Occultisme – wat is dat?
[‘Occultism: what is it?’, The Path, mei 1890, blz. 55-8]
Niet alleen in de Theosophical Society maar ook daarbuiten zijn er beginnelingen in het occultisme. Dit zijn mensen die liefhebberen op het gebied van iets dat tegelijkertijd een schone kunst, een machtige wetenschap en een bijna ondoorgrondelijk mysterie is. De motieven die hen tot deze studie brengen zijn even verschillend als de mensen die zich ermee bezighouden en ze liggen zelfs voor henzelf even diep verborgen als het middelpunt van de aarde voor het oog van de wetenschap. En toch vormt het motief de belangrijkste factor.
Er hebben altijd amateurs op het gebied van deze wetenschap bestaan. We vinden hen in elk tijdperk en in alle landen, en ze hebben veel geschriften nagelaten – boeken die niet bijzonder waardevol zijn. Hun huidige vertegenwoordigers zijn ook bezig met het schrijven van boeken; want de onweerstaanbare drang van de ijdelheid dwingt hen de meer of minder onjuiste hypothesen van hun voorgangers bijeen te brengen, en deze worden dan, nadat er het juiste snufje geheimzinnigheid aan is toegevoegd, voorgelegd aan de menigte die graag wijsheid wil opdoen voor de prijs van een boek. Intussen glimlacht de wereld van de ware occultisten in stilte, en gaat men verder met het inspannende werk om uit de grote menigte mensen de levende juwelen eruit te zeven. Want occultisten moeten worden ontdekt, aangemoedigd en gereedgemaakt voor de toekomst wanneer kracht nodig zal zijn en pretenties geen waarde zullen hebben.
Van de mensen die tegenwoordig over occultisme schrijven zijn er maar weinig in staat om méér te doen dan het herhalen van onbewezen formules en beweringen die uit de middeleeuwen zijn overgebleven. Het is heel gemakkelijk een boek samen te stellen vol met zogenaamd occultisme, overgenomen uit Franse en Duitse boeken, waarin men de lezer elk ogenblik tekortdoet en hem vertelt dat het niet verstandig zou zijn hierover meer bekend te maken. De geschriften van P. Christian in Frankrijk bevatten veel details over inwijdingen in het occultisme, maar vertellen werkelijk niet méér dan hij zelf uit Griekse en Latijnse fragmenten heeft geleerd. Anderen zijn in zijn voetstappen getreden, hebben zijn woorden herhaald zonder naar hem te verwijzen, en zijn zoals gewoonlijk tekortgeschoten als het op toelichtingen aankomt.
Er zijn weer anderen die, hoewel ze beweren dat er een magische wetenschap – het occultisme – bestaat, de student adviseren om slechts zuiverheid en spirituele aspiratie te ontwikkelen, en de indruk wekken dat vermogens en kennis daarvan het gevolg zullen zijn. Tussen deze twee in staan de theosofen, zowel zelfzuchtige als onzelfzuchtige, die erdoor geheel in verwarring zijn gebracht. De zelfzuchtigen zullen door bittere teleurstelling en negatieve ervaring hun les wel leren, maar de onzelfzuchtige en serieuze onderzoekers moeten enerzijds worden aangemoedigd en anderzijds worden gewaarschuwd. Zo schreef een adept jaren geleden aan de theosofen in Londen: ‘Diegene die zich niet opgewassen voelt om dit werk te doen, hoeft geen taak op zich te nemen die te zwaar voor hem is.’ Dit geldt voor ons allemaal; want iedereen moet op de hoogte worden gesteld van de aard en de moeilijkheid van de taak. Over dit ontzagwekkende onderwerp – het occultisme – zegt Krishna in de Bhagavad Gita: ‘Gedurende een tamelijk lange periode was deze leer voor de wereld verloren . . . Dit mysterie is heel belangrijk’ (4:2-3). We denken dat deze leer nog niet aan de wereld is teruggegeven, hoewel ze door levende mensen – adepten – wordt bewaard. En als waarschuwing voor degenen die het occultisme uit zelfzuchtige motieven willen nastreven zegt hij vervolgens:
Als ze in verwarring zijn gebracht door vele wereldse gedachten, verstrikt zijn geraakt in het netwerk van verbijstering, en al hun aandacht schenken aan het bevredigen van hun verlangens, dan dalen ze af naar de verschrikkelijke naraka . . . en vandaar begeven ze zich naar het laagste bestaansgebied. – 16:16, 20
Wat maakt de taak van de occultist dan zo moeilijk? De enorme reikwijdte ervan en ook de eindeloze hoeveelheid details waarmee men rekening moet houden. Door enkel een zoet en vreugdevol verlangen naar God zal deze taak niet worden volbracht, en er wordt evenmin vooruitgang geboekt door te streven naar zelfkennis, zelfs al bereikt men als gevolg hiervan een zekere mate van inzicht. Deze beide zijn uitstekend, maar het betreft hier een zaak waarvan het onverbiddelijke front voor niets dan kracht terugwijkt, en die kracht moet door kennis worden geleid.
Het terrein waarop deze strijd zich afspeelt, is niet dat van de emoties, want het spel van de gevoelens verstoort het evenwicht dat voor het uitoefenen van deze kunst noodzakelijk is. Zelfs werk waarvoor een beloning op zijn plaats is, is zinloos als het geen kennis heeft voortgebracht.
Aan de hand van slechts enkele voorbeelden kan men inzien dat de occulte wetenschap enorm uitgebreid is en een groot aantal onderverdelingen kent waarvan theosofische occultisten in de dop niet het minste vermoeden hebben.
Het element waarvan vuur een zichtbare uitdrukking is, heeft veel krachtcentra. Elk van deze centra is aan zijn eigen wet onderworpen. Het geheel van deze centra en de wetten waardoor ze worden beheerst en die bepaalde fysieke verschijnselen veroorzaken, worden door de wetenschap wetten van de fysica genoemd, en ze worden door de boeken schrijvende occultist volkomen genegeerd, omdat hij ze niet kent. Een dromer of zelfs een filantroop zal deze wetten nooit als zodanig leren kennen. En hetzelfde geldt voor de andere elementen.
De meesters van het occultisme beweren dat er een wet van ‘omzetting van krachten’ is die altijd geldt. Deze wet zal iedereen verbijsteren die niet in staat is de grootte van zelfs de kleinste zucht van een trilling te berekenen, niet alleen op zichzelf genomen, maar ook ogenblikkelijk wanneer deze in botsing komt met een andere trilling – ongeacht of deze tweede trilling gelijksoortig is aan de eerste of daarvan verschilt. De moderne wetenschap erkent het bestaan van deze wet als de wet van de wisselwerking van krachten. Deze wet geldt zowel op ethisch ge-bied als in de fysieke wereld, en ze veroorzaakt opmerkelijke veranderingen in het karakter van de mens en in de omstandigheden waarin hij verkeert – veranderingen waarvan we ons op dit moment geen voorstelling kunnen maken en die aan de wetenschap en de metafysica totaal onbekend zijn.
Er wordt gezegd dat ieder mens een eigen wiskundige waarde heeft, die door een getal kan worden uitgedrukt. Dit is de samenstelling en de resultante van talloze kleinere waarden. Als men dit getal kent, kan men uitzonderlijke veranderingen teweegbrengen, niet alleen in het denken van de desbetreffende persoon maar ook in zijn gevoelens, en dit getal kan men te weten komen door berekeningen die nog diepzinniger zijn dan die van onze hogere wiskunde. Degene die dit getal kent kan, wanneer hij dat wil, die persoon zonder aanleiding boos, en zelfs krankzinnig of heel gelukkig laten zijn.
Er bestaat een wereld van wezens die de hindoes kennen als de wereld van de deva’s, waarvan de bewoners illusies kunnen teweegbrengen waarvan de beschrijving onze meest fantastische verhalen in de schaduw zou stellen. Deze duren misschien vijf minuten die wel 1000 jaar lijken, of misschien duren ze echt 10.000 jaar. Zelfs een zuiver denkende theosoof, zelfs een spiritueel ontwikkeld mens, kan zonder zijn toestemming naar deze wereld worden gebracht, tenzij hij de kennis en de vermogens bezit waardoor zoiets wordt verhinderd.
Bij de grens van het gebied waar deze wetten en toestanden heersen, sluimeren machten en wezens met een vreselijke en onverzettelijke aard. Niemand kan hen ontlopen, want ze bevinden zich op de weg naar kennis; nu en dan worden ze gewekt of waargenomen door diegenen die, hoewel ze op dit gebied totaal onwetend zijn, zich toch blijven bezighouden met toverformules en necromantie.
Het is voor theosofen verstandiger om de leer van broederschap en haar toepassing te bestuderen, en hun eigen motieven en handelingen te zuiveren om, na geduldig voor de mensheid te hebben gewerkt – zo nodig vele levens lang – ten slotte het punt te bereiken waar alle kennis en alle vermogens hen rechtmatig toekomen.
Eusebio Urban