Appendix 2
Mijn boeken1
H.P. Blavatsky
Enige tijd geleden maakte R––, een theosoof, een treinreis
samen met een Amerikaan die hem vertelde hoe hij zich had verbaasd tijdens
zijn bezoek aan ons hoofdkwartier in Londen. Hij zei dat hij Mw. Blavatsky
had gevraagd welke theosofische werken hij het beste kon lezen, en dat
hij van plan was om Isis ontsluierd aan te schaffen, toen ze
tot zijn verbazing antwoordde: ‘Lees het niet, het is een
volslagen prul.’
Nu heb ik, zover ik me kan herinneren, niet het woord ‘prul’
gebruikt, maar zei in feite: ‘Lees het niet, Isis zal
u teleurstellen. Van alle boeken waaraan ik mijn naam heb verbonden,
is dit wat literaire indeling betreft het slechtst en het meest rommelig.’
Ik zou er met evenveel recht aan hebben kunnen toevoegen dat een zuiver
letterkundige en kritische analyse zou aantonen dat Isis vol
staat met drukfouten en onjuiste weergave van citaten; dat het nutteloze
herhalingen en ergerlijke uitweidingen bevat, en voor de oppervlakkige
lezer die niet vertrouwd is met de verschillende aspecten van metafysische
ideeën en symbolen, evenveel schijnbare tegenstrijdigheden; dat
er veel in voorkomt dat er helemaal niet in had moeten staan, en dat
er enkele heel grove fouten in staan als gevolg van de vele wijzigingen
in de drukproeven in het algemeen en woordcorrecties in het bijzonder.
En ten slotte dat het werk, om redenen die we nu zullen toelichten,
geen systematische opbouw heeft, zodat het er in feite op lijkt, zoals
een vriend opmerkte, alsof een groot aantal opzichzelfstaande alinea’s
die geen verband met elkaar hebben, in een prullenmand flink door elkaar
waren geschud en er in willekeurige volgorde waren uitgehaald en gepubliceerd.
Ik deel nu oprecht deze mening. In India werd ik me in 1881 van deze
droeve waarheid bewust toen ik het werk voor de eerste keer sinds de
publicatie ervan in 1877 van de eerste tot de laatste bladzijde doorlas.
En vanaf die dag tot nu heb ik altijd gezegd wat ik ervan vond, en telkens
wanneer ik daartoe de gelegenheid had, heb ik mijn eerlijke mening over
Isis gegeven. Ik deed dit tot groot ongenoegen van enkelen
die me ervoor waarschuwden dat ik de verkoop ervan hinderde, maar ik
trok me van deze waarschuwingen heel weinig aan, omdat een veel hoger
doel dan persoonlijke roem of persoonlijk voordeel me tot schrijven
had bewogen. Al meer dan tien jaar heeft dit ongelukkige ‘meesterwerk’,
dit volgens sommige besprekingen ‘monumentale werk’ met
haar afschuwelijke verwisselingen van het ene woord voor het andere
zodat de betekenis volledig werd veranderd,2
met zijn drukfouten en onjuist geplaatste aanhalingstekens, me meer
spanning en zorgen gegeven dan wat ook in een leven dat altijd rijker
aan doornen dan aan rozen is geweest.
Ondanks deze misschien te ver gaande erkenningen, beweer ik dat Isis
ontsluierd heel veel oorspronkelijke en nooit eerder onthulde informatie
over occulte onderwerpen bevat. Dat dit zo is, blijkt uit het feit dat
het boek door iedereen wordt gewaardeerd die intelligent genoeg is om
de kern te onderscheiden en weinig aandacht aan de schil te besteden,
die ongeacht de kleinere tekortkomingen de gedachte boven de vorm verkiest.
