Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

37. Zielen van de sterren – universele heliolatrie

[‘Souls of the stars – universal heliolatry’, SD 3:332-6; CW 14:334-43]

De Ouden hebben nooit ‘sterren voor goden aangezien’, of engelen en de zon voor de hoogste goden en God, maar hebben alleen de geest van al deze aanbeden, en de lagere goden vereerd die in de zon en planeten zouden verblijven. Om dit aan te tonen moet op het verschil tussen deze twee soorten verering worden gewezen. Saturnus, ‘de vader van de goden’, moet niet worden verward met zijn naamgenoot – de planeet met dezelfde naam met zijn acht manen en drie ringen. Hoewel die twee in zekere zin identiek zijn, evenals bijvoorbeeld de fysieke mens en zijn ziel, moet men wat de verering ervan betreft een onderscheid maken. Dit moet in het geval van de zeven planeten en hun geesten des te zorgvuldiger gebeuren, want in de geheime leringen wordt de hele vorming van het heelal aan hen toegeschreven.

Eenzelfde verschil moet ook worden aangetoond tussen de sterren van de Grote Beer en de rishi’s (de rikshas of de chitrasikhandinas, ‘met een fraaie hoofdtooi’), de sterfelijke wijzen die tijdens het satyayuga op aarde verschenen.1 Als deze in de visioenen van de zieners van alle tijden – ook de bijbelse zieners – tot nu toe allemaal nauw verbonden zijn geweest, dan moet daar een reden voor zijn geweest. Men hoeft niet eens tot de perioden van ‘bijgeloof’ en ‘onwetenschappelijke fantasieën’ terug te gaan om in ons tijdperk grote figuren te vinden die deze denkbeelden eveneens koesterden. Het is algemeen bekend dat Kepler, de eminente astronoom, evenals veel andere grote figuren geloofde dat de hemellichamen het lot van mensen en volkeren in gunstige of ongunstige zin beïnvloeden; bovendien dacht hij dat alle hemellichamen, en ook onze eigen aarde, met levende en denkende zielen begiftigd zijn.

In dit verband is de mening van Lecouturier het vermelden waard:

We zijn te geneigd om alles wat met astrologie en haar denkbeelden te maken heeft zonder pardon te bekritiseren; niettemin zouden we, wil onze kritiek terecht zijn en haar doel niet missen, op zijn minst moeten weten wat die denkbeelden in feite zijn. En als we onder de figuren die worden bekritiseerd, namen vinden zoals Regiomontanus, Tycho Brahe, Kepler, enz., is er reden om voorzichtig te zijn. Kepler was astroloog van beroep en werd daardoor ook astronoom. Hij verdiende zijn brood met het maken van kaarten die de toestand van de hemel op iemands geboortemoment weergeven, en die vormden de basis waarop iedereen horoscopen vaststelde. Hij was een edel mens die geloofde in de beginselen van de astrologie, zonder alle dwaze resultaten ervan te aanvaarden.2

Niettemin noemt men astrologie een verdorven wetenschap en wordt ze samen met het occultisme door de kerken taboe verklaard. Het is echter heel twijfelachtig of mystieke ‘sterrenverering’ – althans door christenen – zo gemakkelijk kan worden weggelachen als wel wordt gedacht. De menigten engelen, cherubijnen, en planeet-aartsengelen zijn identiek aan de lagere goden van de heidenen. Wat hun ‘grote goden’ betreft, als is aangetoond dat Mars – zoals zelfs de vijanden van de heidense astrologen erkennen – door laatstgenoemden eenvoudig werd beschouwd als de gepersonifieerde macht van de ene hoogste onpersoonlijke god, Mercurius als zijn gepersonifieerde alwetendheid, Jupiter als zijn almacht, enz., dan is het ‘bijgeloof’ van de heidenen in feite de ‘religie’ van het merendeel van de beschaafde volkeren geworden. Bij laatstgenoemde volkeren is Jehovah namelijk de synthese van de zeven elohim, het eeuwige centrum van al die eigenschappen en krachten, de alei van de aleim en de adonai van de adonim. En als zij Mars nu Michaël noemen, de ‘macht van God’, Mercurius Gabriël, de ‘alwetendheid en standvastigheid van de Heer’, en Rafaël ‘de zegenende of genezende kracht van God’, dan betreft dit eenvoudig een verandering van naam, de karakters achter de maskers blijven dezelfde.

