zou kunnen beoordelen?
Dat kan ik niet. En ik zou het ook niet willen proberen. Maar ik moet
het werk van deze grootse Society van ons beschermen. Daarom is er maar
één ding dat ik kan doen: ieders lidmaatschap in Nederland
intrekken, niet als straf maar om hen die in deze nieuwe cyclus voor
de theosofie willen werken een gelegenheid te geven dit te doen, en
aan hen die dat niet willen een gelegenheid te geven het niet te doen.
Daarom zal in Nederland dat bepaalde lid van de Society dat wil werken
aan het Nederlandse streven om de wereld de theosofie aan te reiken
en trouw aan het oorspronkelijke programma van de meesters en H.P. Blavatsky
te blijven, ontdekken dat als hij het strookje wil tekenen en opsturen
niets hem daarvan kan weerhouden. Dat strookje betekent niets anders
dan dat u in deze nieuwe cyclus voor de theosofie wilt werken en uw
lidmaatschap zonder onderbreking zal worden gecontinueerd, zoals bij
hen die hun lidmaatschapskaart al hebben terugontvangen inmiddels is
gebeurd. Ik heb elke kaart zelf ondertekend. Ik heb ze stuk voor stuk
zelf gestempeld en erop toegezien dat ieder die een kaart had ingestuurd
die terugkreeg, omdat de geestkracht die in hen die direct reageerden
voelbaar was voor mij iets prachtigs is geweest.
Ik vond het erg onaangenaam u al die overlast te hebben moeten bezorgen,
maar uit de reacties die ik ontving weet ik dat het de moeite waard
is geweest omdat we nu voorwaarts gaan met een dermate grote kracht
en vitaliteit die op geen enkele andere manier tot stand had kunnen
komen. Het is geen bestraffing; het is een kans. Als iemand in deze
Theosophical Society, in deze nieuwe cyclus, wil werken is hij welkom,
en het maakt ons uitermate gelukkig om te zien hoeveel mensen in deze
korte tijd al hun verlangen om dit te doen te kennen hebben gegeven.
Wat hen betreft die op een andere manier willen werken: dat is hun
recht. Ik wil niet over hen oordelen. Onder geen beding wil ik ze dwingen
om anders te handelen. Maar vanaf dit punt halverwege de eeuw kunnen
we in de gelederen van de TS niet langer een soort vijfde colonneafdeling
hebben. Ik ga niet overal koppen afhakken. Er zijn enkele royementen
geweest, omdat ik het volste recht heb mijn voorganger, kolonel Conger,
te beschermen en dat zelfs met inzet van mijn leven zou doen. Maar ik
zou nooit iemands lidmaatschap intrekken omdat die persoon me niet wil
steunen. Niets kan me echter ervan weerhouden om het lidmaatschap van
ieder lid in de TS in te trekken wanneer ik aanwijzingen zou krijgen
dat dit noodzakelijk is, en het dan te continueren voor ieder lid dat
het wenst te verlengen. Maar in de opwaartse fase van de cyclus kunnen
we zo’n verdeeldheid binnen onze gelederen niet meer hebben. We
moeten met een schone lei op weg naar de 1975-periode, om gereed te
zijn als hij of zij zal komen. Men neemt aan dat het HPB zal zijn, maar
wie het ook is, we zullen hem of haar aantrekken als we beschikken over
het werktuig om dit werk met zoveel kracht voorbij de grens van 2000
voort te zetten dat het tot het einde van dit manvantara nooit meer
uit het zicht zal verdwijnen. Dat is de bedoeling van dit alles.
Ik wil onze broeder uit de grond van mijn hart voor die vraag danken.
Ik wil dat ieder van u hier beseft dat ik in mijn hart geen enkel gevoel
van onvriendelijkheid koester tegenover iemand die het niet eens is
met mij of met het beleid dat zich in onze TS zal gaan ontwikkelen.