Bereid om – plaatsvervangend zoals ik zal aantonen –
de zonden van alle uiterlijke, zuiver literaire gebreken van het werk
op me te nemen, verdedig ik de denkbeelden en leringen erin zonder bang
te zijn van verwaandheid te worden beschuldigd, omdat, zoals ik altijd
heb verklaard, noch de denkbeelden noch de leringen van mij zijn;
en volgens mij zijn beide van grote waarde voor mystici en onderzoekers
van de theosofie. Dit is zo waar dat enkele van de beste Amerikaanse
kranten het overvloedig prezen – zelfs tot in het overdrevene
zoals uit onderstaande citaten blijkt.3
De eerste vijanden die mijn boek heeft opgeroepen waren spiritisten,
omdat ik hun fundamentele theorieën over de geesten van de doden
die in propria persona communiceerden heb omvergeworpen. De
afgelopen 15 jaar heeft men – onafgebroken sinds de eerste publicatie
ervan – een voortdurende stortregen van lelijke beschuldigingen
over me uitgegoten. Alle mogelijke lasterlijke beschuldigingen zijn
gebruikt, variërend van immoraliteit en de ‘Russische spion’-theorie
tot en met handelen onder valse voorwendselen, een chronische bedriegster,
een levende leugen, een alcoholist, een afgezant van de paus
betaald om het spiritisme te vernietigen, en Satan in eigen persoon.
Elke denkbare laster heeft men gericht op mijn persoonlijke en openbare
leven. Het feit dat geen enkele van deze beschuldigingen ooit is
bewezen, dat ik vanaf de eerste dag van januari tot de laatste
dag van december, jaar in jaar uit, door vriend en vijand omringd, als
het ware in een glazen huis woonde – niets kon deze hatelijke,
giftige, en volkomen gewetenloze tongen doen zwijgen. Op verschillende
momenten hebben mijn voortdurend actieve tegenstanders beweerd dat (1)
Isis ontsluierd eenvoudig een omwerking van Éliphas
Lévi en enkele oude alchemisten was; (2) dat het werd gedicteerd
door kwade machten en de geesten van gestorven jezuïeten
(sic); en ten slotte (3) dat mijn twee delen waren samengesteld
uit manuscripten (waarvan tevoren niemand ooit had gehoord) nagelaten
door baron De Palm – die van de beroemde crematie en dubbele begrafenis
– en die ik in zijn koffer zou hebben gevonden!4
Aan de andere kant hebben vrienden, die even onverstandig waren als
goedbedoelend, een beetje te enthousiast bekendheid gegeven aan de feitelijke
waarheid over het aandeel van mijn oosterse leraar en andere occultisten
in het werk, en dit werd door de vijand aangegrepen en buiten alle proporties
overdreven. Er werd gezegd dat deze onzichtbare adepten Isis
volledig aan mij hadden gedicteerd, van begin tot eind en letterlijk.
En omdat de onvolkomenheden van mijn werk zo overduidelijk waren, concludeerden
mijn vijanden en critici – en waarom zouden ze dat niet doen –
in al hun loze en hatelijke praatjes dat deze onzichtbare inspiratoren
óf niet bestonden en deel uitmaakten van mijn ‘bedrog’,
óf dat ze niet eens de intelligentie van een middelmatige schrijver
bezaten.
Men heeft echter alleen het recht om mij verantwoordelijk te stellen
voor wat ikzelf mondeling of in publicaties ondertekend met mijn naam
verklaar, niet voor wat anderen zeggen. En wat ik zeg en verklaar is
dat, behalve de rechtstreekse citaten en de vele eerder gespecificeerde
en genoemde drukfouten, spellingsfouten en onjuiste citaten, en de algemene
indeling van Isis ontsluierd, waarvoor ik in geen enkel opzicht
verantwoordelijk ben, (a) alle informatie die men in dit werk of in
mijn latere geschriften vindt afkomstig is uit de leringen van onze
oosterse meesters; en (b) dat veel passages in deze werken door
hen werden gedicteerd en door mij zijn opgeschreven. Hiermee wordt
geen aanspraak gemaakt op bovennatuurlijke vermogens, want
dat dicteren gebeurt niet door een wonder. Iedereen met een
gemiddelde intelligentie die inmiddels overtuigd is van de vele mogelijkheden
van hypnose (intussen door de wetenschap geaccepteerd en onderworpen
aan een volledig wetenschappelijk onderzoek) en van de verschijnselen
van gedachteoverdracht, zal eenvoudig toegeven dat als zelfs
een gehypnotiseerd persoon, die slechts een onverantwoordelijk medium
is, de onuitgesproken gedachte van zijn hypnotiseur hoort,
die op die manier zijn gedachten aan hem kan overbrengen – hem
zelfs de woorden laat herhalen die de hypnotiseur mentaal in een boek
leest – mijn bewering niets onmogelijks inhoudt. Ruimte en
afstand bestaan niet voor het denken. Als twee personen onderling psychomagnetisch
volledig met elkaar in verbinding staan, en als één van
deze twee een groot adept in de occulte wetenschappen is, dan wordt
gedachteoverdracht en het dicteren van hele bladzijden even gemakkelijk
en begrijpelijk over een afstand van 10.000 mijl als het overbrengen
van twee woorden van de ene naar de andere kant van de kamer.