[De heidenen moeten ook niet zo veracht worden omdat ze de namen en rangnummers van hun planeten hebben aangenomen voor de dagen van hun week en hun naamgeving (de Arabieren noemen hun week tot op de dag van vandaag tsaba), want het is nog geen 200 jaar geleden dat de Augsburger jezuïeten erop aandrongen om hetzelfde te mogen doen.3

Maar omdat het voor hun kerk gevaarlijk was, om redenen die in appendix A van dit hoofdstuk4 worden gegeven, om ze met de naam van hun ‘zeven geesten’ aan te duiden, kwamen ze met het voorstel dat [in de voetnoot bij de vorige alinea] is vermeld. Toch geloven ze in deze ‘zeven geesten’, ondanks dat ze identiek zijn aan de goden die door de sabeeën worden aanbeden. Ze beschouwen hen als de machten en vertegenwoordigers van God, zijn eigenschappen, door hem geschapen om zich via hen te manifesteren. Hieruit volgt dat geen enkele astroloog of occultist door zijne heiligheid of een van de trouwe zonen van Rome taboe mag worden verklaard, want iedere rooms-katholiek erkent dat de zeven geesten van de tegenwoordigheid worden vertegenwoordigd door eenzelfde aantal planeten; en de levende entiteiten die aartsengelen worden genoemd hebben het recht om te worden aangeduid als ster-geesten, planeet-engelen en ster-engelen.5 Temeer omdat paus Pius V (een heilige) in een bul gericht aan Spanje, waarin de ster-verering in dat land werd toegestaan, het volgende schrijft: ‘men kan deze zeven rectoren van de wereld – weergegeven [vertegenwoordigd] door de zeven planeten – nooit genoeg verheerlijken . . . Het is een troost voor deze [16de] eeuw om te zien dat bij de gratie van god de verering van deze zeven vurige lichten en deze zeven sterren in de christelijke republiek al haar glans herwint!’6

In diezelfde eeuw, namelijk in 1561, werd in Rome een bijzonder recht verleend voor de bouw van een tempel voor de aanbidding van de ‘ster-geesten’, de ‘Basiliek van Onze-Lieve-Vrouw van de Engelen en van de Martelaren’. Paulus IV had Michelangelo in 1558 de opdracht gegeven om hiervoor een ontwerp te maken, na een verschrikkelijke epidemie van bezetenheid die zich overal in de ‘Heilige Stad’ had verspreid, en drie jaar later hadden de Romeinen hun Birs Nimrud van de zeven planeten, waarvan de bestuurders bekendstaan als de ‘zeven ogen van de Heer, die over de hele aarde rondgaan’ (Zacharia 4:10). Ze zijn ongetwijfeld ‘de zeven armen van de kandelaar, de zeven lampen van het heiligdom die volgens Dionysius de Areopagiet zijn geplaatst in de hal van de onstoffelijke drie-eenheid – collocatos in vestibulo supersubstantialis Trinitatis’.7

En omdat alle mysteries die in het koninkrijk der hemelen bestaan, van de drie-eenheid tot de aankleding, in de kerk moeten worden herhaald – ‘zo boven, zo ook beneden’ zegt Hermes – ‘wijdt Rome haar mooiste basilieken aan deze geesten, en bewijzen de soevereine pausen eer aan hen door op bepaalde dagen in hun tempels een dienst te houden, omringd door de zeven kandelaars en de zeven misdienaren die we in alle heidense culten terugvinden’,8 zegt De Mirville.]9