Ik zal absoluut geen onvriendelijkheid koesteren tegenover wie ook en
ik verzoek dringend, ja smeek u die het werk steunen zoals het nu wordt
voortgezet om evenmin onvriendelijke gevoelens te koesteren tegenover
hen die ons niet steunen of misschien op de een of andere manier proberen
onze taak te bemoeilijken. Laat de goden hen vergeven, ‘want ze
weten niet wat ze doen’ [Lucas 23:34]. We gaan een kritieke
periode in de geschiedenis van de mensheid tegemoet, en diegenen van
ons, diegenen van u, die in deze tijd ervoor kiezen de meesters te helpen
kunnen in de verste verte niet beseffen welke belangrijke taak en verantwoordelijkheid
op hun schouders rust.
Tot besluit zou ik nog enkele woorden over dit onderwerp willen zeggen.
Sinds de bijeenkomst op zondag heb ik steeds enkele hints gegeven. Er
is iets met deze bijeenkomsten waardoor de esoterie gewoon uit mijn
mond en hart wordt getrokken. Die leden die de kracht van deze nieuwe
cyclus hebben herkend – en het gaat nu niet om mij, want ik ben
alleen maar uw dienaar, maar om het Werk – die hebben herkend
wat er op dit moment plaatsvindt, hebben door de kanalen van deze Society
zo’n steeds sterker wordende stroom van occulte, van esoterische,
kracht aangetrokken, die tot nu toe door wat men de Esoterische Sectie
noemde vloeide, dat ieder lid van de TS dat bewust en weloverwogen werkt
binnen de stroom waarin de meesters zich tot uitdrukking brengen, in
de stilte van zijn hart zijn beloning zal ontvangen. Ik bedoel niet
dat hij dit doet om een beloning te ontvangen. Ik beloof u niets, want
dat kan ik niet. Maar de man en vrouw die als lid vanuit het eigen hart
een roep doet uitgaan zoals in deze kort tijd vanuit het hart van velen
heeft weerklonken, kan niet anders dan de aandacht trekken van hen die
dat herkennen en die openlijk belonen.
De Boer: Ik wil uitdrukking geven aan mijn grote dank en erkentelijkheid
voor het prachtige antwoord. Het was voor mij en voor ieder van ons
een mooi antwoord, omdat ik dacht dat als iemand eenmaal lid is, hij
voor altijd lid van de Society zal zijn. Hij kan nooit ophouden dat
te zijn.
JAL: Dat is ook volkomen waar: als hij lid in zijn hart
is zal hij zich nooit vergissen. Als hij alleen lid met zijn hoofd is,
kan het zijn dat hij niet altijd lid zal blijven.
Mw. Van der Noordt: Er zijn veel mensen die min of meer bang
voor de theosofie zijn omdat die zich zo vaak met oude religies bezighoudt.
De vraag waarom het gaat is: is het mogelijk om groepen te vormen die
zich met name richten op het bestuderen van hedendaagse denkrichtingen,
actuele problemen en dergelijke, en religie en filosofie?
JAL: Ik wil u voor die vraag hartelijk danken. Ze doet mijn
hart veel goed, want als u me gedurende de afgelopen jaren bijna had
horen uitroepen hoe verstard de methoden waren waarmee de theosofie
bij het publiek werd geïntroduceerd, had u begrepen hoezeer uw
vraag me aanspreekt. Ik hoop oprecht dat ik met de hulp van een heel
competente staf, die kolonel Conger heeft geholpen, onze andere leaders
bijstond en nu beschikbaar is om mij te helpen, in staat zal zijn het
hart en denken van onze leden te doordringen van de noodzaak om zich
op de hoogte te stellen van wat de christelijke religie inhoudt. Jarenlang
is mijn grootste bezwaar geweest dat we geneigd waren neer te kijken
op de christelijke belangstellende en lieten blijken ons ver boven hem
verheven te voelen omdat we in staat zijn veel meer van het leven en
de filosofie erachter te voelen dan hij. Maar wanneer we bedenken dat
in het Westen, dat wil zeggen West-Europa en de Verenigde Staten, praktisch
al onze belangstellenden mensen met een christelijke achtergrond zijn,
begaan we een grote fout als we niet zelf meer kennis van de christelijke
geschriften verwerven en daar de theosofische sleutels op toepassen,
zodat we die mensen kunnen helpen om eerst hun christendom te begrijpen.