Tot nu toe onthield ik me – op enkele zeldzame gevallen na –
van elk antwoord op kritiek op mijn geschriften, en liet zelfs directe
laster en leugens onweersproken, omdat ik in het geval van Isis
bijna elke soort kritiek te rechtvaardigen vond, en wat betreft de ‘laster
en leugens’, mijn minachting voor de lasteraars te groot was om
er aandacht aan te besteden. Dit gold vooral voor de lasterende beweringen
die uit Amerika afkomstig waren. Deze kwamen allemaal uit dezelfde bron
die aan alle theosofen bekend is; iemand die me de afgelopen
12 jaar onvermoeibaar persoonlijk heeft aangevallen, hoewel ik de stakker
nooit heb gezien of ontmoet.5 Ook nu ben
ik niet van plan hem te antwoorden. Maar omdat Isis nu minstens
voor de tiende keer wordt aangevallen, is de dag gekomen waarop mijn
onthutste vrienden en dat deel van de mensen dat welwillend staat tegenover
de theosofie, recht hebben op de hele waarheid – en niets
dan de waarheid. Maar zelfs voor hen ben ik niet van plan me voor
iets te verontschuldigen of ‘dingen te verklaren’. Helemaal
niet. Maar ik ben vastbesloten om de feiten te geven, die niet
kunnen worden ontkend of tegengesproken, eenvoudig door de bijzondere,
aan velen welbekende maar inmiddels bijna vergeten, omstandigheden te
noemen waaronder ik mijn eerste Engelse boek schreef. Ik doe dit in
volgorde.
(1) Toen ik in 1873 naar Amerika kwam, had ik ruim 30 jaar lang geen
Engels gesproken – dat ik in mijn kindertijd in de omgang had
geleerd. Ik kon begrijpen wat ik las, maar kon de taal nauwelijks spreken.
(2) Ik heb nooit aan een universiteit gestudeerd, en wat ik wist had
ik mezelf geleerd; ik heb nooit aanspraak gemaakt op enige geleerdheid
in de zin van wetenschappelijk onderzoek; ik had toen nauwelijks een
Europees wetenschappelijk boek gelezen en wist weinig van westerse filosofie
en wetenschap. Door de paar boeken die ik had gelezen en bestudeerd,
kreeg ik een afschuw van hun materialisme, hun beperkingen, hun bekrompen
vastgeroeste geest van dogmatisme en hun arrogante houding tegenover
de filosofieën en wetenschappen van de oudheid.
(3) Vóór 1874 had ik nog nooit een woord in het Engels
geschreven, noch een boek in welke taal ook uitgegeven. Daarom –
(4) Had ik geen idee van literaire regels. De kunst van het schrijven
van boeken, de voorbereidingen voor het drukken en uitgeven ervan, het
lezen en verbeteren van drukproeven, waren vele gesloten deuren voor
mij.
(5) Toen ik wat zich later tot Isis ontsluierd ontwikkelde
begon te schrijven, wist ik net zomin als het mannetje in de maan wat
het zou worden. Ik had geen plan, en wist niet of het een korte verhandeling,
brochure, boek of artikel zou worden. Ik wist dat ik het moest schrijven.
Dat was alles. Ik begon eraan vóór ik kolonel Olcott goed
kende, en enkele maanden vóór de oprichting van de Theosophical
Society.
Iedereen zal dus begrijpen dat de omstandigheden veelbelovend waren
om de schrijfster van een Engels theosofisch en wetenschappelijk werk
te worden. Niettemin had ik vóór ik mijn werk aan kolonel
Olcott voorlegde, genoeg geschreven om vier boekdelen zoals Isis
te vullen. Natuurlijk zei hij dat alles, behalve de gedicteerde bladzijden,
moest worden herschreven. Toen zijn we met ons literaire werk begonnen
en werkten iedere avond samen. Enkele bladzijden waarvan hij het Engels
had gecorrigeerd, schreef ik over; andere die voor geen enkele sterfelijke
correctie wilden zwichten, las hij gewoonlijk hardop van mijn bladzijden,
terwijl hij er goed Engels van maakte tijdens het dicteren ervan uit
mijn bijna onleesbare manuscript. Ik ben hem dank verschuldigd voor
het Engels in Isis. Hij was het ook die me aanraadde het boek
in hoofdstukken te verdelen, en het eerste deel te wijden aan wetenschap
en het tweede aan theologie. Om dit te
bereiken, moest er met de inhoud en veel van de hoofdstukken worden
geschoven, herhalingen moesten worden geschrapt, en er moest aandacht
worden besteed aan de literaire samenhang van de onderwerpen. Toen het
werk klaar was, legden we het voor aan prof. Alexander Wilder, de bekende
geleerde en platonist uit New York, die het na lezing aan Bouton ter
publicatie aanbeval. Naast kolonel Olcott heeft prof. Wilder het meest
voor me gedaan. Hij maakte de uitstekende index, corrigeerde de Griekse,
Latijnse en Hebreeuwse woorden, reikte citaten aan en schreef het grootste
deel van de inleiding ‘Vóór de sluier’. Het
ligt niet aan mij dat hij hiervoor in het boek niet wordt bedankt, maar
dit is een gevolg van dr. Wilders uitdrukkelijke wens dat zijn naam,
behalve in voetnoten, niet zou worden genoemd. Ik heb er nooit een geheim
van gemaakt, en ieder van mijn talrijke kennissen in New York wist het.
Eenmaal voltooid ging het boek naar de drukker.
Toen begonnen de moeilijkheden pas echt. Ik wist niets van het corrigeren
van drukproeven en kolonel Olcott had er weinig tijd voor beschikbaar,
met als gevolg dat ik er vanaf het begin een puinhoop van maakte. Vóór
we de eerste drie hoofdstukken hadden doorgewerkt, kwam er een rekening
van 600 dollar voor correcties en veranderingen en moest ik stoppen
met proeflezen. Omdat de uitgever aandrong, kolonel Olcott al het mogelijke
deed maar alleen ’s avonds tijd had, en dr. Wilder ver weg in
Jersey City zat, was het gevolg dat de drukproeven en bladzijden van
Isis door een aantal welwillende, maar niet erg nauwkeurige
handen gingen en uiteindelijk waren overgeleverd aan de goedheid van
de proeflezer van de uitgever. Is het dan vreemd dat na dit alles ‘Vaivasvata’
(Manu) in de uitgegeven delen is veranderd in ‘Visvamitra’,6
dat 36 bladzijden van de index onherstelbaar verloren zijn gegaan, dat
er aanhalingstekens zijn geplaatst waar ze niet nodig waren (zoals in
enkele van mijn eigen zinnen!) en volledig zijn weggelaten in talrijke
passages die van verschillende auteurs werden geciteerd? Als me wordt
gevraagd waarom deze noodlottige fouten niet werden gecorrigeerd in
een latere uitgave, is mijn antwoord eenvoudig: ondanks mijn uitdrukkelijke
wens dit te doen, kreeg ik dit niet voor elkaar omdat de drukplaten
al waren gemaakt en eigendom waren van de uitgever. Ik had geen geld
om de onkosten te betalen en de firma had er vrede mee om de dingen
te laten zoals ze waren, want ondanks de in het oog springende tekortkomingen
is er nog altijd vraag naar het boek dat onlangs zijn zevende of achtste
druk beleefde.