De mijter van de dalai lama heeft zeven banden ter ere van de zeven belangrijkste dhyani-boeddha’s. In het begrafenisritueel van de Egyptenaren roept de overledene uit:

Ik begroet jullie, vorsten, die achter Osiris staan. . . . Zend mij genade zodat mijn zonden worden vernietigd, zoals jullie hebben gedaan voor de zeven geesten die hun Heer volgen!10

Brahma’s hoofd is getooid met zeven stralen, en hij wordt gevolgd door de zeven rishi’s, in de zeven svarga’s. China heeft haar zeven pagoden; de Grieken hadden hun zeven cyclopen, zeven demiurgen, en de mysteriegoden, de zeven kabiren, van wie Jupiter-Saturnus de belangrijkste was, en bij de joden, Jehovah. Laatstgenoemde godheid is nu de belangrijkste van allemaal geworden, de hoogste en de ene God, en zijn oude plaats wordt ingenomen door Michaël. Hij is de ‘leider van de menigte’ (tsaba); de ‘aartsstrateeg van het leger van de Heer’; de ‘overwinnaar van de duivel’ – Victor diaboli – en de ‘aartssatraap van de heilige militie’, hij die de ‘grote draak’ versloeg.11 Helaas hebben de astrologie en de symboliek, die niet de neiging hebben oude dingen door nieuwe maskers te versluieren, de echte naam van Michaël behouden – ‘die was Jehovah’ – want Michaël is de engel van het aangezicht van de Heer,12 ‘de bewaker van de planeten’, en ‘het levende beeld van God’. Hij vertegenwoordigt de godheid bij zijn bezoeken aan de aarde, want zoals het in het Hebreeuws (מיכאל) goed wordt uitgedrukt: hij die is als God, of hij die aan God gelijk is. Hij is het die de slang verjaagt.13

[In een vlaag van religieuze extase roept De Mirville uit: ‘Michaël, Mi-cha-el . . . is de helderste ster van de hele engelenorde . . . de bewaker en verdediger van de Christus-zon, die zo dicht bij zijn meester staat dat verschillende ketters, onder wie Calvijn, hem volledig met hem (die meester of Christus) hebben verward.’14 Tegelijkertijd bespot hij Saturnus, de god van de nabateeërs, en noemt hem ‘le dieu mauvais’, de ‘slechte’, de verdorven god, of Satan.]15

Omdat Michaël de bestuurder van de planeet Saturnus is, is hij – Saturnus.16 Zijn mysterienaam is Sabbathiël, omdat hij de leiding heeft over de joodse sabbat, en ook over de astrologische zaterdag. Nu zijn identiteit is vastgesteld, verkeert de reputatie van de christelijke overwinnaar van de duivel in nog groter gevaar door verdere identificaties. Bijbelse engelen worden malakhim genoemd, de boodschappers tussen God (of beter gezegd de goden) en mensen. In het Hebreeuws is מלך (melek) ook ‘een koning’, en Malech of Melech was eveneens Moloch, of nogmaals Saturnus, de Seb van Egypte, aan wie ‘dies Saturni’, of de sabbat, was gewijd. De sabeeën scheidden en onderscheidden de planeet Saturnus veel meer van zijn god dan de rooms-katholieken hun engelen scheidden van hun sterren; en de kabbalisten maken van de aartsengel Michaël de beschermheilige van het zevende magische werk.

In de theologische symboliek . . . is Jupiter [de zon] de verrezen en glorieuze verlosser, en Saturnus, God de Vader, of de Jehovah van Mozes,17

zegt Éliphas Lévi, die het zou moeten weten. Omdat Jehovah en de verlosser, Saturnus en Jupiter, dus één zijn, en Michaël het levende beeld van God wordt genoemd, lijkt het voor de kerk gevaarlijk om Saturnus Satan, ‘le dieu mauvais’ te noemen. Rome is echter goed in spitsvondige argumenten en zal hiervoor een uitweg vinden zoals ze dat voor elke andere identificatie heeft gedaan, met eerbetoon aan zichzelf en tot haar eigen volle tevredenheid. Toch lijken al haar dogma’s en rituelen op evenzovele bladzijden die uit de geschiedenis van het occultisme zijn gescheurd en vervolgens werden verdraaid.

