Astrale bedwelming
[‘Astral intoxication’, The Path, oktober 1887, blz. 206-8]
We kunnen bedwelmd raken wanneer we dwaas iets najagen waarvan we ten onrechte denken dat het spiritualiteit is. In de christelijke Bijbel wordt terecht aangeraden alle dingen te onderzoeken en alleen het goede te behouden. Deze raad is even belangrijk voor de student van het occultisme, die denkt dat hij afstand heeft genomen van die ‘minder ver ontwikkelde’ mensen die óf een dogma volgen óf zich bezighouden met het laten dansen van tafels om boodschappen te ontvangen van overleden familieleden – of vijanden – als voor spiritisten die in een ‘zomerland’ en ‘terugkerende geesten’ geloven.
Het kalme oppervlak van de zee van de geest is de enige spiegel waarin de weerkaatsing van spirituele zaken onbewogen kan worden waargenomen. Wanneer een student het pad begint te betreden en nu en dan lichtvlekken ziet opvlammen of gouden vuurbollen ziet voorbijrollen, betekent dat niet dat hij het ware zelf – zuivere geest – begint te zien. Een moment van de diepste vrede of schitterende onthullingen die de student worden gegeven, is niet het ontzagwekkende ogenblik waarop iemand op het punt staat zijn spirituele gids te ontmoeten, laat staan zijn eigen ziel. Evenmin zijn flitsen van paranormaal waargenomen blauwe vlammen, of visioenen van dingen die later feitelijk gebeuren, of een blik in kleine gedeelten van het astrale licht met zijn prachtige fotografische beelden van vroeger of van de toekomst, of het plotselinge gelui van sprookjesachtige klokken in de verte, een bewijs dat u op spiritueel gebied vorderingen maakt. Deze en andere nog vreemdere zaken zullen zich voordoen wanneer u een eindje op weg bent, maar het zijn niets anders dan de voorposten van een nieuw land dat zelf geheel stoffelijk van aard is en maar één stap is verwijderd van het gebied van het grofstoffelijke bewustzijn.
We moeten ervoor op onze hoede zijn dat we door deze verschijnselen niet worden meegesleept en erdoor bedwelmd raken. We moeten in al dat soort gevallen opletten, aantekeningen maken, en ons onderscheidingsvermogen gebruiken. We moeten ze opschrijven om er later naar te verwijzen, ze in verband te brengen met een of andere wet, of om ze te vergelijken met andere soortgelijke gebeurtenissen. Het vermogen van de natuur om ons te misleiden kent geen grenzen, en als we bij dit soort zaken blijven stilstaan, zal ze ons niet verder laten gaan. Het is niet zo dat een of andere persoon of natuurkracht heeft afgekondigd dat we als we dit of dat doen moeten stoppen, maar wanneer men wordt overweldigd door wat Böhme ‘Gods wonderen’ noemde, heeft dit een bedwelming tot gevolg waardoor het verstand in verwarring raakt. Als iemand bijvoorbeeld ieder beeld dat in het astrale licht wordt gezien als een spirituele ervaring beschouwt, dan zou hij na enige tijd op dit punt misschien geen tegenspraak dulden, maar dat komt dan alleen omdat hij dronken is van dit soort wijn. Zolang hij doorgaat met zich hieraan over te geven en hij zijn werkelijke vooruitgang verwaarloost – die altijd afhangt van de zuiverheid van zijn motief en het overwinnen van de aan hem bekende en door hem te ontdekken tekortkomingen – gaat de natuur verder met het vergroten van de voorraad bedrieglijke verschijnselen waarmee hij zich verzadigt.
Het staat vast dat ieder die zich wijdt aan deze astrale manifestaties ze zal zien toenemen. Maar al zou ons hele leven zijn gewijd aan en zijn gezegend met een geweldige reeks verschijnselen, dan staat evengoed vast dat het afleggen van het lichaam het einde zou betekenen van dit soort ervaring, zonder dat we in feite ook maar iets hebben toegevoegd aan onze voorraad werkelijke kennis.
Het astrale gebied, dat hetzelfde is als dat van onze paranormale zintuigen, is even vol met vreemde beelden en klanken als een onbetreden Zuid-Amerikaans oerwoud, en dient goed te worden begrepen vóór de student daar lang kan blijven zonder gevaar te lopen. Terwijl we de gevaren van een oerwoud te boven kunnen komen met behulp van menselijke uitvindingen, die tot doel hebben alle schadelijke dingen die we daar tegenkomen te vernietigen, hebben we die hulpmiddelen niet als we het astrale labyrint betreden. We kunnen fysiek dapper zijn en zeggen dat geen angst ons kan bekruipen, maar geen ongetrainde of alleen maar nieuwsgierige onderzoeker kan zeggen wat precies het effect op zijn uitwendige zintuigen zal zijn van de aanval of invloed die de paranormale zintuigen ondergaan.
En degene bij wie het eigen ik steeds het middelpunt van zijn gedachten is, loopt meer gevaar misleid te worden dan ieder ander, want hij krijgt niet de hulp die we krijgen wanneer we in ons denken met alle andere oprechte zoekers verenigd zijn. Men kan in een donker huis staan waarin geen enkel voorwerp is te onderscheiden en toch volkomen duidelijk alles zien wat buiten is verlicht. Op dezelfde manier kunnen we vanuit de duisternis van ons eigen huis – ons hart – de voorwerpen buiten zien die nu en dan door het astrale licht worden verlicht, maar het levert ons niets op. We moeten eerst de innerlijke duisternis verdrijven vóór we kunnen proberen in de duisternis daarbuiten te zien; we moeten onszelf kennen vóór we de dingen buiten ons kunnen leren kennen.
Studenten denken dat deze weg niet de gemakkelijkste is. De meesten van hen vinden het veel aangenamer, en volgens hen is het ook sneller, om naar al deze uiterlijke verleidingen te kijken en alle paranormale zintuigen te ontwikkelen zonder werkelijk spiritueel werk te verrichten.
De ware weg is breed en gemakkelijk te vinden, en zó gemakkelijk dat veel aspiranten hem mislopen omdat ze niet kunnen geloven dat hij zo eenvoudig is.
De weg loopt door het hart;
Vraag daar en verdwaal niet;
Klop luid en als in het begin
Geluiden die weerklinken
U schijnen te bespotten,
Aarzel dan niet.
Deins evenmin terug,
Wanneer de deur wijd openzwaait
En schaduwen onthult,
Zwart als de nacht.
Boodschappers van de meester
Hebben daarbinnen geduldig gewacht:
Die meester bent uzelf!