En nu – misschien als gevolg van dit alles – volgt een
nieuwe beschuldiging: Ik wordt ervan beschuldigd op grote schaal
plagiaat te hebben gepleegd in het inleidende hoofdstuk ‘Vóór
de sluier’!
Als ik plagiaat zou hebben gepleegd, zou ik volstrekt niet aarzelen
om het ‘overnemen’ te erkennen. Maar omdat ik dit niet heb
gedaan, zie ik ondanks alle ‘parallelpassages’ geen reden
waarom ik dit zou bekennen, hoewel ‘gedachteoverbrenging’
zoals de Pall Mall Gazette het geestig noemt, juist nu in de
mode is en erg in trek. Sinds de dag waarop de Amerikaanse pers flink
heeft uitgehaald naar Longfellow die tekst had ontleend aan een (in
die tijd) onbekende Duitse vertaling van het Finse epos, de Kalevala,
dit uitgaf als zijn eigen schitterende gedicht, Hiawatha, en
vergat de bron van zijn inspiratie te vermelden, heeft de continentale
pers herhaaldelijk soortgelijke beschuldigingen uitgesproken. Dit jaar
is bijzonder vruchtbaar in zulke ‘gedachteoverbrengingen’.
Zo herhaalt de Lord Mayor van Londen woord voor woord een oude en vergeten
preek van Spurgeon en zweert die nooit te hebben gelezen of ervan te
hebben gehoord. Eerw. Robert Bradlaugh schrijft een boek en onmiddellijk
stelt de Pall Mall Gazette het aan de kaak als een letterlijke
kopie van het werk van een ander. In de Londense Academy worden
verschillende bladzijden uit A Ride to India, across Persia and
Beluchistan van Harry de Windt – bekend om zijn reizen in
het Oosten en bovendien een frgs –
vergeleken met passages uit The Country of Beluchistan van
A.W. Hughes, die letterlijk identiek zijn. Mw. Parr ontkent in de British
Weekly haar roman Sally bewust of onbewust te hebben ontleend
aan Mej. Wilkins’ Sally, en verklaart het betreffende
verhaal nooit te hebben gelezen of zelfs maar van de naam van de schrijfster
te hebben gehoord, enz. En ten slotte zal iedereen die Renans La
Vie de Jésus heeft gelezen, ontdekken dat hij plagiaat pleegde
door vooruit te lopen op enkele beschrijvende passages die
in vloeiend proza in The Light of the World zijn weergegeven.
Toch heeft zelfs Sir Edwin Arnold, een veelzijdig en erkend genie die
geen geleende beeldspraak nodig heeft, nagelaten de Franse academicus
dank te betuigen voor zijn dichterlijke beschrijvingen van de berg Tabor
en Galilea, die hij in zijn laatste gedicht zo elegant in verzen heeft
verwoord. In dit stadium van onze beschaving en fin de siècle
zou men zich zeer vereerd moeten voelen om in zo’n goed en talrijk
gezelschap te worden geplaatst, zelfs als een plagiaris. Maar ik kan
op zo’n voorrecht geen aanspraak maken eenvoudig omdat ik, zoals
reeds gezegd, uit het hele inleidende hoofdstuk ‘Vóór
de sluier’ alleen enkele passages van de eraan toegevoegde verklarende
woordenlijst de mijne mag noemen – omdat het platonische gedeelte,
dat nu van ‘onbeschaamd plagiaat’ wordt beticht, door prof.
Alexander Wilder is geschreven.
Deze gentleman woont nog steeds in of vlakbij New York, en men kan
hem vragen of mijn verklaring juist is of niet. Hij is een te rechtschapen
en groot geleerde om iets te ontkennen of te vrezen. Hij stond erop
dat er aan de inleiding een soort woordenlijst zou worden toegevoegd
ter verklaring van namen en termen uit het Grieks en Sanskriet waarmee
het boek vol staat, en heeft er zelf een paar verschaft. Ik heb hem
gevraagd om me een kort overzicht van de platonische filosofen te geven
en hij was zo vriendelijk dat te doen. En aldus is de tekst van blz.
9 tot 22 van zijn hand, afgezien van enkele ingelaste passages die de
platonische uiteenzetting onderbreken om de overeenkomst met denkbeelden
in de hindoegeschriften aan te tonen. Wie van hen die dr. A. Wilder
persoonlijk of van naam kent en zich bewust is van de grote geleerdheid
van die eminente platonist, redacteur van zoveel geleerde werken,7
zou zo dwaas willen zijn hem te beschuldigen van plagiaat van
welke schrijver dan ook?! In de voetnoot geef ik de namen van enkele
platonische en andere werken die hij heeft geredigeerd. De aanklacht
zou eenvoudig belachelijk zijn!
Het is een feit dat dr. Wilder in zijn samenvatting óf is vergeten
aanhalingstekens te plaatsen voor en na de passages die door hem zijn
overgenomen van verschillende schrijvers, óf hij heeft ze als
gevolg van zijn bijzonder moeilijke handschrift met onvoldoende duidelijkheid
aangegeven. Het is onmogelijk om na het verstrijken van bijna 15 jaar
zich de feiten te herinneren of te verifiëren. Tot nu toe had ik
aangenomen dat deze verhandeling over de platonisten van hem was en
heb ik er verder nooit over nagedacht. Maar nu hebben vijanden er niet
geciteerde passages uitgevist en verkondigen luider dan ooit dat ‘de
auteur van Isis ontsluierd’ een plagiaris en een bedriegster
is. Het is heel waarschijnlijk dat men er nog meer kan ontdekken, omdat
het werk een onuitputtelijke mijn van onjuist geciteerde teksten, fouten
en blunders is, waaraan ik onmogelijk in de gewone zin van het woord
‘schuld’ kan bekennen. Laat de lasteraars daarom hun gang
gaan, om over nog eens 15 jaar, evenals in de voorafgaande periode,
slechts te ontdekken dat wat ze ook doen, ze theosofie niet te gronde
kunnen richten en zelfs mij niet kunnen schaden. Ik beeld me als
schrijfster niets in en jaren van onrechtvaardige vervolging en beledigingen
hebben me volledig ongevoelig gemaakt voor wat mensen persoonlijk over
me denken.
Maar met het oog op de bovengenoemde feiten en in aanmerking nemend
dat:
(a) Het taalgebruik in Isis niet van mij is; maar dat het
(met uitzondering van dat deel van het boek dat volgens mijn verklaring
werd gedicteerd) slechts een soort Engelse vertaling van mijn
feiten en denkbeelden kan worden genoemd;
(b) Het niet voor het grote publiek werd geschreven – omdat dat
voor mij altijd slechts van secundair belang was – maar voor theosofen
en leden van de Theosophical Society waaraan Isis is opgedragen;
(c) Hoewel ik intussen voldoende Engels heb geleerd om twee tijdschriften
– The Theosophist en Lucifer – te kunnen
redigeren, ik nog steeds geen artikel, redactionele bijdrage of zelfs
maar een alinea schrijf zonder het Engels aan iemand voor te leggen
die het kritisch leest en verbetert.
Dit alles en nog veel meer in aanmerking genomen, vraag ik nu iedere
onpartijdige en eerlijke man en vrouw of het rechtvaardig of zelfs redelijk
is om mijn werken – in het bijzonder Isis – naar
dezelfde standaard te bekritiseren als de geschriften van een geboren
Amerikaanse of Engelse schrijver! De passages erin die ik de mijne noem
zijn slechts het resultaat van mijn studie en van wat ik heb geleerd
op een terrein dat door de wetenschap nog niet is onderzocht en aan
de Europese wereld bijna onbekend is. Ik ben volkomen bereid de eer
voor wat ze aan Engelse grammatica bevatten, de lof voor de citaten
uit wetenschappelijke werken die me af en toe werden aangereikt om ze
te vergelijken met, of te weerleggen door, de oude wetenschap, en ten
slotte de algemene indeling van de boekdelen, aan al mijn helpers te
laten. Zelfs bij De Geheime Leer zijn een half dozijn theosofen
druk bezig geweest met het redigeren ervan, die me hebben geholpen de
inhoud te ordenen, het gebrekkige Engels te verbeteren en het voor uitgave
gereed te maken. Maar geen van hen, van de eerste tot de laatste, zal
ooit aanspraak maken op de basisleer, de filosofische conclusies en
leringen. Niets daarvan is door mij bedacht, maar ik heb het eenvoudig
weergegeven zoals het me is geleerd; of zoals Montaigne zegt, die door
mij in De Geheime Leer (1:29) wordt geciteerd: ‘Ik heb
hier alleen een boeket van uitgezochte [oosterse] bloemen gemaakt en
heb er niets van mezelf aan toegevoegd dan het touwtje dat ze samenbindt.’