[En als ons wordt verteld dat de ‘ster’- of engelverering vroeger in Rome plaatsvond, in de zestiende eeuw, en door de kerk werd afgeschaft, zeggen we dat dit niet zo is en we kunnen dit bewijzen. We verwijzen naar het jaar 1862, amper 20 jaar geleden. In die tijd werden door de hele rooms-katholieke wereld, ook in Rome, ijverige inspanningen geleverd om de ‘ster- en engelverering’ in ere te herstellen. De talrijke en invloedrijke verenigingen die in Italië, Beieren, en in heel Duitsland zijn opgericht om in rooms-katholiek Europa opnieuw religieuze diensten ter ere van onze (kabirische en kabbalistische) zeven geest-planeten in te stellen – zijn heel bekend en vereisen geen bevestiging.]18

Dat de scheidingswand tussen de kabbalistische en Chaldeeuwse theogonie en de rooms-katholieke engelenleer en theodicee uiterst dun is, wordt nu door ten minste één rooms-katholieke schrijver openlijk erkend. Men kan zijn ogen nauwelijks geloven als men het volgende leest (de door ons cursief gedrukte passages moeten zorgvuldig worden bestudeerd):

Een van de meest karakteristieke kenmerken van onze Heilige Schrift is de berekenende manier waarop mysteries die niet rechtstreeks bijdragen tot de verlossing worden verkondigd. . . . Naast die ‘myriaden van myriaden’ eerdergenoemde engelachtige wezens19 en al deze voorzichtig gemaakte elementaire indelingen, zijn er ongetwijfeld nog vele andere van wie we de namen nog niet kennen.20 Johannes Chrysostomus zegt hierover terecht: ‘Er zijn namelijk ongetwijfeld nog veel meer krachten [hemelse wezens] van wie we de namen nog lang niet allemaal kennen. . . . De negen orden zijn beslist niet de enige groepen in de hemel, waar immers talloze menigten van oneindig gevarieerde bewoners zijn te vinden, en die men in menselijke taal onmogelijk zou kunnen omschrijven. . . . Paulus, die hun namen had leren kennen, onthult ons hun bestaan.’21

Het zou dus een grove vergissing zijn om alleen maar fouten te zien in de engelenleer van de kabbalisten en gnostici, die zo streng werden behandeld door de apostel van de heidenen, want zijn hevige kritiek betrof alleen hun overdrijvingen en verkeerde interpretaties, en vooral de aanwending van die edele namen voor de ellendige duivelse usurpators.22 De taal van de rechters en die van de veroordeelden [van heiligen en occultisten] lijken vaak veel op elkaar. Men moet diep doordringen in deze tweeledige studie [van geloofsopvattingen] en, wat nog beter is, blindelings vertrouwen op het gezag van het tribunaal [de kerk van Rome, natuurlijk] om precies te kunnen begrijpen waar de fout ligt.

De door Paulus veroordeelde gnosis blijft niettemin voor hem, net als voor Plato, de allerhoogste kennis van alle waarheden, en van het werkelijke zijn, ὄντως ὄν (De Staat, boek 6). De denkbeelden, archetypen, ἀρχαί, van de Griekse filosoof, de intelligenties van Pythagoras, de eonen of emanaties, de reden voor zoveel verwijten aan de eerste ketters, de logos of het woord, de belangrijkste van deze intelligenties, de demiurg, de architect van de wereld onder de leiding van zijn vader [van de heidenen], de onbekende god, de ain sof, of het ‘het’ van het oneindige [van de kabbalisten], de tijdperken van de engelen,23 de zeven geesten, de diepten van Ahriman, de rectoren van de wereld, de archonten van de lucht, de god van deze wereld, het pleroma van de intelligenties, tot aan metatron, de engel van de joden, dit alles vindt men, zoals zoveel waarheden, woord voor woord terug in de werken van onze grootste geleerden, en bij Paulus.24

