Losse aantekeningen
[‘Stray memoranda’, The Path, februari 1889, blz. 350-2]
‘Waarom zouden we niet’, zei ik tegen de boodschapper van een meester, ‘aan al die theosofische kinderen die overal in de Society met open mond staan te kijken, de hele waarheid ineens geven? Verzamel alle leringen en alle onderling samenhangende voorspellingen over de wereld van de mensen of die van de goden; orden alle feiten over de evolutie van de mensheid op deze planeet, met alle details over de indeling in rassen en de verborgen afstamming van volksstammen; en maak dit alles voor eeuwig en altijd bekend.’
Hij keek me ernstig aan en zei: ‘Zouden ze het geloven? Ik denk van niet.’ Maar hij liet enkele losse aantekeningen achter . . .
‘Theosofen die eerbiedig opzien naar de wetenschap en denken dat er pas een betere dag zal aanbreken wanneer wetenschappers ervan overtuigd raken dat de meesters alles weten wat gekend kan worden, verlangen naar onthullingen over ‘ontbrekende schakels’ en de verspreiding van de rassen. Maar de dageraad van een nieuw tijdperk wordt niet door zulke onthullingen ingeluid; en als de feiten vóór het juiste moment werden meegedeeld, zou dit slechts tot strijd, verbittering en spot leiden.
Zelfs zij die zich overgeven aan dodenverering, die mediums nalopen en zeggen dat de zielen van de gestorvenen naar de walgelijke atmosfeer van zwoele kamertjes terugkeren, zouden geen enkel feit erkennen dat met hun geliefde theorieën in strijd was. Toch weten we dat de zielen van goede mensen die gestorven zijn de wereld niet lastigvallen. Ze laten hun ‘rokken van vellen’ achter, vol met alle ondeugden waarvan ze zich tijdens hun leven niet konden ontdoen. Dit weerzinwekkende overblijfsel wordt door mensen die mediums bezoeken aanbeden, en, omdat het uit het astrale licht feiten en woorden overbrengt waaraan die bezoekers niet hebben gedacht, wordt de werkelijke mens ervan beschuldigd, en bij verstek ertoe veroordeeld, hierheen te zijn teruggekeerd. Spiritisten die dit geloven verklaren lijken tot iets heiligs en maken goden uit de demonen van de lucht. Zullen zij dit geloven?
De bijzondere paranormale verschijnselen die zich de laatste 40 jaar overal in de westerse wereld voordoen, zijn door de ‘spiritisten’ betiteld als het ontwaken van de mens en als de nieuwste, beste en ultieme filosofie, terwijl ze slechts de veranderingen aanduiden die zich beginnen af te tekenen in het grote hart en denken van de hele westerse mensheid. In verhouding tot wat er is en zal worden verkondigd, zijn ze als de overgang in de stem van een jeugdige koorknaap naar zijn volle ontwikkeling tot een diepe bas.
Door overdreven aandacht voor alle details van deze dodenverering worden nieuwe vormen in het astrale licht geschapen, samengesteld uit de overblijfselen van gestorvenen en de stof die door elementalen daaraan wordt toegevoegd; ze bootsen de doden na in woord, gebaar, herinnering en andere kentekenen van identiteit, en misleiden de levenden, want deze elementalen zijn gesteld op deze nieuwe omgeving die ze hebben gevonden. Slechts één klein deel van de elementale natuur is daarmee gemoeid, maar dat houdt er niet van de greep die het eenmaal op ons, sterfelijke goden, heeft gekregen, los te laten.
Hoewel deze dodencultus zich wetenschappelijk noemt, hebben we nog nooit vernomen dat er systematisch of op een andere manier gegevens zijn verzameld over verschijningen door middel van mediums van dezelfde gestorven persoon op méér dan twee plaatsen tegelijk. Maar elke oplettende lezer kan ontdekken dat zulke dingen dagelijks worden bericht en dat er geen conclusie uit wordt getrokken.
De werkelijk gestorvene voelt in zijn gelukzalige staat na de dood elke keer een steek als zijn schaduw wordt opgeroepen in het knekelhuis van het lichaam van een levend medium.
Het geld dat aan mediums is betaald voor ‘mededelingen van geesten’ wordt een aantrekkingspunt voor astrale wezens van een bepaalde orde. Ze werpen zich op het medium en vinden een voor hen geschikt verblijf in het slechte en niet in het goede deel van zijn natuur. De tempel van de Heilige Geest wordt op die manier tot een dievenhol gemaakt.
De baan van een spiritueel wezen door de ruimte is voor het menselijk oog slechts vanuit één punt zichtbaar, en heel vaak wordt ze als een gebogen lijn gezien, terwijl dit in feite niet zo is. Eén soort elementalen beweegt zich volgens een epicycloïde. Voor het oog van de één is ze een rechte lijn, voor een andere waarnemer een kromme, terwijl een derde haar als een driehoek ziet.
Elke gedachte draagt tijdens haar reis alle fysieke, verstandelijke en ethische eigenschappen van de denker met zich mee; maar degene die haar opvangt kan misschien slechts een van deze eigenschappen waarnemen en dan hoort hij, in plaats van de gedachte van de denker op te vangen, misschien slechts de trillingssnelheid in het lichaam van de denker, en het enige wat hij dan ziet is een kleine witte ster.
Er zijn wezens die hun bestaan in uw lichaam hebben. Sommige leven slechts een ogenblik, andere leven langer.
Waar steden ‘voorbestemd’ zijn om gebouwd te worden, bouwen hele menigten hemelse wezens een denkbeeldige stad en proberen mensen ertoe te brengen op die plaats echte bouwwerken op te richten; en het stichten van een stad is een vreugdevolle of diepdroevige gebeurtenis voor wie de aard van de bouwers ervan kan waarnemen.
Er zijn bepaalde plekken in het land die nu onbewoond zijn, waarboven menigten elementalen zwermen. Ze hebben daar hun eigen stad, en wanneer mensen daar voorbijkomen, fluisteren ze hen toe, laten aan hen beelden van een stad zien, van de gebouwen ervan en van haar toekomst; en vroeg of laat komen de mensen en bouwen daar hun huizen.
Uw Amerikaanse continent heeft veel van zulke plaatsen, en wemelt van herinneringen aan vroegere glorie die elkaar om de ruimte verdringen.
Hoewel elke gedachte door de oneindige ruimte voortgaat, gaan veel gedachten die door uw denken zijn uitgezonden ‘onderweg verloren’; want ze ontmoeten tegenovergestelde of sterkere gedachten die ze van de gewenste baan doen afbuigen, en zo snellen ze voort naar een doel dat niet in de bedoeling van de denker lag, of ze wijken, omdat ze te zwak zijn, gemakkelijk af van de voor hen vastgestelde baan.
In één opzicht kan het astrale licht worden vergeleken met een joelende menigte elkaar overstemmende muzikanten die ieder een andere toon aanslaan. Wie daar binnengaat, moet weten hoe hij de juiste toon kan onderscheiden, anders zal er algehele verwarring in zijn denken ontstaan.’
Urban