Twee verloren sleutels
De Bhagavad Gita – de dierenriem
[‘Two lost keys’, The Path, augustus 1890, blz. 154-6]
Oriëntalisten hebben nooit erkend dat er nog een andere sleutel op de Bhagavad Gita bestond naast kennis van het Sanskriet waarin ze is geschreven. Daarom hebben onze Europese vertalers van het gedicht alleen de filosofische kant ervan weergegeven.
Maar veel studenten van de theosofie – onder wie zo’n autoriteit als H.P. Blavatsky – zijn van mening dat er verschillende sleutels op dat edele gedicht bestaan en dat ze tijdelijk voor de wereld verloren zijn. In absolute zin zijn ze niet verloren gegaan, omdat ze ongeschonden worden bewaard in veel rollen en boeken gemaakt van gepolijste steen en verborgen en beschermd in bepaalde ondergrondse tempels in het Oosten, waarvan de plaats door hen die haar kennen niet zal worden bekendgemaakt. Er is door niet-ingewijden niet naar deze schitterende boeken gezocht, omdat ze niet in het bestaan ervan geloven; en voor de serieuze student die zijn geestelijke blik in de juiste richting kan werpen, is zo’n ontdekking van slechts de uiterlijke vorm waarin deze sleutels worden bewaard, niet nodig.
Er is ook een sleutel voor de dierenriem. In onze tijd hebben astrologen en astronomen hun nietige stemmen verheven om te verkondigen wat de waarschijnlijke oorsprong van de dierenriem zou zijn en hebben een heel alledaagse verklaring gegeven, terwijl sommigen zover gingen dat ze spraken over de veronderstelde uitvinder ervan, niet dat ze zijn naam hebben genoemd, of hem een bepaalde plaats in de geschiedenis hebben gegeven, maar ze verwezen slechts naar het onbekende individu. Het is heel twijfelachtig of deze moderne sterrenkijkers in staat zouden zijn geweest om ook maar iets zoals een dierenriem samen te stellen als ze deze uit onheuglijke tijden stammende kant-en-klare indeling van de tekens niet hadden gehad.
Hoewel de Bhagavad Gita en de dierenriem veel van elkaar verschillen – want de ene is een boek en de andere het pad van de zon aan de hemel – zijn ze twee grote schatkamers van kennis die op eenzelfde manier kunnen zijn ontstaan. Het is heel waar dat eerstgenoemde nu in boekvorm is, maar dat komt alleen omdat dit onder de omstandigheden die gedurende enkele duizenden jaren hebben geheerst, voor een studie nodig is, maar ze bestaat in de ideële wereld en is onderdeel van de geschiedenis van de evolutie van de mensheid. Ook al werden alle kopieën ervan morgen vernietigd, het materiaal voor hun reconstructie is binnen handbereik en het zou opnieuw kunnen worden verzameld door die wijzen die de werkelijkheden kennen die aan alle verschijningsvormen ten grondslag liggen. En op dezelfde manier zou de dierenriem door diezelfde wijzen opnieuw kunnen worden gevormd – maar niet door onze hedendaagse astronomen. Laatstgenoemden zouden ongetwijfeld in staat zijn een baan van de zon te construeren met daarop sterren van bepaalde categorieën, maar deze zou niet de dierenriem zijn; hij zou slechts weinig verband houden met de grote kosmische en microkosmische tijdperken en gebeurtenissen die deze baan in feite aanduidt. Ze zouden hem niet, zoals hij in oude en nieuwe almanakken wordt gebruikt, toepassen op de individuele mens, want ze weten niet dat hij op een of andere manier met de mens in verband kan worden gebracht, omdat hun stelsel nauwelijks erkent dat er enige feitelijke overeenkomst tussen de mens en de dierenriem bestaat, en ze nog niet tot het inzicht zijn gekomen dat de mens zelf een zodiakale weg is waarlangs zijn eigen specifieke zon een rondgang maakt.
Wanneer men in aanmerking neemt hoe belachelijk de eigenaardige figuren en schikkingen van de dierenriem in de ogen van de huidige hoogopgeleide wetenschappers zijn, is het vreemd dat ze deze niet al langgeleden helemaal hebben afgeschaft. Maar ze schijnen dat niet te kunnen doen. Om een of andere mysterieuze reden bevatten de almanakken nog steeds de oude tekens, en de perioden van de maan worden nog altijd aangeduid met deze oude figuren. De hedendaagse astronomen gebruiken nog steeds de oude symboliek, en geven aan elke nieuwe asteroïde een symbool dat precies in overeenstemming is met de oude zodiakale tekens waarmee we zo vertrouwd zijn. Ze kunnen ze niet afschaffen, ook al zouden ze dat proberen.
De student van de Bhagavad Gita krijgt al snel het gevoel dat er ergens een sleutel op het gedicht is, iets dat de vage gedachten van een diepere betekenis die voortdurend in zijn denken opkomen, duidelijk aan het licht zal brengen. Na enige tijd is hij in staat om in te zien dat de verzen in filosofische en devotionele zin vol betekenis zijn, maar dat er tegelijkertijd iets is waardoor hij sterk het vermoeden krijgt dat deze woorden een andere en nog verhevener strekking hebben. Deze zal door de verloren sleutel worden onthuld.
Maar wie die sleutel bezit, of waar hij verborgen is, wordt nog niet onthuld, want er wordt door hen die de broederschap kennen gezegd dat de meeste mensen nog niet gereed zijn om de volledige verklaring te ontvangen. Voorlopig is het voor de student voldoende om het pad van toewijding te bestuderen, dat, wanneer het is gevonden, zal leiden naar het pad van kennis.
En zo is het ook met de dierenriem. Naarmate door toewijding en inspanning onze bekendheid met de reis van onze eigen zon door onze eigen menselijke dierenriem toeneemt, zullen we de betekenis gaan begrijpen van de grote pelgrimstocht van het aardse hemellichaam. Want het is bij deze studie onmogelijk iets over onszelf te leren zonder tegelijkertijd meer te weten over het grote stelsel waarvan wij een kopie zijn.
Want atman is de zon,
De maan is hij eveneens;
En de hele verzameling sterren
Ligt in hem besloten.
William Brehon