Als een occultist, die de kerk graag van een eindeloze reeks plagiaten wil beschuldigen, het bovenstaande zou hebben geschreven, had hij zich dan krachtiger kunnen uitdrukken? En hebben we nu wel of niet het recht om na zo’n volledige bekentenis de rollen om te draaien en over rooms-katholieken en anderen te zeggen wat er over de gnostici en occultisten wordt gezegd. ‘Ze gebruikten onze uitdrukkingen en verwierpen onze leringen.’ Het zijn namelijk niet de ‘verkondigers van de valse gnosis’ – die al die uitdrukkingen van hun verre voorouders hadden – die zich christelijke uitdrukkingen toe-eigenden, maar in feite waren het de christelijke kerkvaders en theologen, die uit ons nest roofden, en sindsdien hebben geprobeerd het te bevuilen.

De hierboven geciteerde woorden zullen veel duidelijk maken voor mensen die op zoek zijn naar de waarheid en niets dan de waarheid. Ze maken duidelijk wat de oorsprong is van bepaalde kerkrituelen die tot nu toe voor de gewone mens onverklaarbaar waren. Ze laten ook zien waarom woorden zoals ‘Onze Heer de zon’ tot in de 5de en zelfs 6de eeuw van onze jaartelling door christenen in hun gebeden werden gebruikt, en waren opgenomen in de liturgie, tot ze werden veranderd in ‘Onze Heer, de God’. We moeten bedenken dat de eerste christenen op de muren van hun ondergrondse necropolis Christus afbeeldden als een herder in de gedaante van en bekleed met alle attributen van Apollo, die de wolf, Fenris, verjaagt, die de zon en zijn satellieten probeert te verslinden.

