Inhoudsopgave 
Bijeenkomst in Haarlem
23 april 1951 – 19.30 uur
J.G. Crabbendam, algemeen voorzitter
Jan Hoogervorst, dagvoorzitter en vertaler
J.G. Crabbendam: [richt na een inleiding in het Nederlands
het woord tot JAL]: Ik heb zojuist tegen de leden hier gezegd dat
deze bijeenkomst en de andere bijeenkomsten door u als leader van de
Theosophical Society zijn bijeengeroepen en dat u me heeft verzocht
het algemeen voorzitterschap op me te nemen, maar aan de andere kant
ook de plaatselijke logevoorzitter wilt inschakelen zodat ik over enkele
seconden mijn voorzitterschap aan de voorzitter van de loge Haarlem,
Jan Hoogervorst, zal overdragen. Ik vertelde hen verder wat uw bedoelingen
ten aanzien van deze bijeenkomsten zijn: dat u ten eerste met zoveel
mogelijk leden wilt kennismaken en dit zo informeel mogelijk wilt doen;
en u vervolgens met hen, zoals u het uitdrukt, ‘hardop wilt denken’
en enkele plannen heeft die u met de leden zou willen bespreken, en
het ook wilt hebben over gedachten en ideeën die zijzelf hebben.
En dat uw tweede bedoeling was uw belofte die u op het congres in Utrecht
heeft gegeven na te komen om iedereen de gelegenheid te geven aan de
leader vragen over theosofie en het theosofische werk te stellen. Daarna
heette ik hen uit uw naam welkom.
JAL [tegen het publiek]: Vertaalde hij dat goed?
[Gelach]. Heel erg bedankt.
Jan Hoogervorst: Waar de leader is, moet ook het hoofdkwartier
zijn; en dit wordt vanavond extra onderstreept doordat twee van uw toegewijde
helpers, Grace F. Knoche en Kirby Van Mater, met u zijn meegekomen.
Maar de leden zijn hier niet gekomen om naar mijn gepraat te luisteren,
dus daarom nodig ik u meteen uit te zeggen wat u op het hart heeft.
JAL: Dank je, Jan. Allereerst, omdat deze bijeenkomsten op
mijn uitnodiging plaatshebben, wil ik u allen bedanken dat u bent gekomen.
We kunnen alleen maar een bijeenkomst houden als er mensen komen, en
ik wil echt graag kennis met u maken. Ik wil alle vragen die u op het
hart heeft, en ook enkele ideeën die ik zelf heb, met u bespreken.
En het feit dat u bent gekomen om daarover met mij te praten maakt me
heel gelukkig.
Jan zegt dat waar de leader is, het hoofdkwartier is – en we
weten dat maar al te goed. In ons hotel hebben we veel werk van het
hoofdkwartier, dat we graag doen, maar er is zoveel te doen dat we eigenlijk
in Pasadena en Nederland tegelijk leven.
Toen ik een paar minuten vóór de bijeenkomst zat te overwegen
welke inleidende opmerkingen ik zou maken, besloot ik er niet al te
veel te maken maar liever direct ter zake te komen; inleidende opmerkingen
kunnen dan tijdens de discussie verder worden uitgewerkt.
We gingen vandaag vroeg weg, stopten eerst in Delft, reden vervolgens
via de binnenweg, tussen de duinen en de gewone hoofdweg, naar Haarlem,
waarbij we tussen de bollenvelden reden. De bollen beginnen al te bloeien,
en ik dacht terwijl ik erlangs reed hoe typerend dit tafereel was voor
wat er met de theosofie in Nederland gebeurt. De bollen die gepoot zijn,
zijn uitgekomen en gaan bloeien. Ze werden langgeleden gepoot. In feite
werden de echte bollen afgelopen september door de kolonel in de grond
gestopt. En de strijd waarbij de bol eerst moet doorbreken in het zonlicht
om vervolgens tot bloei te kunnen komen, heeft plaatsgevonden, en hetzelfde
geldt voor de Society. Niets bloeit als niet iets anders sterft. Dit
hele gebeuren is uiterst symbolisch voor wat er in Nederland ten aanzien
van de theosofie en de Theosophical Society plaatsvindt. Er heeft in
de hele TS een nieuwe geboorte plaatsgevonden, maar het doorbreken van
het ware vuur en de ware kracht van de nieuwe cyclus gebeurde hier in
Nederland met het congres en de daaropvolgende gebeurtenissen. Daarom
wil ik naar beste kunnen met zoveel mogelijk leden kennismaken, opdat
we op dit brandpunt echt kunnen samenwerken en een begin maken met het
nieuwe samenwerkingsverband, het nieuwe tijdperk, de nieuwe orde van
eeuwen zoals de kolonel het ruim een jaar geleden noemde. Op dat moment
had de kolonel het over een nieuwe ark van Noach. We kennen allemaal
het verhaal van Noach en zijn ark tijdens de grote zondvloed. De kolonel
schreef aan een lid in Australië, toen daar moeilijkheden waren
– dit lid had er geen officiële functie maar had een zeer
aangrijpende brief geschreven, een van die brieven die uit het hart
komen en het hart van de kolonel raakte. De kolonel schreef: ‘Waarom
laat u geen nieuwe ark van Noach te water en begint een nieuwe orde
van eeuwen?’ De leden in Australië hadden heel wat tijd nodig
om te proberen uit te vinden wat de kolonel bedoelde. Maar nu weten
ze het allemaal, en wij weten het nu ook allemaal. U hier heeft al de
loopplank naar de nieuwe ark van Noach betreden. Niet iedereen heeft
zich ingescheept op die ark die met volle kracht zal varen. Maar ze
is al te water gelaten, en zoals ik gisteren in Zwolle zei komen de
antwoorden en de getekende strookjes in grote aantallen binnen. En met
de post van vandaag en gisterenavond kwamen er nog veel meer.
Ik zou het graag zo informeel mogelijk willen houden; laten we samen
met elkaar praten en nadenken, en stel de vragen waarmee u zit. Ik zal
een aanzet geven door in te gaan op drie zaken die ik op het hart heb
en waarover ik ook gisteren in Zwolle sprak.
Het eerste punt waarover ik het met u wil hebben is de kwestie van
het voorlopige lidmaatschap. Nederland is het enige land waar het voorlopige
lidmaatschap nog bestaat. Ik heb gehoord dat een of twee leden gisteren
in Zwolle niet goed begrepen waarop ik doelde en dachten dat ik het
over het algemeen lidmaatschap had. Ik heb het echter over het voorlopige
lidmaatschap, wat eigenlijk in de eerste plaats was bedoeld als proeflidmaatschap
tot de functionarissen van de loge of nationale afdeling ervan overtuigd
waren dat een bepaalde aanvrager gereed was voor het volledige lidmaatschap.
Ik kan begrijpen dat dit in de begintijd van de Society een bepaald
nut heeft gehad, omdat de leden allemaal nieuw waren en nog wat onervaren
in hun contacten met het publiek, en niet de achtergrond en ervaring
en basis bezaten om tegenover een toekomstig lid openhartig te zijn;
niet in praktische zin de ervaring bezaten om met theosofische zaken
te kunnen omgaan. Maar het leven leert ons heel wat lessen.
Ik denk dat we de theosofie en hoe die in ons dagelijks leven werkzaam
is inmiddels allemaal wel in voldoende mate begrijpen, zodat we met
een belangstellende voor wie het echt beter is dat deze nog niet toetreedt,
als een broeder kunnen praten en hem het ‘waarom’ kunnen
uitleggen. Ik kan niet inzien waarom we niet met een belangstellende
die zich misschien meer tot het psychische voelt aangetrokken zouden
kunnen praten en hem goed duidelijk maken wat ons stelsel van training
en studie inhoudt.
Strikt genomen kunnen we iemand het lidmaatschap niet steeds maar blijven
weigeren, maar we hoeven een verzoek daartoe ook niet onmiddellijk in
te willigen. Geef iedereen de gelegenheid te begrijpen wat de verantwoordelijkheid
inhoudt van iemand die lid wordt van de Theosophical Society. Die is
niet licht, maar duidelijk moet worden gemaakt dat het een verantwoordelijkheid
is niet tegenover de Society of de logevoorzitter of de leader, maar
tegenover het individu zelf. Indien er in zijn hart oprechte
aspiratie aanwezig is kan hij, of hij als lid nu wel of niet een gelofte
heeft afgelegd, ervan verzekerd zijn dat zodra hij bewust eraan gaat
werken zijn karakter te verbeteren hij in de problemen zal raken. Dit
moet hem duidelijk worden gemaakt, niet als iets om bang voor te zijn,
niet om hem de stuipen op het lijf te jagen, maar om hem te laten begrijpen
waarop dit stelsel van karaktervorming neerkomt. Hij zal het des te
meer appreciëren. Het zal hem meer de gelegenheid geven te gaan
begrijpen wat theosofie werkelijk is. Ieder van u die met dit type belangstellende
spreekt zal daardoor een dieper inzicht verwerven in de onderlinge banden
van mensen, en in wat theosofie in zulke omstandigheden werkelijk voor
u betekent. Wanneer iemand die het lidmaatschap heeft aangevraagd gereed
is om toe te treden, neem hem dan als broeder-theosoof direct op en
houdt daarbij in gedachte dat wanneer een nieuw lid toetreedt de verantwoordelijkheid
voor ons in feite veel groter is dan voor het nieuwe lid, tot hij zich
volledig heeft georiënteerd, volledig begrijpt wat het doel is
waaraan hij werkt en het pad dat hij kiest. Dan moeten we hem min of
meer aan zijn lot overlaten. We kunnen hem niet als een baby blijven
behandelen en hem maken tot iemand die voortdurend op anderen moet leunen.
Mocht u enkele gedachten hierover hebben, misschien tegengesteld aan
de mijne of van andere aard, of nog meer vragen in verband hiermee,
dan zal ik deze graag met u bespreken. Dat is één punt.
Vraag: Is er een bepaalde leeftijdsgrens om lid van de TS
te kunnen worden?
JAL: De leeftijd is altijd 18 jaar geweest en dat is niet
veranderd, hoewel er naar ik heb begrepen uitzonderingen werden gemaakt
door KT en enkele andere leaders, die nu en dan een jonger iemand toelieten.
Vraag: Is er aan het nieuwe lidmaatschap een cursus verbonden,
zodat ze direct, zonder iets van theosofie te weten, kunnen beginnen?
JAL: Ik denk niet dat het lidmaatschap van de Society gebaseerd
dient te zijn op wat voor hoofdgeleerdheid ook. Ik denk dat het enige
vereiste voor lidmaatschap een erkenning door het hart zou moeten zijn
van het beginsel van broederschap. Niettemin denk ik niet dat het wijs
zou zijn om, zoals zo velen in het verleden hebben gedaan, te zeggen:
‘O, het is gemakkelijk om lid van de Theosophical Society te worden.
U hoeft alleen maar in het beginsel van universele broederschap te geloven,
en in de meeste plaatsen is er geen verplichte lidmaatschapsbijdrage.
Dat is eigenlijk alles.’ Dit is volgens mij verkeerd, want het
is niet iets eenvoudigs om theosoof te worden. Verder denk ik dat we
het voor een belangstellende ook niet moeilijk moeten maken om lid te
worden, beslist niet. Maar we willen niet dat ze het te gemakkelijk
gaan opvatten. Het belangrijke is dat we hem gewoon helpen te begrijpen
wat het betekent lid te worden, niet een lid dat een gelofte heeft afgelegd
of plotseling in staat is een volmaakt mens te worden. Theosofie is
niet voor heiligen maar voor zondaars. En alleen omdat iemand verkeerde
dingen heeft gedaan en probeert de goede weg te vinden – misschien
heeft hij langgeleden zijn vrouw geslagen, en heeft daar berouw over
en wil een goed mens worden – dient hij niet te worden geweigerd.
Daar bestaat de Society nu juist voor. Ze is er voor zondaars. We weten
wat theosofie is. Ze is iets heel praktisch. Ze vertelt ons niet alleen
wat we moeten doen, maar zegt ons ook hoe we betere mannen en betere
vrouwen kunnen worden. Ze geeft ons in haar leringen de methode hoe
we beter kunnen gaan leven.
Wat we in de Amerikaanse Afdeling doen is, denk ik, een goed idee,
althans wat het principe betreft. Als ik terug ben hoop ik met John
Van Mater, Kirby’s broer, nog eens hiernaar te kijken en te zien
of het verbeterd kan worden. Wanneer we een lidmaatschapsaanvraag ontvangen,
zenden we de belangstellende eerst een gedrukt ‘verzoek om informatie’-formulier.
We sturen hem ook een exemplaar van de Constitutie van de TS, en vroeger
zonden we het huishoudelijk reglement van de Amerikaanse Afdeling met
een brochure getiteld ‘De Theosophical Society: haar aard en doelstellingen’,
plus wat folders over de achtergrond van enkele leringen zoals reïncarnatie
en karma. Nadat de aanvrager deze heeft doorgenomen, en beseft wat de
organisatie inhoudt en enigszins begrijpt wat zijn verantwoordelijkheid
zal zijn als hij toetreedt, kan hij, indien hij voelt dat hij zich bij
de Society wil aansluiten, het aanvraagformulier voor het volledige
lidmaatschap invullen.
Ik zou graag zien dat deze formulieren overal standaard worden gebruikt.
U stelt al die ene belangrijke vraag: ‘Behoort u tot een andere
theosofische of occulte organisatie?’ Er staan nog enkele andere
vragen op onze aanvraagformulieren om enige achtergrondinformatie over
de betreffende persoon te krijgen: over zijn hobby’s, zijn beroep
en of hij over vrije tijd beschikt om aan theosofisch werk te besteden,
enz. Gewoon een paar eenvoudige vragen, zodat de aanvrager het gevoel
krijgt dat we geïnteresseerd zijn in waar hij belangstelling voor
heeft. Hiermee hebben we de basis, die vooral van nut is als hij zich
bij een loge aansluit, om het nieuwe lid beter te leren kennen en hem
zo te helpen beter te gaan begrijpen wat werken voor de theosofie betekent.
Ik denk dat dit waarschijnlijk een antwoord is op de vraag van deze
mevrouw.
Arink: Schuilt er geen gevaar in om nieuwe leden te gemakkelijk
tot de TS toe te laten, en dat er te snel te veel leden komen, zoals
in Den Haag?
JAL: Ik houd er niet van om te ronduit en te krachtig te spreken,
maar van een stukje papier zal het nooit kunnen komen. U als leden zult
het op de vriendelijke begripvolle manier moeten doen. We zullen nooit
een stuk papier kunnen maken dat het werk voor ons zal doen. Wij zullen
het moeten doen. Elke loge die twee of drie jaar bestaat heeft wel de
gelegenheid gehad om in een belangstellende het verschil te herkennen
tussen vluchtig enthousiasme en een diepgeworteld verlangen onze medemensen
te dienen. Nu bedoel ik niet dat iemand dit diepgewortelde verlangen
in zich moet hebben, en het duidelijk zichtbaar moet zijn, vóór
hij als lid wordt aangenomen. Maar het is niet het voornaamste doel
van ons werk ons ledental tot grote aantallen uit te breiden. Dat moet
zich op een natuurlijke wijze ontwikkelen, zonder dat we ernaar streven,
en zal pas gebeuren naarmate we onszelf als individu, groep of afdeling
tot een voorbeeld van adequaat functionerende theosofen maken. En het
ware licht, het ware innerlijke licht, dat we daarmee in ons hart, in
onze dagelijkse contacten, ontsteken zal anderen die we ontmoeten aantrekken
en hen doen afvragen wat het is waardoor bijvoorbeeld meneer Arink ‘op
deze manier over dit probleem denkt. Het is anders al wat ik tot nu
toe ben tegengekomen. Ik vraag me af wat het is.’ En tenslotte
zal hij het u vragen. Dit is de manier om iemand lid te ‘maken’
– door het voorbeeld te geven.
Ik denk niet dat enige reglementering het karwei dat nu voor ons ligt
kan klaren. U en ik die op verstandige wijze in dit samenwerkingsverband
in de TS actief zijn, moeten dat karwei klaren. Ik zal contact met u
blijven houden. Ik bedoel niet dat ik om de andere week hiernaartoe
zal komen. Maar ik ben met een reeks brieven aan alle leden begonnen.
Sommige zullen alleen voor de Nederlandse leden zijn bestemd. Andere
zullen uitsluitend zijn bestemd voor de Zweedse leden; nog andere voor
de Duitse leden – en dit brengt me op mijn volgende punt.
Het tweede punt sluit aan bij het eerste, en houdt in dat ik in Nederland
en in elke andere nationale afdeling graag zou zien dat de loges direct
met het hoofdkwartier zijn verbonden en de Nederlandse Afdeling als
formele nationale afdeling wordt opgeheven, net als de Amerikaanse Afdeling
als zodanig is opgeheven. Verander de loges in branches en laat ze rechtstreeks
onder het hoofdkwartier vallen, en laat de branches berusten op natuurlijke
uitgangspunten, zonder huishoudelijk reglement of voorschriften, en
hef ook het huishoudelijk reglement van de nationale afdeling op.
Het derde punt is het opheffen van het nationaal voorzitterschap en
het Nederlandse hoofdbestuur, en het buiten dienst stellen van alle
oude functionarissen – ruim de hele zaak op en begin met een schone
lei. In plaats van een nationale voorzitter komt er een nationaal-secretaris,
die door de leader wordt benoemd. Er komt een werkcommissie om de nationaal-secretaris
bij te staan. Er komt een penningmeester, wat weer broeder Arink zou
kunnen zijn omdat hij weet hoe hij deze zaken moet behandelen, en er
komt een archivaris/notulist, wat weer Ab Bonset zou kunnen zijn. In
zekere zin verandert er niets, en toch verandert alles. Ik zou graag
afwillen van het idee van afgescheidenheid: met hier de Zweedse en Nederlandse
Afdeling, elk met een afzonderlijke autonomie, en daar de Duitse, Amerikaanse
en Australische Afdeling, elk ook weer met haar afzonderlijke autonomie.
Dat was prima gedurende een bepaalde periode en in een tijd dat GdeP
probeerde enige orde in de chaos te scheppen, nadat KT alles had gesloten.
Hij diende op theosofisch gebied nationaal bewustzijn te wekken. Maar
ook hier werd een stukje papier, de Constitutie, volledig verkeerd geïnterpreteerd,
en werd die autonomie bijna als theosofisch nationalisme opgevat. En
dat is geen theosofie. We hebben belangstelling voor broederschap en
het helpen van onze medemensen. Daarom lijkt het me heel onnatuurlijk
om een afzonderlijke afdeling hier en een afzonderlijke afdeling daar
te hebben, met elk haar specifieke vorm van autonomie.
Ik probeer echter niet ‘to sell you a bill of goods’, zoals
we in Amerika zeggen – probeer u niet iets op te dringen. Ik hoor
graag uw ideeën als u het ermee oneens bent. Maar ik zou deze branches
(takken) die nu loges zijn, verbonden willen zien met de stam van theosofische
kracht die door het hoofdkwartier wordt vertegenwoordigd en die diep
in de Witte Loge is geworteld, met niets tussen de takken en de stam
in.
Ik probeer niet het feit te bagatelliseren dat elk land – Nederland,
Duitsland, Zweden – wel degelijk zijn eigen svabhava heeft. Dat
is zuivere theosofie. Elk land heeft dit. Maar er is geen reden waarom
de svabhava van het ene land niet zou kunnen samenwerken met de svabhava
van het andere land, zolang het zijn kracht maar van de hoofdstam ontvangt.
Geen twee takken aan een boom zijn gelijk. Daarom heb ik het gevoel
dat als we, wat deze nieuwe cyclus betreft, een georganiseerde of zo
u wilt gereorganiseerde start kunnen maken vanuit volledig natuurlijke
uitgangspunten, al onze problemen veel lichter zullen zijn en we in
staat zullen zijn veel verder en veel sneller te gaan. Niet dat we ons
willen haasten, want in dit werk is ‘haastige spoed zelden goed’.
Dit is het idee dat ik ten aanzien van de loges en nationale afdelingen
had. Mocht u het ergens niet mee eens zijn of heeft u vragen, dan wil
ik ze graag bespreken.
Tussen twee haakjes, in Zwolle kwam gisteren de vraag naar voren of
de loges nog blijven functioneren omdat ik zo botweg van iedereen in
Nederland het lidmaatschap had ingetrokken. Natuurlijk blijven ze functioneren.
Dat intrekken van het lidmaatschap zal door sommigen worden opgevat
als het optreden van een dictator. Dat vind ik prima. Maar dat ben ik
niet, dat weet u. En als we samen verdergaan zult u merken dat ik niet
van plan ben iets voor te schrijven, maar dat u met mij zult samenwerken
en ik met u zal samenwerken; en toch zullen de meesters iedere onderzoeker
van het occultisme de gelegenheid geven zijn eigen keuze te maken. U
weet allemaal hoe bezorgd sommigen waren over wat we in ’s hemelsnaam
aanmoeten met hen die niet samenwerken en niet het licht zien. Hoe kunnen
we wat aan die situatie doen? Wel, de meesters zitten bij dit omslagpunt
niet te slapen. Beslist niet. Er was maar één manier om
dit, zonder actie tegen een of andere dissidente groep te ondernemen,
op eenvoudige wijze te doen, en dat was door hen de gelegenheid te geven
het zelf te doen, en dit betekende dat iedereen van het lidmaatschap
werd ontheven en allen die in de nieuwe cyclus voor de theosofie wensten
te werken welkom waren in de Ark, die klaar voor vertrek te maken en
samen op weg te gaan. Zij die niet in de nieuwe cyclus wilden meewerken
zouden zichzelf uitschakelen.
Laat daarom de loges doorgaan, behalve de Haagse loge waarvan het charter
door kolonel Conger vervallen is verklaard. Maar er zijn geen andere
charters in Nederland ingetrokken. En wat Den Haag betreft zal die situatie
zich vanzelf oplossen als we maar dat onwankelbare vertrouwen hebben
in de meesters, die niets missen van wat zich in onze Society, hier
of aan het hoofdkwartier of in welke nationale afdeling ook, afspeelt.
A. Kooistra: Is het niet noodzakelijk dat er een nationale
voorzitter en zijn helpers blijft bestaan, omdat het altijd nodig zal
blijven om via deze mensen contact met het hoofdkwartier te onderhouden?
Ik begrijp dus niet waarom deze verandering plaatsvindt.
JAL: In werkelijkheid zal er niet veel door veranderen, maar
het zal de levensstroom van theosofische kracht vrijer laten circuleren
naar het hart, waar ze zich kan vernieuwen – niet door mij maar
door de kracht die daar bestaat – om naar ieder individueel lid
terug te vloeien.
Laat ik dit wat toelichten. De manier waarop ik me voorstel dat de
nieuwe cyclus in Nederland zal werken is de volgende, en ik geloof dat
dit op heel natuurlijke wijze tot stand zal komen: de benoeming van
de nationaal-secretaris zal door mijzelf geschieden, wat eigenlijk niet
anders is dan zoals het vroeger gebeurde. De algemene raad koos zijn
afdelingsvoorzitter, waarvoor de goedkeuring van de leader nodig was
zodat men toch niet iemand kon kiezen waarmee de leader niet instemde.
Het komt praktisch op hetzelfde neer. In plaats dat de logevoorzitters
en het bestuur vanuit het standpunt van wetgeving, voorschriften en
reglementen een bestuurlijk en wetgevend rechtspersoon vormen, zal het
een voor de theosofie werkend rechtspersoon zijn dat zonder bureaucratische
formaliteiten met een nationaal-secretaris en zijn werkcommissie eraan
werkt om het publiek en onze medemensen de theosofie te brengen, en
in Nederland door deze kanalen voor de theosofie werkt.
Gisteren sprak ik over het werken op basis van deze nieuwe uitgangspunten.
Vroeger, toen er nog een huishoudelijk reglement en bepalingen waren,
werd een logevoorzitter in de meeste gevallen met meerderheid van stemmen
gekozen. De aard van de mens kennende, kon het heel gemakkelijk gebeuren
dat een groep die niet haar favoriet tot voorzitter kreeg ontevreden
was en zich ongelukkig voelde. Ik hoop dat dit in Nederland nooit is
gebeurd, maar ik weet dat het zich in de Verenigde Staten meer dan eens
heeft voorgedaan. En het feit dat een loge die uit vijf leden bestaat
een reglement nodig heeft om een voorzitter, een secretaris en een penningmeester
te kiezen is zonder meer belachelijk. Ik geloof dat we in de Society
en in Nederland nu oud en ervaren genoeg zijn zodat we, wanneer we iets
willen ondernemen of over het werk een beslissing moeten nemen, het
daarover unaniem eens kunnen worden en niet afhankelijk van een meerderheid
van stemmen hoeven te zijn. Ik geloof dat als het iets van wezenlijk
belang betreft, we allen in een loge, en alle loge- en branch-voorzitters
in een afdeling, bij elkaar kunnen gaan zitten, onze mening vrijelijk
uiten en tot een eensgezinde steun aan de beslissing, ofwel een eensgezind
besluit, kunnen komen. Debateer er maar over en maak u maar druk; bepraat
en bespreek alles wat u wilt. Dat is prachtig; zo komen alle ideeën
boven tafel en niemands ideeën worden buiten beschouwing gelaten.
Maar neem ze allemaal mee, en doe alles in een smeltkroes met als enig
doel om tot het beste idee te komen en zo de beste oplossing voor het
werk te vinden. Dan zal, wanneer die eenmaal is gevonden, iedereen het
op een vanzelfsprekende wijze ermee eens zijn, en kan niets ter wereld
die groep in haar voortgang stuiten. Maar als we ons om dit of dat of
nog iets anders te doen op de meerderheid moeten baseren, zal de minderheid
zich altijd enigszins ongelukkig voelen. Als we echt samenwerken zullen
we veel verder komen dan op een andere manier. Als in een loge een voorzitter
op die basis wordt verkozen, zal hij een wezenlijke spirituele kracht
van begrip en broederlijke samenwerking achter zich weten, die heel
moeilijk is te overtreffen. Wanneer u in Nederland al de logevoorzitters
op die basis laat kiezen, met die geest achter hen en met de steun van
een nationaal-secretaris die voor alle aangelegenheden het directe contactpunt
met het hoofdkwartier zal zijn, zult u een wezenlijke kracht hebben
voortgebracht.
Dit betekent niet dat een loge of logevoorzitter of individueel lid
niet naar het hoofdkwartier kan schrijven, beslist niet. Dat was de
moeilijkheid in het verleden. De nationale voorzitters zijn ook mensen,
maar hen is dit heilige vertrouwen als voorzitter van de afdeling gegeven.
We kunnen allen in vertrouwen samenwerken. Ik zal geen dictator zijn
– en zou onmogelijk discipline kunnen opleggen. Ik wil dat iedereen
met elkaar samenwerkt. Als ik de nationaal-secretaris van Nederland
of van enig ander land was, zou ik geregeld als er een probleem was
alle voorzitters bijeenroepen, zoals ik nu hier samen met u probeer
te doen. Praat erover en kijk wat u met zijn allen eraan wilt doen.
Op basis van die ervaring, op basis van de geest achter die logevoorzitters
en de geest achter de nationaal-secretaris en zijn werkcommissie, is
er geen moeilijkheid die zich in Nederland kan voordoen die u niet zonder
veel problemen uit de weg kunt ruimen. Dat is mijn opvatting, meneer
Kooistra.
Kooistra maakte toen een snelle opmerking in het Nederlands,
die Crabbendam voor de leader vertaalde.
In Zwolle kwam gisteren in de pauze een dame naar me toe die zei: ‘Meneer
Long, ik heb moeite met iets. In de notulen van de kabinetsvergadering
en in uw brief zei u dat u ‘één onder gelijken was’.
Dat geloof ik niet. Ik kan dit niet geloven. Ik begrijp het niet. Ik
hoop dat u het me kunt uitleggen. Ik denk dat het ‘de eerste onder
gelijken’ moet zijn.’ Ik denk dat u allemaal weet waarop
ik doel. Dhr. Kooistra, zo begrijp ik van dhr. Crabbendam, brengt hetzelfde
punt naar voren, maar nu ten aanzien van logevoorzitters, als ik zijn
woorden goed begrijp. Als we van plan zijn te werken met de natuur en
met karma en met svabhava’s, zowel individueel als collectief,
en we eenheid in verscheidenheid willen bewerkstelligen – eenheid
ondanks de verscheidenheid van onze persoonlijkheden en individuele
geaardheden – dan is het enige wat we nodig hebben een onvoorwaardelijk
vertrouwen in de wet van karma en de meesters, en ook in degene om wiens
schouders ze de mantel hebben gelegd. En ik bedoel niet mijzelf als
persoon. Ik bedoel niet mijzelf als James Long. Ik bedoel de leader
en degene die hij als nationaal-secretaris aanstelt. En als we het vertrouwen
hebben in die wet van karma, die ons nog nooit in de steek heeft gelaten,
zullen we merken dat er niets te vrezen valt. Als de keuze van een logevoorzitter
op natuurlijke wijze plaatsvindt, zou de leader of meester geen betere
kunnen benoemen. Als de keuze op onnatuurlijke wijze plaatsvindt, zal
de meester het weten, de nationaal-secretaris zal het weten en de leader
zal het weten – zonder enige twijfel.
Dus om op de vraag van die dame terug te komen: meester Jezus verkondigde
altijd grote occulte waarheden: ‘Want waar twee of drie mensen
in mijn naam samen zijn, ben ik in hun midden’ [Mattheus
18:20]. U heeft nog nooit een bijeenkomst bijgewoond met twee of drie
of meer theosofen die daar in de geest van de ware theosofie waren,
waar niet ook de logekracht aanwezig was. Wanneer de logekracht er is,
wanneer we die aantrekken – niet door te studeren of naar de punt
van onze neus te kijken, maar door waarachtig en oprecht te zijn in
ons verlangen om zelfloos te zijn en onze broeders en medemensen te
helpen – kan niets voorkomen dat die kracht door de bijeenkomst
stroomt en het hart en denken van alle daar aanwezigen verlicht. Dat
is praktische theosofie. Het werkt echt op die manier. We moeten praktische
occultisten worden, en de logevoorzitter zal zelf één
onder gelijken zijn voor wat betreft het theosofische werk in die groep.
Een werkelijke logevoorzitter, een werkelijke leader, een werkelijke
meester neemt nooit de leiding in een situatie waar het werkelijke theosofie
betreft, en zal nooit zeggen: doe dit, doe dat of doe nog weer iets
anders. Hij moet met karma werken. En de logevoorzitters die ik het
meest succesvol heb zien werken, waren zij die op de achtergrond bleven
en eerst alle anderen een kans gaven en dan pas zichzelf. Hun verkiezing
is juist een indicatie dat zij één onder gelijken waren,
‘één’ in die zin dat ze elk van de anderen
begrijpen, en alle anderen misschien beter begrijpen dan de anderen
elkaar begrijpen. Daarom worden ze als vanzelf verkozen. En een waarachtig
mens, een werkelijke logevoorzitter, die op deze basis wordt gekozen
zal, al zullen anderen misschien nog zo vaak zeggen dat hij daar zit
om ‘de show te stelen’, de laatste zijn om te zeggen dat
hij de beste of het hoofd van de groep is. Hij zal dat zijn –
aan de buitenkant zal het niet zo lijken maar hij zal dat zijn –
en hij zal resultaten boeken. Ik weet niet of ik duidelijk ben, maar
er is een subtiel verschil tussen mijn opvatting over de eerste onder
gelijken en één onder gelijken.
We hebben het punt in de geschiedenis van de beweging en de Society
bereikt waarop in het denken en het hart van ieder lid van de TS het
leiderschap niet langer op een voetstuk moet worden gezet. Dat was misschien
in het verleden, tot het moment waarop kolonel Conger zijn functie aanvaardde,
allemaal prima omdat we ons toen op de neergaande boog van de cyclus
bevonden en we iemand nodig hadden om ons in zowel geschreven als gesproken
woorden te onderrichten, en dat zal zo blijven. Maar niet, zoals GdeP
eens zei, als een leraar bovenin de torenspits, waar hij dicht bij God
kan zijn! U heeft allemaal misschien wel eens het verhaal gehoord dat
GdeP vertelde, over een bepaalde dominee die vanuit zijn kerktoren bad
en tot God riep: ‘Waar bent u, God?’ En uiteindelijk, na
veel smeekbeden, hoorde hij een luide stem van omlaag zeggen: ‘Hier
beneden onder mijn volk.’ GdeP vertelde dit verhaal omdat hij
zag wat er in het hart en denken van de leden gebeurde. Ze waren hem
op een voetstuk aan het plaatsen, en hij probeerde en probeerde maar
dat sentiment weg te nemen en op gelijke voet met de leden te komen.
Ik weet dat hij een keer schertsend tegen een groep afdelingsfunctionarissen
die op het podium zaten, zei: ‘Ik denk dat ik het podium maar
aan de goden van de Olympus overlaat. Ik kom wel naar beneden om met
u te praten.’ Hij zag het gevaar.
Laten we niemand bekritiseren die respect heeft voor de persoon of
het individu wiens karma hem uitkoos om leader van de Theosophical Society
te worden. Maar laat dat ons niet ervan weerhouden om theosofie werkelijk
in praktijk te brengen. Ik ben zelf verantwoordelijk, en zal die verantwoordelijkheid
moeten dragen en wil dat ook, maar ik wens haar met u allen te delen.
Ik heb de hulp nodig van iedereen, want dit is een werkelijk spiritueel
samenwerkingsverband. Maar plaats me niet op een voetstuk. Ik ben maar
een mens. Ook de meesters zijn mensen. Ik moet nog een lange weg gaan,
maar ik heb wat ervaring opgedaan en geloof dat ik veel goeds in de
Theosophical Society kan doen en neem me ook voor dat te doen, zelfs
al zou ik bij die poging sterven.
Kort nadat was bekendgemaakt dat ik leader was geworden, ontving ik
een telegram van iemand die al heel lang lid is, een fragiele dame uit
Engeland, dat me zeer ontroerde. Het bevatte maar enkele woorden van
steun en trouw aan ‘leader Jim’. Dat zegt alles. Ik weet
dat ik met veel dingen rekening moet houden, en niet langer de oude
Jim Long kan zijn die ik vroeger was. Ik moet deze laatste zijn, plus
nog iets anders; maar ik ben niet van plan op een voetstuk te gaan zitten
en hoop dat niemand probeert me daarop te zetten, omdat ik meer zal
kunnen doen als u me allen als één onder gelijken beschouwt.
Ik denk dat wat ik zojuist heb gezegd bij enkelen van u vanavond wel
enkele vragen zal hebben opgeroepen. Als ik het goed raad zijn er minstens
zes of zeven mensen die bij zichzelf zullen zeggen: ‘Wel, dat
kan allemaal wel zo zijn.’ Maar dan beginnen ze te denken over
de Esoterische Sectie en de esoterische leringen. ‘Wat is de plaats
van ‘leader Jim’ daarin?’ en dat soort zaken. Ik kan
het hen nauwelijks kwalijk nemen en zou het volgende erover willen zeggen:
ik heb verschillende keren gezegd dat het esoterische exoterisch is
geworden en de logekracht die door de Esoterische Sectie stroomde nu
door de Theosophical Society vloeit. Ik zei ook dat de Esoterische School
al bestond lang vóór de Theosophical Society werd opgericht.
De Esoterische School werd niet gesloten; de Esoterische Sectie is gesloten
en deze kracht stroomt nu door de TS.
Omdat deze vragen u bezighouden, ga ik u een waar gebeurd verhaal vertellen,
als dat mag Crab? Het heeft met jou te maken. Toen dhr. Crabbendam Californië
bezocht en de kolonel, Crabbendam, Koske en ik weer naar Washington
DC terugreden, waren we nog niet zo lang in Washington toen dhr. Crabbendam
zich klaar moest maken voor vertrek. Hij had een van de ‘heilige
jaargetijden-bijeenkomsten’ in Covina bijgewoond en ontdekt dat
de wachtwoorden in de Amerikaanse Esoterische Sectie waren gewijzigd,
en hij vroeg de kolonel of hij die nieuwe wachtwoorden mocht meenemen
naar de Nederlandse Esoterische Sectie en die op hun esoterische bijeenkomsten
gebruiken. Na enkele ogenblikken te hebben nagedacht kwam het antwoord
van de kolonel: ‘Ik zie uit naar de dag dat een lid uit Zuid-Amerika
een lid uit Nederland of Duitsland of een andere plaats ontmoet en hem
herkent zonder dat hij tekens of wachtwoorden nodig heeft.’ Dhr.
Crabbendam kan u zelf vertellen of hij de wachtwoorden mee terugbracht.
Nu hoop ik maar dat u de betekenis van dit alles begrijpt. We hoeven
niet zo erg lang na te denken om ons te kunnen voorstellen waar de meester
Jezus, of zijn prototype, 2000 jaar geleden mee te kampen had om in
die tijd zowel het esoterisme als exoterisme van het oorspronkelijke
christendom ingang te doen vinden, wat niets meer of minder dan zuivere
theosofie, zuiver praktisch occultisme, was dat aan de wereld werd gebracht
in de periode die bekendstaat als het Vissentijdperk. Ik heb het nu
niet over astrologie. We hoeven niet diep na te denken om te beseffen
dat HPB het begin markeerde van een zelfde soort ontwikkeling. En als
we onze christelijke geschriften kennen, ook al is het maar een beetje,
weten we hoe meester Jezus te werk zou zijn gegaan. Hij zei tegen zijn
discipelen: ‘aan de menigte geef ik melk, maar aan u geef ik de
mysteriën’ [Marcus 4:11; Lucas 8:10]. Maar
zelfs meester Jezus verloor, volgens het verhaal, op een of andere manier
een voor een zijn discipelen, en slechts een of twee of drie bleven
trouw. Met wie deed meester Jezus zijn grootste werk? Of de hele geschiedenis
van Jezus symbolisch is of niet, de occulte feiten zijn er. Hij deed
zijn grootste werk met gewone mensen en zij begrepen zijn occultisme.
Wat zei hij tegen de man die blind geboren was, toen hij hem genas en
men hem vroeg: ‘Heeft hij zelf gezondigd of zijn ouders?’
[Johannes 9:2]. Zijn antwoord was: laat de wet van karma zijn
werk doen, laat de wet van karma worden vervuld.
De Esoterische School functioneerde in de tijd dat Jezus leefde. Ze
is altijd werkzaam geweest sinds de mensheid zelf begon na te denken,
en zelfs daarvoor. Ze zal nooit ophouden te functioneren en zal altijd
haar vertegenwoordigers op aarde hebben. Zolang de TS het spirituele
hart kloppend houdt dat het steeds heeft kloppend gehouden, en dat ook
nu nog steeds klopt, zal het een vertegenwoordiger van die school hebben
die Hen niet zal teleurstellen. De werkelijke wijze waarop de Loge en
haar vertegenwoordigers in de wereld werken – en er zijn er velen
– is rustig, op onopvallende wijze, niet herkend, op de achtergrond,
niet gewaardeerd, bekritiseerd en als regel nooit bekend. Ik zou in
dit verband een ander verhaaltje willen vertellen. Op een dag stond
ik op het Union Railway Station in Washington DC te wachten om een van
de leden, die naar ik meen uit New York kwam, af te halen. De trein
had vertraging en ik ging daarom naar de stationsrestauratie om wat
koffie te drinken. Er was nog maar één lege stoel bij
het buffet en die nam ik. Rechts van me zat een wat ouder uitziende
heer met een lange baard, heel gewoon behalve dan zijn baard. Ik weet
niet waarom ik me anders voelde, en toch was dat een beetje zo, maar
ik schonk er geen aandacht aan. Ik bestelde mijn koffie en die heer
rechts van me vertrok algauw. Na een paar seconden merkte ik dat hij
zijn tas had laten staan. Ik pakte hem op en ging hem onmiddellijk achterna,
tikte hem op de schouder en zei: ‘U vergat dit, meneer.’
Het ‘dank u’ en de korte blik waarmee hij me aankeek gingen
door me heen als een elektrische schok. Ik begrijp het nog steeds niet.
Het was nog maar heel in het begin van mijn actieve werk voor de theosofie,
maar ik ging naar huis en ik zei die avond tegen kolonel Conger: ‘Kolonel,
ik heb vandaag iets meegemaakt’, en ik vertelde hem wat er was
gebeurd. ‘Heb ik gelijk wanneer ik ervan uitga dat de Loge een
paar van die mensen heeft rondlopen?’ Hij keek me aan met zijn
mooie jongensachtige glimlach en zei: ‘Ja, de bossen zijn er vol
mee – zowel zwarten als blanken!’
Als dit zo is, en we weten dat het waar is, is het mijn hoop, mijn
vurige hoop, dat dit samenwerkingsverband dat we zijn gestart zal culmineren
in die unieke broederschap waarop kolonel Conger in The
Forum van december 1950 zinspeelde,
die unieke broederschap die het resultaat zal zijn van het doelgericht
vervullen van onze plicht als mens en theosoof. Ik kan niets beloven.
Ik kan niet meer geven dan u oproept. Maar ik kan u verzekeren dat wat
u kunt oproepen onbegrensd zal zijn indien u doelgericht uw plicht als
mens in de gewone dagelijkse gebeurtenissen van het leven en als theosoof
vervult. Ik weet dat u allen zult slagen. U heeft een prachtig begin
gemaakt. De achtergrond die u heeft en de karakterkracht die in dit
kleine land bestaat hebben een algemeen congres voortgebracht, hebben
nog veel meer voortgebracht en ik ben er zeker van dat ze nog veel meer
zullen voortbrengen.
Ik wil u allen bedanken. En ik wil u opnieuw bedanken dat u hierheen
bent gekomen. Ik kan niet meer zeggen dan alleen: dank u, en ik zal
voor iedereen alles doen wat ik kan. Vóór u vertrekt wil
ik u graag allemaal nog de hand schudden.