Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

De mahatma’s als ideaal en werkelijkheid

[‘The mahatmas as ideals and facts’, The Path, maart 1893, blz. 374-7]

Een bezoeker van een van de andere planeten van het zonnestelsel, die na aankomst hier de term mahatma zou horen, zou vast denken dat de etymologie van dat woord de mensen die in mahatma’s geloven ongetwijfeld zou inspireren tot de toewijding, moed, hoop en wilskracht die zo’n ideaal zou moeten opwekken bij hen die het welzijn van de mensheid ter harte gaat. Die stelling zou voor sommige mensen opgaan, maar nadat de hemelse bezoeker alle leden van de Theosophical Society had ondervraagd, zou hij zeker teleurgesteld zijn om vast te stellen dat veel mensen die in mahatma’s geloven bang zijn voor hun eigen idealen, aarzelen deze te verkondigen, traag zijn om argumenten te vinden om hun hoop te rechtvaardigen, en dit alles omdat de boze en spottende materialistische wereld om zo’n opvatting zou kunnen lachen.

Het hele perspectief, de betekenis en de mogelijkheden van de evolutie liggen besloten in het woord mahatma. Maha is ‘groot’, atman is ‘ziel’, en het samengestelde woord verwijst naar die edele zielen die vóór ons hebben gezegevierd, niet omdat ze uit ander materiaal zijn gemaakt en van een vreemde soort zijn, maar juist omdat ze tot de mensheid behoren. Reïncarnatie, karma, de zevenvoudige indeling, vergelding, beloning, strijd, mislukking, succes, verlichting, macht en een allesomvattende liefde voor de mens – dit alles ligt in dat ene woord besloten. De ziel verschijnt uit het onbekende, begint te werken in en met de stof, wordt telkens opnieuw geboren, maakt karma, ontwikkelt voor zichzelf de zes voertuigen, ontmoet vergelding voor zonden en straf voor fouten, wordt sterk door te lijden, slaagt erin door de duisternis heen te dringen, bereikt de ware verlichting, verkrijgt macht, houdt vast aan menslievendheid, ontwikkelt liefde voor de verweesde mensheid, en zal vanaf dat moment alle anderen helpen die nog in onwetendheid verkeren, totdat allen kunnen worden verheven en de plaats bereiken bij de ‘vader in de hemel’, die het hogere zelf is. Zo zou de bezoeker van de verre planeet kunnen redeneren en op die manier een groot ideaal kunnen beschrijven voor alle leden van een Society zoals de onze, die van enkele van deze mahatma’s haar eerste impuls heeft gekregen.

We gaan hier niet verder in discussie dan de opmerking dat evolutie het bestaan van zulke wezens vereist, want anders zou er een hiaat in de keten zijn – en dit standpunt wordt zelfs ingenomen door een wetenschapper zoals prof. Huxley, die in zijn meest recente verhandelingen dit punt in bijna even duidelijke taal stelt als de mijne. Dit artikel is bedoeld voor mensen die in het bestaan van mahatma’s geloven, of deze overtuiging nu vanzelf is opgekomen of het resultaat is van redenering. Het is ook bedoeld voor alle categorieën van gelovigen, want er zijn verschillende soorten. Sommigen geloven zonder te aarzelen; anderen geloven onwankelbaar maar zijn bang over hun geloof te spreken; enkelen geloven, maar denken steeds dat ze moeten kunnen zeggen dat ze een adept hebben gezien vóór ze anderen van hun geloof kunnen overtuigen; en een zeker aantal verbergt dit geloof doelbewust als een soort individueel bezit dat hen onderscheidt van de gewone stervelingen die nooit van adepten hebben gehoord, of er wel van hebben gehoord maar met die gedachte de spot drijven. Ik richt me tot al deze mensen.

Die beklagenswaardige figuren die verheven mensen en wijzen altijd proberen te meten naar de conventionele regels van een overgangsbeschaving, of die bang schijnen te zijn voor de grote mogelijkheden van de mens en daarom de meesters ontkennen, kan men het best aan zichzelf en aan de tijd overlaten, want het is meer dan waarschijnlijk dat zij de algemeen heersende overtuiging, zodra deze zich heeft gevormd, zullen aanvaarden; en dit zal binnen niet al te lange tijd zeker gebeuren. Want het geloof in mahatma’s – welke naam men ook aan dit denkbeeld geeft – is het gemeenschappelijke bezit van de hele mensheid; en alle pogingen van alle mensen van de empirische wetenschap en de dogmatische godsdienst kunnen nooit de herinnering uitroeien die de ziel heeft van haar eigen verleden.

We zouden ons geloof in de adepten moeten bekendmaken, terwijl we tegelijkertijd van niemand verlangen om dit aan te hangen. Het is niet nodig de namen van adepten te geven, want een naam is iets dat door een familie is bedacht, en wanneer mensen aan zichzelf denken, gebruiken ze meestal niet hun naam maar het zinnetje ‘ik ben mijzelf’. Het geven van de namen van deze wezens is dus geen bewijs, en het zoeken naar bijzondere namen is afkeurenswaardig want het leidt tot ontwijding. Het ideaal zonder de naam is voor alle doeleinden verheven en edel genoeg.

Enkele jaren geleden schreven en vertelden de adepten aan HPB en verschillende andere personen dat aan de beweging in Amerika meer hulp kon worden gegeven omdat het feit van hun bestaan niet uit angst of twijfel verborgen werd gehouden. Deze uitspraak houdt natuurlijk – in contrast met het voorafgaande – de conclusie in dat waar de leden uit angst voor de opvattingen van wetenschap of religie niet veel hadden verwezen naar het geloof in mahatma’s, het vermogen om te helpen om een of andere reden werd belemmerd. Dit is een interessant punt en brengt ons tot de volgende vraag: ‘Kan het vermogen van de mahatma’s om te helpen door een of andere oorzaak worden belemmerd?’ Het antwoord luidt ja. Maar waarom?

Alle gevolgen op elk gebied zijn het resultaat van krachten die in beweging zijn gezet, en kunnen niet het resultaat van niets zijn, maar moeten altijd voortvloeien uit oorzaken waarin ze besloten liggen. Indien het kanaal waardoor water zou moeten vloeien, verstopt is, zal het water daarin niet stromen, maar als een kanaal wordt verschaft dat open is, zal de stroom erdoorheen gaan. Occulte hulp van de meesters vereist een kanaal, evenals elke andere hulp, en het feit dat de stroom die moet worden gebruikt occult is, maakt de noodzaak voor een kanaal groter. De mensen die geholpen willen worden, moeten deelnemen aan het vormen van het kanaal waardoor de kracht kan werken, want als we die niet willen ontvangen, kunnen de meesters die niet geven. Omdat we ons bezighouden met het denken en de aard van de mens, moeten we woorden gebruiken die denkbeelden zullen voortbrengen die verband houden met de krachten waarvan we willen dat ze worden gebruikt. In dit geval gaat het om de woorden die de leer over het bestaan van adepten, mahatma’s of meesters van wijsheid naar voren brengen. Vandaar het belang om onze overtuiging bekend te maken. Ze wekt bij anderen denkbeelden die nog sluimeren, ze opent een kanaal in het denken, ze dient om aanvoerlijnen te maken voor die krachten die de mahatma’s willen geven.

Veel jongeren voor wie het onmogelijk zou zijn grote wetenschappers zoals Huxley, Tyndall en Darwin te ontmoeten, zijn in actie gekomen, ertoe gebracht zichzelf te helpen, aangespoord om naar kennis te zoeken, omdat ze hadden gehoord dat zulke figuren werkelijk bestaan en mensen zijn. Zonder zich af te vragen of het bewijs dat ze in Europa leven volledig is, hebben mensen geprobeerd hun voorbeeld te volgen. Zullen we geen gebruikmaken van dezelfde wet van het menselijke denken en de geweldige kracht van de Loge laten werken met onze hulp, in plaats van tegen onze weerstand, twijfel of angst? Zij die toegewijd zijn weten hoe ze onzichtbare hulp hebben gekregen die bleek uit de resultaten. Zij die bang zijn kunnen moed vatten, want ze zullen ontdekken dat niet al hun medemensen weigeren te geloven in de mogelijkheden die in de leer over het bestaan van adepten worden geschetst.

Als we het werk van de Society overzien, constateren we dat er overal waar de leden moedig voor hun opvattingen uitkomen, en niet bang zijn om over dit hoge ideaal te spreken, belangstelling voor theosofie is gewekt, dat het werk voortgaat en de mensen er baat bij hebben. Waar daarentegen constant twijfel heerst, onophoudelijk wordt gevraagd naar fysieke bewijzen, waar men voortdurend bang is voor wat de wereld of de wetenschap of vrienden zullen denken, daar is het werk dood, blijft het terrein onontgonnen, en vindt de stad geen baat bij de inspanningen van hen die, hoewel ze formeel tot een universele broederschap behoren, niet naar het verheven ideaal leven.

Als wijze en occultist zei Jezus tegen zijn volgelingen dat ze alles moesten opgeven en hem volgen. We moeten de wens opgeven onszelf te redden en het tegenovergestelde nastreven – het verlangen anderen te redden. Laten we denken aan het oude verhaal over Yudhishthira die, toen hij de hemel zou binnengaan en zag dat zijn hond niet werd toegelaten en sommige van zijn vrienden in de hel waren, weigerde om daar te blijven en zei dat zolang er ook maar één schepsel niet in de hemel was, hij er niet zou binnengaan. Dit is ware toewijding, en samen met een intelligente verklaring van geloof in de verheven inwijding van de mensheid zal dit tot grootse resultaten leiden, zal dit een beroep doen op dieperliggende krachten en zal dit leiden tot de zege over de hel zelf en over alle duistere krachten die nu ernaar streven de vooruitgang van de menselijke ziel tegen te houden.

Eusebio Urban


Theosofische inzichten, blz. 273-6

© 2023 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag