Boodschap aan de Nederlandse leden
Gepresenteerd op 15 april onmiddellijk na het Algemene Congres in Utrecht
Vrienden, leden van de Nederlandse Afdeling:
Sinds ik in mijn jonge jaren als theosoof van het bestaan van zoiets als de Nederlandse Afdeling hoorde, heeft ze altijd een bijzondere aantrekkingskracht op me gehad die ik alleen kan toeschrijven aan het feit dat ik afkomstig ben van wat men in de Verenigde Staten ‘Pennsylvania Dutch’ noemt. Ze zijn een mengeling van Nederlanders en Duitsers. Maar ik ben nu tot de ontdekking gekomen dat er meer redenen waren voor die subtiele verborgen aantrekkingskracht.
Toen ik het voorrecht kreeg om in Washington DC met kolonel Conger samen te werken, toen hij voorzitter van de Amerikaanse Afdeling was, was ik vaak geprikkeld wanneer ik van verschillende mensen hoorde of een brief las met de opmerking: waarom doet de Amerikaanse Afdeling niet dit of dat op dezelfde manier, of evengoed, als de Nederlandse Afdeling? U ziet dus dat welk karma ook betrokken is bij de relatie tussen de Nederlandse Afdeling en mij, dit in de eerste plaats is uitgedraaid op mijn bezoek aan Nederland tijdens mijn reis rond de wereld, en nu op deze gelegenheid om u toe te spreken als een van de partners in deze theosofische zaak voor de toekomst.
Ik wil graag mijn diepe respect en eerbied uitspreken voor uw nationale voorzitter, Fred Lindemans, die voor mij een broeder in de ware zin van het woord is geweest. Niet alleen omdat hij voor me heeft gezorgd toen ik hier de vorige keer was, en er nu weer voor zorgt dat ik me hier thuis voel, maar vooral omdat hij een interessant karma had in verband met de Theosophical Society en haar leaders. Ik weet bijvoorbeeld dat Fred Lindemans in zijn jongere jaren tijdens het bestuur van KT erbij was toen ze verongelukte en in Visingsö op haar dood wachtte; en dat ze, toen ze haar laatste adem uitblies, in feite in de armen van Fred Lindemans stierf. En het was Fred Lindemans aan wie karma de verantwoordelijkheid had gegeven om de ring van de meester mee te nemen en ervoor te zorgen dat hij in handen van KT’s opvolger kwam – dezelfde ring die ik nu draag.
Het is theosofisch gezien dus niet ongebruikelijk dat Fred Lindemans nu een oude vriend bijstaat. En ik zie Fred ook als een veel oudere vriend in het werk. Daarom draag ik Nederland een buitengewoon warm hart toe – niet dat ik het boven andere landen wil uitverkiezen – nee! Maar zelfs de meesters hebben hun gevoelens van voorkeur en afkeer zoals zijzelf zeggen. Het is en was niet met hun hersenverstand dat het Kabinet en de leader besloten om dit Congres in Nederland te houden.
Ik zou graag in staat willen zijn om in de korte tijd die tot mijn beschikking staat, u te helpen een indruk en gevoel te krijgen van de werkelijke betekenis van de theosofie in de wereld van nu: maar dat kan ik niet. Vóór ik vertrek zal ik proberen om u allemaal te ontmoeten in de verschillende delen van Nederland waar u op een plezierige manier kunt samenkomen en ik op een meer informele manier met u kan spreken, en u kan helpen een indruk en gevoel te krijgen van de verantwoordelijkheid die de Society en u en ik in deze tijd hebben.
Ik heb het voorrecht gehad, door mijn jarenlange samenwerking met kolonel Conger en via hem met GdeP, om bewust getuige te zijn van de parallellen die zich in de wereld om ons heen voordoen, en hun relatie tot de voorvallen en gebeurtenissen in de Theosophical Society. Ongeveer twee jaar geleden vroeg een lid op een bijeenkomst van de Esoterische Sectie aan kolonel Conger of er verband bestaat tussen het werk van de Society en de internationale ervaringen van onze medemensen; en zo ja, welke van de twee het eerste plaatsvindt, de internationale gebeurtenis, of die in de Society. Het antwoord van het ‘Outer Head’* luidde: ‘U zou moeten weten dat er een parallel bestaat en het zou u duidelijk moeten zijn dat de gebeurtenis in de Society als eerste plaatsvindt.’ Wat betekent dat voor u en mij als individuele theosofen? Legt dit niet in essentie de nadruk op onze persoonlijke verantwoordelijkheid?
*Noot vert.: Het ‘Outer Head’ van de Esoterische Sectie vertegenwoordigt het echte hoofd (‘Inner Head’), dat een meester is.
Hoe weinig beseffen we wat een gedachte van verdeeldheid teweegbrengt op het uiterlijke gebied in het leven en de ervaringen van onze medemensen. Indien het karma van een daad alleen rustte op het individu, zou het voor ons als theosofen en door een [innerlijke] gelofte verbonden leden gemakkelijk zijn om te doen wat we willen zonder aan onze broeders te denken. Maar daar blijft het niet bij. We leven en werken en hebben ons wezen in praktisch occultisme. We hebben gestudeerd en gestudeerd, en nagedacht en nagedacht, en we kunnen niet ontkennen dat als iemand de kring van de Theosophical Society binnentreedt, hij een ander mens wordt, en dat de stromen die door iedere hoek van zijn natuur vloeien, door een sterkere batterij worden geladen. Dat weten we. Daarom telt iets goeds dat we doen veel zwaarder dan een gemiddelde goede daad en ook het omgekeerde geldt: als we iets verkeerds doen telt dat meer dan in het geval van het gemiddelde individu.
Niet alleen mensen met weinig theosofische ervaring, maar ook zij die jarenlang lid zijn, hebben vaak de vraag gesteld: hoe komt het dat er als er in de Theosophical Society een meningsverschil optreedt er zoveel hevige wrijving is? Het antwoord is eenvoudig: de kracht van de Grote Loge staat achter ons. Indien ze de beschermers van de mensheid zijn en we ons aan hen hebben verbonden, denkt u dan dat het slim zou zijn dat ze ons vooruit laten gaan zoals het gemiddelde individu – de top van de berg laten bereiken door gedurende een lange reeks incarnaties er maar steeds omheen te blijven draaien – nadat we lid zijn geworden van de TS en hebben besloten onze medemensen te helpen en daarbij hebben gezegd, ‘Nee, ik wil er niet zo lang over doen, ik wil recht omhoog klimmen om daar te komen zodat ik de meesters werkelijk van enig nut kan zijn’? Goed! Wanneer we dat doen, zegt het leven ‘bewijs het’ – en ik bedoel niet alleen het leven in de dagelijkse gang van zaken. Ik bedoel het leven in de Theosophical Society en in het theosofische werk.
Er is niets gevaarlijker voor het werk van de Theosophical Society dan een lid, het maakt me niet uit wie hij is of waar hij is, dat denkt dat hij belangrijk is. Laten we voor ogen houden dat ons werk een onpersoonlijk werk is. Uiterlijk gezien is het een ondankbaar werk. En indien we er dank of erkenning voor verwachten, en verwachten dat we op onze schouders worden geklopt omdat we die en die en die lid hebben gemaakt – ik zeg het u eerlijk – dan is dat een vergissing.
Er zijn geen méér waarheidsgetrouwe en krachtige woorden dan die van meester M aan Judge: ‘Dappere soldaten hebben bevelen noch voortdurende aanmoediging nodig.’ Op dit kritieke punt in de geschiedenis moeten we als individuele leden van de TS besluiten of we zullen proberen dappere soldaten te worden of niet. We moeten besluiten of we al dan niet lid van de TS zijn geworden om onze medemensen te helpen of onszelf. We moeten besluiten of we op onze eigen benen willen staan en zowel spiritueel als fysiek, psychisch en mentaal zelfstandig willen worden. Er schuilt gevaar in de plicht van een ander.
We hebben een verantwoordelijkheid voor onszelf om te werken op een onzelfzuchtige manier die karma en de meesters zal helpen ons voortdurend om te vormen tot een beter instrument voor hun werk. En als we dat willen doen, moeten we ons oefenen in het lezen en begrijpen en herkennen van de wegwijzers die ons worden getoond tijdens het ontvouwen van het dagelijkse karmische draaiboek van ons leven. Natuurlijk incarneert ieder van ons met een stuk karma dat van gemengde aard is. Ik houd er niet van om te denken aan beloningen of straffen, of aan goed en slecht karma. Dit zijn voor mij verkeerde benamingen. Ik zie karma als een kans: één woord voor zowel het zogenaamde goede als het slechte karma. Het goede karma dat we meebrachten, betekent in feite dat we in het verleden bepaalde zwakheden in onze natuur en constitutie hebben overwonnen en door de verbetering van deze eigenschappen het recht kregen ze in te zetten voor de zaak van de meesters. Het zogenaamde onaangename karma dat tot ons komt is geen straf, maar betekent een kans om zelfbewust aan het werk te gaan en de kwaliteit van deze zwakheden te verbeteren om ze beter in staat te stellen de werkelijk spirituele kant van onze natuur te versterken, zodat we betere instrumenten in handen van de meesters worden.