Als ze dat eenmaal begrijpen, zal de stap over de drempel naar de theosofie
heel gemakkelijk zijn, als dat is wat ze eigenlijk zoeken.
Dat is de manier waarop ik zelf lid ben geworden. Ik zei aan het begin
van de avond dat het oorspronkelijke christendom zuivere theosofie was.
U heeft me herhaaldelijk naar meester Jezus en de christelijke geschriften
horen verwijzen. Het is niet mijn hoop maar weloverwogen wens om onze
leden uiteindelijk te helpen begrijpen dat we in deze tijd te maken
hebben met een publiek dat wakker en alert is, en niet het soort publiek
waarmee we vijftig jaar geleden te maken hadden, waarbij men voorzichtig
moest zijn om iets buiten het woord van God te noemen, wilde men niet
hetzij in de gevangenis terechtkomen hetzij maatschappelijk worden gemeden.
Die tijd is voorbij. De gemiddelde belangstellende die naar ons toe
komt ziet uit naar een verklaring, een deugdelijke verklaring, van zijn
eigen pogingen om antwoorden te vinden en waarom hij niet de juiste
antwoorden heeft gekregen.
Daarom sta ik volledig achter iedere poging om elke religie, oude of
hedendaagse, en elke filosofie of wetenschap, oude of hedendaagse, vanuit
het theosofische standpunt te analyseren. Ik wil alleen voor één
ding waarschuwen. En dat is dat studiegroepen waarin we de theosofie
bestuderen en andere vormen van denken proberen te interpreteren of
sleutels tot het begrijpen daarvan te verschaffen, theosofische
studiegroepen blijven, omdat er altijd mensen zijn die belangstelling
hebben voor het propageren van hun eigen filosofie die hun specifieke
stokpaardje vormt. Ze komen in uw studiegroep om te proberen u het heft
uit handen te nemen en alle aandacht voor zich op te eisen. Sta dit
niet toe, maar bestudeer uw filosofieën en uw religies en uw wetenschappen.
Ze bevatten alle de antwoorden van de theosofie. Hoe meer u ze bestudeert,
des te beter. U kunt ervan op aan dat ik dat voor honderd procent zal
steunen.
Ik denk dat we flink over de tijd heen zijn, meneer de voorzitter,
en wil u heel erg bedanken. U hoopte aan het begin van de bijeenkomt
dat ik me thuis zou voelen. Dat is werkelijk zo geweest. Het was een
prachtige avond. Hoewel ik niet erg van formaliteiten houd, voel ik
me zo thuis dat ik mijn waardering wil tonen door u te verzoeken allemaal
op te staan en Mw. Knoche te vragen of ze zo goed wil zijn de bijeenkomst
voor ons te besluiten door de Gayatri in het Sanskriet te reciteren.
Wil je dat doen Grace?
De bijeenkomst wordt om 22.45 uur gesloten met het reciteren
van de Gayatri:
Om! Bhur, Bhuvah, Svah!
Tat Savitur varenyam
Bhargo devasya dhi¯mahi
Dhiyo yo nah prachodayat! OM!
[O gouden zon van boven alles verheven luister, verlicht ons hart
en vervul ons denken opdat we, door ons één-zijn te
beseffen met het goddelijke dat het hart van het heelal is en door
uw stralende licht bezield, het pad dat vóór ons ligt
mogen zien en het betreden op weg naar het verre doel van volmaking.
– vrije weergave door G. de Purucker]