Noten

  1. Vgl. John Dowson, A Classical Dictionary of Hindu Mythology, 1879, blz. 268.
  2. Geciteerd in J.E. de Mirville, Des esprits, 1863, deel 4, blz. 86; vgl. Charles-Henri Lecouturier, ‘Astrologie’, Le musée des sciences, 1ste jaargang, nr. 28, 12 november 1856, blz. 218.
  3. Dit vrome en interessante streven werd enkele jaren geleden aan de kaak gesteld door Camille Flammarion, de Franse astronoom. (‘Harmonia macrocosmica’, La nature: revue des sciences, etc., nr. 185, 16 december 1876, blz. 39-43.) Hij deelt mee dat twee Augsburger jezuïeten, Schiller en Bayer, heel graag de namen van de hele sabaeïsche menigte van de sterrenhemel wilden veranderen en ze onder christelijke namen opnieuw wilden vereren! Na meer dan 15 eeuwen de afgodische zonvereerders te hebben vervloekt, stelde de kerk nu serieus voor om de heliolatrie voort te zetten – letterlijk, deze keer – hun plan was namelijk om heidense mythen te vervangen door bijbelse en (volgens hen) echte personages. Ze zouden de zon Christus willen noemen; de maan Maagd Maria; Saturnus Adam; Jupiter Mozes; Mars Jozua; Venus Johannes de Doper; en Mercurius Elias. En het zijn ook zeer geschikte plaatsvervangers, waaruit blijkt dat de katholieke kerk goed bekend is met oude heidense en kabbalistische kennis en misschien wel bereid is om ten slotte de bron te erkennen waaruit hun eigen mythen zijn voortgekomen.
    Is de koning-messias immers niet de zon, de demiurg van de zonvereerders onder verschillende namen? Is hij niet de Egyptische Osiris en de Griekse Apollo? En wat is een meer toepasselijke naam dan Maagd Maria voor de heidense Diana-Astarte, ‘de koningin van de hemel’, naar wie Jeremia een mondvol verwensingen heeft geslingerd? Zo’n adoptie zou zowel historisch als religieus correct zijn geweest. Twee grote platen werden vervaardigd, zegt Flammarion, die de hemel voorstelden met pausen, heiligen, martelaren, en figuren uit het Oude en Nieuwe Testament, waarmee dit christelijke sabaeïsme werd voltooid; de discipelen van Loyola deden er alles aan om dit plan te laten slagen.
  4. Noot vert.: Er is geen artikel of hoofdstuk met deze titel gevonden. Misschien werd gedoeld op ‘Theosofie of jezuïtisme?’, H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, 3:383-98, of ‘Ster-engel-verering in de rooms-katholieke kerk’, Op.cit., 3:398-415.
  5. Vgl. De Mirville, Op.cit., deel 2, blz. 315ev.
  6. Letterlijk vertaald uit J.E. de Mirville, Des esprits, 1863, deel 2, blz. 357-8, en dus geen laster.
  7. Geciteerd in De Mirville, Op.cit., deel 2, blz. 328; vgl. Dionysius de Areopagiet, De divinis nominibus, hfst. 5.
  8. De Mirville, Op.cit., deel 2, blz. 328.
  9. Noot vert.: Bovenstaande passages tussen vierkante haken zijn toegevoegd uit H.P. Blavatsky, The Secret Doctrine Würzburg Manuscript, 2014, blz. 94-6.
  10. Geciteerd in De Mirville, Op.cit., deel 2, blz. 327-8; vgl. Emmanuel de Rougé, ‘Études sur le rituel funéraire des anciens Égyptiens’, Annales de philosophie chrétienne, nr. 21, september 1861, blz. 185.
  11. Vgl. De Mirville, Op.cit., deel 2, blz. 352-3.
  12. Jesaja 63:9.
  13. Openbaring hfst. 12: ‘Er was oorlog in de hemel, Michaël en zijn engelen streden tegen de draak’, enz. (7), en de grote draak werd verjaagd (9).
  14. De Mirville, Op.cit., deel 2, blz. 353.
  15. Noot vert.: Deze passage tussen vierkante haken is toegevoegd uit H.P. Blavatsky, The Secret Doctrine Würzburg Manuscript, 2014, blz. 97.
  16. Hij is ook de bezielende geest van de zon en Jupiter, en zelfs van Venus.
  17. Éliphas Lévi, Dogme et rituel de la haute magie, 1861, deel 2, blz. 116.
  18. Noot vert.: Deze passage tussen vierkante haken is toegevoegd uit H.P. Blavatsky, The Secret Doctrine Würzburg Manuscript, 2014, blz. 98.
  19. Als ze worden opgesomd blijken ze bij de hindoes de ‘onderverdelingen’ en koren van de deva’s te zijn, en de dhyani-chohans van het esoterisch boeddhisme.
  20. Maar dit feit heeft de rooms-katholieke kerk er niet van weerhouden ze toch allemaal aan te nemen, en ze over te nemen van onwetende, hoewel misschien oprechte, kerkvaders, die ze hadden ontleend aan de kabbalisten – joden en heidenen.
  21. Johannes Chrysostomus, De incomprehensibili natura Dei, homilie 4.
  22. Het paradoxale anachronisme wordt een beetje te ver doorgedreven als men de wezens die voorafgingen aan de christelijke wezens die hun namen hadden overgenomen, ‘usurpators’ noemt!
  23. Of de goddelijke tijdperken, de ‘dagen en jaren van Brahma’.
  24. J.E. de Mirville, Des esprits, deel 2, blz. 325, 326. Dat zeggen wij ook. En hieruit blijkt dat de kerk voor haar dogma’s en namen dank verschuldigd is aan de kabbalisten en magiërs. Paulus heeft de echte gnosis nooit veroordeeld, maar de valse, die nu door de kerk wordt aanvaard.

De geheime leer: deel 3, blz. 405-412

© 2025 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag