Een telefoon in de oudheid
[‘An ancient telephone’, The Path, juli 1894, blz. 128-9]
Veel mensen hebben de gewoonte om geringschattend over de Ouden te denken en aan te nemen dat ze maar weinig kennis van techniek hadden, en zeker niet zoveel als wij nu. Hedendaagse schrijvers denken dat de piramidenbouwers hun berekeningen en hun verbazingwekkende bouwwerken maakten met behulp van waterreservoirs om horizontale lijnen te construeren en de hoek van sterren ten opzichte van het aardoppervlak te bepalen: men nam aan dat ze slechts over de meest primitieve instrumenten konden beschikken. Zo zouden ook de oude Chinezen slechts op een primitieve manier hebben gewerkt, hoewel bekend is dat ze de precessie van de dag-en-nacht-evening meer dan 2000 jaar geleden ontdekten. De laatste tijd is langzamerhand meer bewijs naar buiten gekomen dat erop wijst dat de Ouden misschien even ver waren als wij, zo niet verder. Het volgende dat is ontleend aan de New York Evening Sun, een invloedrijke krant, kan daarom interessant zijn. Daarin staat op 31 mei 1894:
Harrington, een Engelse officier, heeft in India een telefoon ontdekt die tussen twee tempels werkt die meer dan een kilometer van elkaar af staan. Volgens verklaringen van hindoes heeft dit systeem al meer dan 2000 jaar gewerkt, en het bewijs hiervoor is goed gedocumenteerd. Wetenschappers hebben bij het uitgraven van ruïnes van oude Egyptische tempels herhaaldelijk onmiskenbare bewijzen gevonden van een draadverbinding tussen sommige tempels van de vroegste Egyptische dynastieën.
Waarschijnlijk zal na verloop van tijd de waarheid blijken van de vaak herhaalde verklaringen van H.P. Blavatsky dat de Ouden al onze ambachten en technische apparaten hadden. Ze beweerde dat ze vliegtuigen hadden. In boeddhistische boeken staat een verhaal over de Boeddha, waarin naar een vliegtuig of mechanische vogel wordt verwezen, die in een vroeger leven van de Boeddha werd gebruikt, en de Indiase overleveringen spreken ook van machines die door de lucht wandelen. Toen ik dit stukje in de krant las, moest ik ook denken aan een gesprek dat ik met HPB in New York had vóór de fonograaf was uitgevonden, waarin ze zei dat sommige Indiase vrienden van haar een machine hadden waarmee ze met groot gemak over afstanden van vele kilometers met elkaar konden spreken. Misschien zal het grote Westen, wanneer het ervan overtuigd is dat de oude Indo-Europeanen technische apparaten hadden die de onze evenaren, meer bereid zijn kennis te nemen van de filosofische stelsels die het Oosten al heel lang onder zijn hoede heeft.
William Q. Judge