Geen dag in ons leven, van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat, gebeurt er iets dat niet volledig deel uitmaakt van dat dagelijkse karmische draaiboek. En een theosoof die echt een medewerker wil zijn in de zaak van de meesters zal aandachtig de gebeurtenissen in zijn dagelijkse leven bestuderen die de vorm aannemen van echte wegwijzers voor wat hij wel of niet moet doen.
Als een theosoof oprecht daaraan werkt, dan kan hij die wegwijzers niet ontdekken als hij iemand anders voor zich laat denken. Zodra dat gebeurt, vermengt het karma van die ander zich met het zijne, en zodra die vermenging plaatsvindt, is dat hetzelfde als wanneer er wat inkt in het heldere water in die kan daar op de tafel wordt gedruppeld – het is ontzettend moeilijk ze te scheiden, en ze worden misschien gedurende een of twee incarnaties niet gescheiden.
Ik kom nu bij de situatie die enkele leden, ik zeg enkele leden, over de hele wereld en in de Nederlandse Afdeling, betreurenswaardig vinden. Ik denk daar anders over. Ieder mens, en in het bijzonder elke theosoof, ontving en heeft het onvervreemdbare recht te doen wat hij wil. Indien hij een gelofte deed heeft hij die niet afgelegd aan een leader, aan enig loge-lid, aan enige organisatie, of aan enig ‘Outer Head’. Hij heeft een gelofte afgelegd tegenover zijn hogere zelf, tegenover die edele eigenschappen in zichzelf die op een dag, de goden zij dank – en dat geldt volgens mij voor ieder van ons, als we volhouden – in directe verbinding met de meesters van mededogen en vrede en harmonie zullen staan. Maar het is een lange en moeilijke weg.
We hebben vanmiddag de Proclamatie gehoord en ik heb daarover niets te zeggen. Dhr. Hartley en ieder ander heeft volledig het recht te verklaren, aan te kondigen of te doen wat hij verkiest. Iedereen heeft volledig het recht diegene te erkennen of te steunen die hij kiest. Niemand zal hem dat recht ontzeggen, een echte theosoof al helemaal niet, omdat onze constitutie gebaseerd is op het feit dat wij evenveel eerbied hebben voor de gevoelens en gedachten van anderen als wij van hen voor de onze verwachten. En ik ben het 100% met Voltaire eens, als hij zegt: ‘Al ben ik het volledig oneens met wat je zegt, ik zal met alle kracht strijden voor uw recht om het te zeggen.’
Maar laten we spiritueel zelfstandig worden. Die eigenschap heeft de meesters gemaakt tot wat ze zijn. Die eigenschap, en alleen die eigenschap – ware spirituele zelfstandigheid – brengt een boeddha van mededogen voort, niet een pratyekaboeddha of zijn lange reeks van opvolgers. Spirituele zelfstandigheid: deze eigenschap houdt het heelal in stand en op zijn plaats. En als iemand van ons probeert zich te mengen in het onvervreemdbare recht van een ander om voor zichzelf te denken, dan doet hij niet alleen die ander een groot onrecht aan, maar ook de meesters en zichzelf.
Er zijn hier en daar enkele leden geweest die ongerust waren omdat een kleine minderheid van de leden van de Society in de verschillende nationale afdelingen niet op één lijn zit met de gedachten, geest en gevoelens die nu door de TS stromen. Er is geen reden tot ongerustheid. We kunnen precies doen wat we willen. Ieder van ons. We kunnen werken in de stroom van de inspanningen van de meesters door middel van deze TS, of we kunnen het laten. Dat is ons recht. En ik zeg dat niet in de zin van onafhankelijkheid. Ik spreek nu over het werkelijke, occulte feit dat we individuele medewerkers moeten zijn.
Ieder van ons is verschillend, maar we moeten ook leren hoe we eenheid in die verscheidenheid van persoonlijkheden en karakters tot uitdrukking brengen. Dat is onze taak als Society. Eerst moet het individu spiritueel zelfstandiger worden. Wil ons werk doorgaan, dan moeten we vervolgens leren welke grondtoon we moeten aanslaan om eenheid te brengen in onze gezamenlijke inspanningen, ondanks onze verschillende persoonlijkheden en karakters. Er is maar één manier om te beginnen: en wel vanaf het punt waar we nu staan – door onmiddellijk te beseffen dat alleen wij verantwoordelijk zijn voor onze eigen daden, en niemand anders.
Leaders hebben in het verleden maatregelen genomen – niet heel vaak, maar af en toe. Op de neergaande boog van de eeuw, de boog van involutie, was het noodzakelijk voor een leraar en leader zo mild mogelijk te zijn tegenover ieder lid in zijn positie in het werk. Als zij maatregelen namen in de vorm van het intrekken van het lidmaatschap of andere stappen ondernamen, zagen zij die de ware basis en achtergrond van de verantwoordelijkheid van een leader niet kennen, het als een straf. Dat is onjuist. Een leraar zal zijn leerling of een lid nooit ofte nimmer straffen. Hij zal maatregelen nemen, maar die maatregelen worden genomen, hoezeer ze ook verkeerd worden begrepen, om hen voor de toekomst te beschermen. Want de leraar moet in termen van levens denken en niet slechts aan dit moment en dit leven. Er zijn in het verleden leden geweest, en die zullen er ongetwijfeld ook in de toekomst zijn, die misschien hetzelfde in de theosofie doen als een zakenman misschien in het zakendoen. Hij kan winst en een fortuin maken door verstandig, voorzichtig en intuïtief te werk te gaan tot hij de leeftijd bereikt waarop hij zich kan terugtrekken en meer dan genoeg heeft om voor zichzelf te zorgen. Maar dan wordt hij om de een of andere reden onvoorzichtig en neemt hij risico. Zijn onderscheidingsvermogen verslapt. Hij gebruikt zijn hoofd in plaats van zijn hart, en in één dag verliest hij voor deze incarnatie alles.
Als de theosofie praktisch is, en we weten dat dit zo is en dat de meesters heel praktisch zijn, dan kan hetzelfde met onze spirituele bankrekening gebeuren. We kunnen door een leven van toewijding en dienstbaarheid en trouw een karmische verdienste opsparen aan de rechterkant van een spiritueel grootboek of spirituele rekening. En door één verkeerde beslissing, misschien gemaakt doordat iemand ons beïnvloedde, verliezen we het hele tegoed en moeten we opnieuw beginnen.
U kunt dus begrijpen dat in zo’n geval een leraar niet boos kan zijn maar wel pijnlijk getroffen. Hij zou niet op de gedachte komen dat hij iemand zou moeten straffen, helemaal niet. Maar als hij inzag dat de enige oplossing is hem te isoleren, weg te nemen uit de bescherming van het levensbloed van die karmische stroom die ons zo vurig maakt – als hij ziet dat die persoon misschien een, twee, drie of een korte reeks verkeerde beslissingen in gang heeft gezet, waardoor hij, als hij ze voortzet onder de beschermende vleugels van die geweldige occulte kracht die door deze Society stroomt, voor toekomstig werk onbruikbaar zou worden door de intensiteit van het karma dat over hem heen kwam – is het voor hem dan niet het meest meedogend het lidmaatschap van die persoon in te trekken en hem tijdelijk uit die stroom te halen, zodat zijn verdere daden geen lading karma op zijn schouders leggen die hij niet kan verdragen en mogelijk zijn werk en waarde voor de Loge in de volgende incarnatie tenietdoet? Dat is de enige manier waarop de leraar kan denken. Hij straft niet.
Toch moeten we reëel zijn. U, leden van de Nederlandse Afdeling, heeft hier vanmiddag de eenstemmigheid gezien van de geest en toewijding van alle nationale afdelingen, waaronder die van u. En ik kan u als algemene informatie zeggen dat sinds de verandering van leiderschap er een overweldigende hoeveelheid reacties bij het hoofdkwartier is binnengekomen. Ik beschouw dit niet als steun aan mijzelf – helemaal niet, want ik ben slechts de dienaar van u allen – maar als steun aan de nieuwe cyclus; en de geest van hen die ons van over de hele wereld schreven laat zien dat slechts een handjevol mensen verstard is in de een of andere gedachte, en van mening is dat ze niet met deze karavaan die optrekt naar de toekomst, kunnen meegaan.
Er is gezegd dat als er tijd zou zijn, ik vragen zou beantwoorden. Het spijt me dat het zo laat is geworden en ik nog iets anders moet zeggen en doen. Maar ik zal het doen, dat beloof ik u. Ik heb vanmiddag besloten lang genoeg in Nederland te blijven om in staat te zijn met ieder van u die daar op prijs op stelt kennis te maken – ik zal vóór ik vertrek uw loges of groepen van loges in heel Nederland bezoeken. Ik verzeker u dat ik zo goed ik kan elke gestelde vraag zal beantwoorden indien ze beantwoordbaar zijn. Ik wil u niet teleurstellen. Ik heb beloofd uw vragen te beantwoorden of het te proberen en dat zal ik doen, maar het is vanmiddag onmogelijk, omdat ik op dit moment een belangrijke mededeling moet doen die verband houdt met alles wat hier vandaag is gebeurd en met wat ik tegen de Nederlandse leden heb gezegd.
Indien deze kwestie van individuele zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van ieder lid door enkele personen niet wordt erkend en zij doorgaan met u of mij of iemand anders tot hun mening over te halen, dan is de leader verplicht om die maatregelen te nemen die nodig zijn om zowel het werk als de personen die doorgaan met dit soort dingen te doen, te beschermen; niet als straf, maar als bescherming van het werk en van diegenen die zich vergissen en tevens als het vervullen van een plicht tegenover de grote meerderheid van de leden van de TS, die het licht hebben gezien van een nieuw tijdperk op deze opgaande boog.
Daarom heb ik besloten gebruik te maken van een artikel uit de Constitutie dat luidt:
De leader heeft het recht en de bevoegdheid om op elk moment die stappen of maatregelen te nemen die naar zijn oordeel nodig zijn om de hoogste belangen van de Theosophical Society te beschermen.
Omdat ik een diepe genegenheid voor de Nederlandse Afdeling voel, en omdat de grote meerderheid van de leden hier steun heeft betuigd aan het hart van de Beweging, besef ik dat ik hen enorm veel dank verschuldigd ben, en ook dat ik alles moet doen wat ik kan om hun eigen belangen in het werk te beschermen. Dit, dames en heren, zal een samenwerkingsverband zijn in de ware betekenis van het woord en ik zal met mijn leven vechten voor ieder van u die dit samenwerkingsverband wil laten slagen. Ik beloof u dat hier en nu. En om dat te kunnen doen, trek ik het lidmaatschap van ieder lid van de Nederlandse Afdeling in.
Samen met de secretaris-generaal blijf ik ten minste twee weken in Nederland, en we zullen aanvragen voor een hernieuwing van uw lidmaatschap onmiddellijk in ontvangst nemen en noteren dat er geen onderbreking is in de periode van uw lidmaatschap van de Society. We zullen een aantekening maken op uw huidige lidmaatschapskaart of een nieuwe uitreiken. Maar het feit blijft dat u binnen twee dagen een brief ontvangt, waarin elk lid wordt uitgenodigd zijn lidmaatschap te hernieuwen en waarin staat dat het is ingetrokken, en die een strookje bevat dat u kunt ondertekenen waarmee u zegt dat u in dit samenwerkingsverband voor de theosofie en de zaak van de meesters wilt werken. U kunt het toezenden aan Kirby Van Mater, secretaris-generaal, Hotel Atlanta, Rotterdam en uw lidmaatschap wordt onmiddellijk bekrachtigd en er zal geen onderbreking zijn geweest. Diegenen die de nieuwe cyclus en het werk van de meesters niet door middel van deze Society willen steunen, hoeven niet te tekenen. Dit is helder en duidelijk, en ik hoop dat u begrijpt dat dit niet als straf is bedoeld, maar we moeten verdergaan met het werk, en als ik dit in iedere afdeling moet doen, dan zal ik dat doen.
We zullen ons door niets laten dwarsbomen of tegenhouden. Dit samenwerkingsverband moet slagen en ik moet de opdracht die kolonel Conger me gaf op zijn sterfbed, ‘maak de taak helemaal af’, volbrengen en dat betekent tot het einde van mijn leven.
Het eerste lidmaatschap dat ik met de bevoegdheid van mijn ambt hernieuw, is dat van Fred Lindemans, voorzitter van de Nederlandse Afdeling, en hij zal me helpen om de rest van deze opdracht te volbrengen.
Ik wil u bedanken dat u Nederlanders bent. Ik houd van u, van ieder van u, of u me gelooft of niet, en ik blijf in Nederland in de hoop dat ik ieder van u kan ontmoeten en persoonlijk met u kan spreken als broeder en medewerker in deze grote taak die voor ons ligt. Dank u zeer.