Is een van mijn helpers geneigd te zeggen dat ik voor het touwtje niet
de volle prijs heb betaald?
27 april 1891
Noten
- Vertaald uit Lucifer, 15 mei 1891.
- Zie bijvoorbeeld het woord ‘planeet’ in
plaats van het oorspronkelijke woord ‘cyclus’, dat door
een onbekende hand werd verbeterd (deel 1, blz. 445), een ‘verbetering’
die Boeddha laat onderwijzen dat er op deze planeet (!!)
geen wedergeboorte is, terwijl het tegendeel wordt beweerd
op blz. 444, waar wordt gezegd dat de Heer Boeddha onderwijst hoe
reïncarnatie kan worden ‘vermeden’; het
gebruik van het woord ‘planeet’ voor ‘gebied’,
of ‘monas’ voor ‘manas’; de betekenis van
hele denkbeelden die zijn opgeofferd aan de grammaticale vorm, en
die zijn veranderd door de substitutie van verkeerde woorden en verkeerde
interpunctie, enz., enz., enz.
- Isis ontsluierd; een
sleutel tot de mysteries van oude en moderne wetenschap en religie.
Door H.P. Blavatsky, corresponderend secretaris van de Theosophical
Society. 2 delen, royal 8vo., ongeveer 1500 blz., gebonden, $7,50.
Vijfde druk.
‘Dit monumentale werk . . . over alles wat in een encyclopedie
van waarde zou zijn dat verband houdt met magie, mysteriën, tovenarij,
religie en spiritualiteit.’ – North American Review
‘Men moet erkennen dat ze een opmerkelijke vrouw is, die meer
heeft gelezen, meer heeft gezien en meer heeft nagedacht dan de meeste
wijzen. Haar boek staat vol citaten uit een dozijn verschillende talen,
niet als ijdel vertoon van geleerdheid, maar om haar bijzondere gezichtspunten
te ondersteunen . . . . haar bladzijden zijn rijkelijk voorzien van
voetnoten waarin ze enkele van de diepzinnigste schrijvers uit het
verleden tot haar autoriteiten maakt. Dit opmerkelijke boek zal een
brede kring van lezers fascineren . . . vraagt de ernstige aandacht
van denkers en verdient analytisch te worden gelezen.’ –
Boston Evening Transcript
‘Het geeft blijk van een overweldigende uitgebreide kennis.
Er komen overvloedige citaten in voor van onbekende en weinig bekende
schrijvers in allerlei talen, afgewisseld met verwijzingen naar schrijvers
die hoog aangeschreven staan, die duidelijk meer dan vluchtig zijn
gelezen.’ – N.Y. Independent
‘Een heel leesbare en grondige verhandeling over het belang
van het weer invoeren van de hermetische filosofie in een wereld die
blindelings gelooft dat ze deze is ontgroeid.’ – N.Y.
World
‘Het meest opmerkelijke boek van deze tijd.’ – Com.
Advertiser
‘Voor lezers die zich niet op de hoogte hebben gesteld van de
mystieke en alchemistische literatuur zal dit boek het materiaal voor
een interessante studie opleveren – een goudmijn van bijzondere
informatie.’ – Evening Post
‘Ze getuigen van veel en veelzijdig onderzoek door de schrijfster
en bevatten een groot aantal interessante verhalen. Wie van het wonderbaarlijke
houdt, zal er veel boeiende dingen in vinden.’ – New
York Sun
‘Een prachtig boek zowel wat betreft de onderwerpen als de manier
waarop ze worden behandeld. We kunnen ons een beeld vormen van de
zeldzaamheid en de reikwijdte van de inhoud ervan als we zien dat
alleen al de index 50 bladzijden beslaat, en het is helemaal niet
gewaagd om te zeggen dat zo’n index van onderwerpen nooit eerder
door iemand werd samengesteld. . . . Maar het is een bijzonder boek
en zal door zijn unieke inhoud ongetwijfeld zijn weg naar bibliotheken
vinden . . . zal zeker aantrekkelijk zijn voor iedereen die geïnteresseerd
is in de geschiedenis, theologie en mysteriën van de oudheid.’
– Daily Graphic
‘Dit boek is de vrucht van haar opmerkelijke ontwikkelingsweg,
en haar aanspraken een adept in de geheime wetenschap te zijn en zelfs
de rang van een hiërofant te hebben, worden volop bevestigd door
haar uiteenzetting van die mystieke kennis.’ – New
York Tribune
‘Wie het boek zorgvuldig doorleest, zou alles moeten weten over
het wonderbaarlijke en mystieke, behalve misschien de wachtwoorden.
Isis zal een aanvulling zijn op de Anacalypsis.
Wie graag Godfrey Higgins leest zal blij zijn met Mw. Blavatsky. Hun
werken vertonen grote overeenkomsten. Beiden hebben hard hun best
gedaan om alles te vertellen over het apocriefe en apocalyptische.
Het is gemakkelijk te voorspellen hoe dit boek zal worden ontvangen.
Met zijn treffende bijzonderheden, zijn gedurfdheid, zijn veelzijdigheid,
en enorme verscheidenheid van onderwerpen die worden genoemd en behandeld,
is het een van de opmerkelijkste voortbrengselen van de eeuw.’
– New York Herald
- Deze Oostenrijker van adel, die volledig berooid was
in New York, en aan wie kolonel Olcott onderdak en eten had gegeven
terwijl hij hem gedurende de laatste weken van zijn leven verzorgde
– liet op het gebied van manuscripten alleen rekeningen na.
Het enige dat de baron bezat was een oude koffer, waarin zijn ‘executeurs’
een gehavend bronzen beeld van Cupido vonden; een paar buitenlandse
ridderorden (imitaties van namaakgoud met nepdiamanten, omdat het
goud en de diamanten waren verkocht); en een paar overhemden van kolonel
Olcott die de ex-diplomaat zich zonder toestemming had toegeëigend.
- Ik zal zijn naam niet noemen. Er zijn namen die een
morele stank met zich meedragen, die ongeschikt is voor elke fatsoenlijke
krant of publicatie. Zijn woorden en daden komen uit de cloaca
maxima van het universum van stof en moeten ernaar terugkeren
zonder me te raken.
- Noot vert.: Dit is in deze uitgave (deel 2, blz. 300)
hersteld.
- A. Wilder, md, redacteur
van Serpent and Siva Worship, geschreven door Hyde Clarke
en C. Staniland Wake; van Ancient Art and Mythology door
Richard Payne Knight, waaraan de redacteur een inleiding heeft toegevoegd,
noten die naar het Engels zijn vertaald en een nieuwe en volledige
index; van Ancient Symbol Worship door Hodder M. Westropp
en C. Staniland Wake, met een inleiding, toegevoegde noten en een
appendix van de redacteur; en ten slotte van The Eleusinian and
Bacchic Mysteries: A Dissertation by Thomas Taylor, translator of
‘Plato,’ ‘Plotinus,’ ‘Porphyry,’
‘Iamblichus,’ ‘Proclus,’ ‘Aristotle,’
etc., met een inleiding, noten, verbeteringen en een verklarende
woordenlijst van de redacteur Alexander Wilder, md;
en de schrijver van verschillende geleerde werken, brochures en artikelen
waarvoor we hier geen ruimte hebben. Hij is ook redacteur van de Older
Academy, een kwartaalblad uit New York, en de vertaler van The
Mysteries van Iamblichus.
Isis ontsluierd,
2:770-9
© 2010 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag