Spirituele gaven en het ontwikkelen ervan
[‘Spiritual gifts and their attainment’, The Path, februari 1889, blz. 339-41]
Een van de vragen die een theosoof geneigd is te stellen, en wel met enige ernst en intensiteit, is: ‘Hoe kan ik vooruitgang boeken in het hogere leven? Hoe kan ik spirituele gaven ontwikkelen?’
De uitdrukking ‘spirituele gaven’, wat een nogal losse uitdrukking is, hebben we te danken aan Paulus, de adept en apostel, die daarover schreef aan de Corinthiërs: ‘Over spirituele gaven, broeders, zou u niet onwetend moeten zijn.’ Tot de ‘gaven’ die hij dan opsomt behoren de volgende: wijsheid, kennis, geloof, genezing, het teweegbrengen van wonderen, profetie, het waarnemen van geesten, het spreken in verschillende talen, en het interpreteren van talen. En terwijl de apostel de Corinthiërs aanspoort om ‘de beste gaven ernstig na te streven’, gaat hij toch door om hen een nog betere weg te tonen, namelijk de verheven wet van de liefde. ‘Blijf trouw’, zegt hij, ‘aan geloof, hoop, liefdadigheid [of liefde], aan deze drie; maar de grootste van deze drie is liefdadigheid’ (1 Cor. 13:13).
Spirituele gaven liggen, hoe begerenswaardig het bezit ervan misschien ook is, volgens deze goede adept, duidelijk niet op het hoogste gebied, zijn niet het hoogste doel dat een mens kan bereiken, of de meest uitmuntende weg om de menselijke vervolmaking te bereiken. Ze kunnen ongetwijfeld terecht worden beschouwd als tekenen van vooruitgang op de hogere gebieden van het denken en van het spirituele leven, en kunnen worden nagestreefd en gebruikt om anderen van dienst te zijn; maar ze zijn niet zelf het hoofddoel van het menselijke verlangen. Want het hoogste doel van de mens zou moeten zijn om God te worden, en ‘God is liefde’.
Maar laten we de zaak nader beschouwen. In de eerste plaats, wat is een ‘gave’? Wat is de gangbare betekenis van dat woord? Ongetwijfeld iets dat wordt gegeven of verleend aan een ontvanger, niet iets dat de mens al bezit, of wat hij kan verkrijgen door een proces van groei of ontwikkeling. Het laatste zou strikt genomen een ‘vrucht’ zijn en niet een gave. Een boom die jarenlang niets anders heeft voortgebracht dan bladeren en takken, krijgt ten slotte bloesems en vruchten. Er is geen nieuwe ‘gave’ aan verleend; hij heeft eenvoudig een stadium van ontwikkeling bereikt in zijn natuurlijke groei waarin bepaalde krachten die vanaf het begin al tot het wezen van de boom behoorden, de gelegenheid krijgen om zich te uiten. Op dezelfde manier zijn de transcendente krachten die adepten bezitten geen gaven maar het natuurlijke gevolg van groei in bepaalde richtingen, en zijn als het ware de noodzakelijke vruchten van een ingrijpende ontwikkeling van hun spirituele mogelijkheden die het geboorterecht zijn van alle mensen.
Wanneer we deze opvatting van de betekenis van het woord aanhouden, dan denk ik dat de meeste theosofen bereid zullen zijn te erkennen dat de uitdrukking ‘spirituele gaven’ een verkeerde benaming is. Gaven die de mens kan ontvangen, zijn er niet en kunnen er niet zijn. Wat een onderzoeker van het hogere leven ook is, hij is het resultaat van zijn inspanningen in het verleden. Wat hij in de toekomst misschien wordt, zal het gevolg zijn van zijn eigen inspanningen. Hij kan zijn latente vermogens ontwikkelen en na verloop van tijd een adept worden, of hij kan op de golven van het leven drijven zonder doel of inspanning, totdat hij ten slotte in vergetelheid verzinkt. Zijn lot ligt in zijn eigen handen, en hangt op geen enkele manier af van ‘gaven’.
Als we bedenken dat de natuur van de mens vele aspecten heeft, kan het onderwerp vanuit een ander gezichtspunt worden bekeken. Feitelijk kan men zeggen dat de mens bestaat uit lichaam, ziel en geest, waarbij de ziel het ware ego is en de geest één met het allerhoogste. En als we deze tijdelijk als afzonderlijke entiteiten beschouwen, is het volkomen waar dat, zoals een andere apostel, Jacobus, zegt ‘elke goede gave en elke volmaakte gave vanboven komt’ (1:17). Elke aspiratie van de ziel naar spirituele dingen, elk besluit van de mens om een zuiverder leven te gaan leiden, elke helpende hand die wordt uitgestrekt naar een zwakkere broeder, elk verlangen naar de waarheid, elke honger en dorst naar rechtvaardigheid – deze en soortgelijke verlangens en strevingen van de ziel moeten in de eerste plaats vanboven komen, van het goddelijke binnenin ons. In dit opzicht kunnen ze ‘gaven’ worden genoemd, gaven van de hogere natuur aan de lagere, van het spirituele aan het menselijke. En deze werking van wat boven is op wat beneden is, blijkt uit die -menselijke eigenschappen of deugden – wat men ze ook zou willen -noemen – die Paulus elders opsomt als de ‘vruchten van de geest – liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, zelfbeheersing’ (Galaten 5:22-3).
Hoe kunnen we, gezien vanuit elk van die standpunten, spirituele gaven verkrijgen? Het antwoord schijnt afhankelijk te zijn van datgene waarnaar we streven. Als de bijzondere vermogens van de adepten tot onze verbeelding spreken en onze ambitie hebben aangewakkerd, moeten we beheerst en geduldig zijn. Bijna niemand van ons is werkelijk geschikt voor een proces van ‘geforceerde’ vooruitgang. We moeten ons ermee tevredenstellen te wachten en te werken, te groeien en ons te ontwikkelen, regel na regel, voorschrift na voorschrift, hier een beetje en daar een beetje, totdat we misschien na eeuwen de status bereiken van de volmaakte mens. Maar als we, omdat we wijselijk onze beperkingen inzien, in plaats daarvan streven naar wat de gewone manifestatie van de geest kan worden genoemd, doen zich twee voor de hand liggende handelwijzen aan ons voor.
Elke impuls van boven, elke ingeving van de godheid in ons, zou onmiddellijk een hartelijk welkom moeten worden geheten en er zou op gereageerd moeten worden. Als u het gevoel heeft dat iets u ertoe aanzet een zieke te bezoeken of een buurman of vriend in moeilijkheden, geef dan zonder te wachten gehoor aan die aanwijzing. Als de wens om een nieuwe weg in te slaan het lagere bewustzijn bereikt, wacht dan niet tot het volgende nieuwjaar alvorens dat daadwerkelijk te doen; doe het nu. Als u bent aangedaan door het een of andere roerende verhaal over iemands leed, volg dan die emotie terwijl uw wangen nog nat zijn van de tranen. Kortom, verbind uzelf onmiddellijk met de goddelijke wegen, in harmonie met de goddelijke wetten. Iemand die zo is voorbereid, zo vol vertrouwen is, zal onvermijdelijk meer licht, meer wijsheid, meer spiritualiteit krijgen. Hoe kan een ijzeren staaf worden doordrongen met het magnetisme van de aarde als deze dwars op de magnetische meridiaan wordt geplaatst in plaats van parallel eraan? Hoe kan iemand spirituele gaven of vermogens verwachten als hij volhardt in het negeren van spirituele voorwaarden, in het overtreden van spirituele regels? Om het goede te verkrijgen, moeten we goede gedachten hebben, vol goede verlangens zijn; kortom we moeten goed zijn.
En deze praktische aanbeveling is om elke taak die we kennen trouw en nauwgezet te vervullen. In en door de gebeurtenissen van het dagelijks leven, door werk dat we goed hebben gedaan, door plichten die nauwgezet zijn vervuld, kunnen we het snelst vooruitgang in het hogere leven boeken – een vooruitgang die misschien langzaam, maar in ieder geval zeker is. Dat zijn springplanken naar betere dingen. We gaan het snelst vooruit als we stilhouden om andere reizigers te helpen. We ontvangen het meest wanneer we het meeste opofferen. We bereiken de grootste mate van goddelijke liefde wanneer we onze broeder het meest onzelfzuchtig liefhebben. We worden zeer zeker één met het hoogste als we onszelf verliezen in het werk voor de mensheid.
Dies Non