Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

30. De ‘zon van inwijding’ van de mysteriën

[‘The mystery ‘sun of initiation’’, SD 3:277-80; CW 14:269-73]

Men kan zich beter bewust worden van de ouderdom van de geheime leer wanneer wordt aangetoond op welk moment in de geschiedenis haar mysteriën al waren ontheiligd, doordat ze ondergeschikt waren gemaakt aan de persoonlijke ambitie van despotische heersers en sluwe priesters. Deze diep filosofische en wetenschappelijk samengestelde religieuze drama’s, waarin de grootste waarheden van het occulte of spirituele heelal en de overgeleverde verborgen kennis werden opgevoerd, waren al lang vóór de tijd van Plato en zelfs Pythagoras aan vervolging blootgesteld. Niettemin zijn de oorspronkelijke openbaringen die aan de mensheid werden gegeven niet met de mysteriën verloren gegaan; ze worden nog steeds bewaard als erfstukken voor toekomstige en meer spirituele generaties.

In Isis ontsluierd1 werd al gezegd dat de grote mysteriën al in de dagen van Aristoteles hun oorspronkelijke grootsheid en heiligheid hadden verloren. Hun rituelen waren in onbruik geraakt en ze waren in hoge mate ontaard in louter priesterlijke beschouwingen en waren religieuze schijnvertoningen geworden. Het heeft geen zin om te zeggen wanneer ze voor het eerst in Europa en Griekenland zijn verschenen, want men kan bijna zeggen dat de erkende geschiedenis met Aristoteles begint, terwijl alles vóór hem een hopeloze chronologische verwarring vertoont. Het volstaat te zeggen dat in Egypte de mysteriën bekend waren sinds de tijd van Menes, en dat de Grieken ze pas ontvingen toen Orpheus ze uit India meebracht.

In een artikel ‘Was writing known before Panini?2 wordt gezegd dat de Pandu’s over de wereld heersten en de ‘offer’-mysteriën al in 3300 v.Chr. aan andere volkeren hadden onderwezen. Toen Orpheus, de zoon van Apollo of Helios, de phorminx – de zevensnarige lier, het symbool voor het zevenvoudige mysterie van inwijding – van zijn vader ontving, hadden deze mysteriën in Centraal-Azië en India al een eerbiedwaardige ouderdom. Volgens Herodotus heeft Orpheus ze uit India meegebracht, en Orpheus leefde veel eerder dan Homerus en Hesiodus. In de tijd van Aristoteles waren er in Europa en zelfs in Egypte nog maar weinig echte adepten overgebleven. De erfgenamen van degenen die waren verjaagd door de veroverende zwaarden van verschillende indringers van het oude Egypte, waren op hun beurt verjaagd.

Zoals 8000 of 9000 jaar eerder de stroom van kennis langzaam van de hoogvlakten van Centraal-Azië naar India, Europa, en Noord-Afrika was gevloeid, zo begon deze ongeveer 500 v.Chr. terug te stromen naar zijn oude thuis en geboortegrond. In de 2000 daaropvolgende jaren stierf in Europa de kennis van het bestaan van grote adepten bijna uit. Niettemin vonden de mysteriën op sommige geheime plaatsen nog steeds in al hun oorspronkelijke zuiverheid plaats. De ‘zon van rechtvaardigheid’ brandde nog volop aan de middernachtelijke hemel; en terwijl er over de wereld van het gewone volk duisternis lag, scheen het eeuwige licht in de adyta tijdens de nachten van inwijding. De echte mysteriën zijn nooit openbaar gemaakt. Eleusinia en Agrae voor het volk; de god εὐβουλῆ, ‘van de goede raad’, de grote orfische godheid, voor de neofiet.

Wie was deze mysteriegod, door kenners van de symboliek ten onrechte aangezien voor de zon? Iedereen die iets afweet van het oude Egyptische exoterische geloof, is zich er goed van bewust dat Osiris voor het volk de zon aan de hemel was, ‘de hemelse koning’, Ro-Inphab; dat door de Grieken de zon het ‘oog van Jupiter’ werd genoemd, en door hedendaagse orthodoxe parsi’s ‘het oog van Ormuzd’; dat de zon bovendien werd aangesproken als de ‘Alziende God’ (πολυόφθαλμος), als de ‘God de Verlosser’, en de ‘reddende God’ (αἴτιον τῆς σωτηρίας).3 Lees de stèle van Taphéroumès in Berlijn en nog een andere stèle zoals vertaald door Mariette, en kijk wat ze zeggen:

Glorie aan u, o zon, goddelijk kind! . . . uw stralen brengen leven aan mensen die zuiver zijn en die gereed zijn. . . . De goden [de ‘zonen van God’] die u naderen, beven van vreugde en ontzag. . . . U bent de eerstgeborene, de zoon van God, het Woord.4

De kerk heeft deze termen nu overgenomen en beschouwt deze uitdrukkingen in de inwijdingsrituelen en de profetische uitspraken van heidense orakels als voorboden van de komende Christus. Ze zijn niets van dien aard, want ze waren van toepassing op elke waardige ingewijde. Als men de uitdrukkingen die duizenden jaren vóór onze jaartelling in hiëratische teksten en geschriften werden gebruikt, nu aantreft in de lofzangen en gebeden van christelijke kerken, dan komt dat eenvoudig doordat rooms-katholieke christenen ze zich – zonder blikken of blozen – hebben toegeëigend, in de hoop dat dit door het nageslacht nooit zal worden ontdekt. Alles wat gedaan kon worden, was gedaan om de oorspronkelijke heidense manuscripten te vernietigen, en de kerk voelde zich veilig. Het christendom heeft onmiskenbaar haar grote zieners en profeten gehad, zoals elke andere religie, maar hun beweringen winnen niet aan kracht door het bestaan van hun voorgangers te ontkennen.

Luister naar Plato:

Weet dan, Glaucon, dat als ik spreek over het voortbrengen van het goede, dat ik de zon bedoel. De Zoon is volmaakt gelijk aan zijn Vader.5

Iamblichus noemt de zon ‘het beeld van goddelijke intelligentie’6 of wijsheid. Eusebius, die de woorden van Philo herhaalt, noemt de opkomende zon (ἀνατολή) de belangrijkste engel, de oudste, en voegt eraan toe dat de aartsengel die polyoniem (met vele namen) is, het Woord of Christus is.7 Het woord Sol (zon) is afgeleid van solus, de Ene, of ‘Hij alleen’, en zijn Griekse naam Helios betekent de ‘Allerhoogste’; daardoor wordt het symbool begrijpelijk. Niettemin maakten de Ouden een onderscheid tussen de zon en zijn prototype.

Socrates groette de opkomende zon, net als een echte parsi of zoroastriër in onze tijd; Homerus en Euripides schreven over Zeus-Logos, het ‘Woord’ of de zon, en Plato deed dat verschillende keren na hen. Niettemin beweren de christenen dat toen het orakel van Klaros werd geraadpleegd over de joodse god Iao, het antwoordde: ‘Het is de zon’, daarom

was de Jehovah van de joden bij de heidenen en Grieken goed bekend;8

en ‘Iao is onze Jehovah’. Het eerste deel van de stelling heeft blijkbaar niets te maken met het tweede deel, en de conclusie kan al helemaal niet als juist worden beschouwd. Maar als de christenen graag willen bewijzen dat Iao en Jehovah identiek zijn, dan hebben occultisten daar geen bezwaar tegen. Maar in dat geval is Jehovah ook Bacchus. Het is heel vreemd dat de beschaafde christenen zich nog steeds zo wanhopig vastklampen aan de jaspanden van de joodse afgodendienaren – die, evenals het gewone volk van Chaldea, sabeeën en zonaanbidders waren9 – en dat ze niet inzien dat de latere Jehovah slechts een joodse ontwikkeling is van de Ja-va, of de Iao, van de Feniciërs; kortom, dat deze naam de geheime naam was van een mysteriegod, een van de vele kabiren. Hoewel hij voor een klein volk de ‘hoogste God’ was, werd hij door de ingewijden die de mysteriën leidden, nooit zo opgevat; voor hen was hij slechts een planeetgeest die in verband staat met de zichtbare zon; en de zichtbare zon is alleen de centrale ster, niet de centrale spirituele zon.

En de engel van de Heer zei tegen hem [Manoach]: ‘Waarom vraagt u naar mijn naam, die voor u immers geheim is?’10

Hoe dan ook, dat de Jehovah van de berg Sinaï en de god Bacchus identiek zijn valt moeilijk te ontkennen, en hij is zonder twijfel – zoals al in Isis ontsluierd is aangetoond – Dionysos.11 Overal waar Bacchus werd vereerd, was er een overlevering over Nysa12 en een grot waarin hij werd grootgebracht. Buiten Griekenland was Bacchus de almachtige ‘Zagreus, de hoogste van de goden’, wiens dienaar Orpheus was, de stichter van de mysteriën. Als men niet erkent dat Mozes een ingewijde priester was, een adept, wiens daden allemaal allegorisch worden verteld, dan moet men toegeven dat hij persoonlijk, samen met zijn menigten Israëlieten, Bacchus vereerde.

En Mozes bouwde een altaar, en noemde dat Jehovah Nissi [of Iao-nisi, of ook wel Dionisi].13

Ter bevestiging van deze bewering moeten we verder bedenken dat de plaats waar Osiris, de Egyptische Zagreus of Bacchus, werd geboren, de berg Sinaï was, die door de Egyptenaren de berg Nissa wordt genoemd. De koperen slang was een nachash, נחשׁ, en de maand van Pascha (het joodse paasfeest) is nisan.

Noten

  1. Op.cit., 1:65.
  2. Five Years of Theosophy, 1885, blz. 408-28; H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, 2:330-44. Een merkwaardige vraag om te stellen en te ontkennen, wanneer zelfs de oriëntalisten weten dat Yaska, om maar één voorbeeld te noemen, een voorganger was van Panini, en zijn werk bestaat nog steeds; er zijn zeventien schrijvers van een Nirukta (woordenboek) van wie bekend is dat ze aan Yaska zijn voorafgegaan.
  3. Vgl. J.E. de Mirville, Des esprits, 1863, deel 4, blz. 12.
  4. Geciteerd in J.E. de Mirville, Des esprits, 1863, deel 4, blz. 13; Auguste Mariette, Mémoire sur la mère d’Apis, 1856, blz. 47; zie vertaling M. de Rougé, Essai sur une stèle de la collection Passalacqua. Iemand die net is ingewijd wordt de ‘eerstgeborene’ genoemd, en in India wordt hij pas na zijn laatste en hoogste inwijding een dvija, een ‘tweemaal geborene’. Elke adept is een ‘zoon van God’ en een ‘zoon van het licht’ nadat hij het ‘Woord’ heeft ontvangen, waarna hij zelf het ‘Woord’ wordt, nadat hij de zeven goddelijke eigenschappen of de ‘lier van Apollo’ heeft ontvangen.
  5. Geciteerd in De Mirville, Op.cit., deel 4, blz. 12; vgl. Plato, De Staat, boek 6, 508b, c.
  6. Geciteerd in De Mirville, Op.cit., deel 4, blz. 14.
  7. Geciteerd in De Mirville, Op.cit., deel 4, blz. 33-4; Philo, Praeparatio evangelica, 2:157.
  8. De Mirville, Op.cit., deel 4, blz. 15.
  9. 2 Koningen 23:4-13.
  10. Rechters 13:18. Simson, Manoachs zoon, was een ingewijde van die ‘mysterie’-Heer, Ja-va; hij werd vóór zijn geboorte bestemd om een ‘nazireeër’ (een chela), een adept, te worden. Zijn zonde met Delila en het knippen van zijn lange haar dat ‘geen scheermes mocht aanraken’, laten zien hoe goed hij zich aan zijn heilige gelofte hield. De allegorie van Simson bewijst de esoterie van de Bijbel, evenals de aard van de ‘mysteriegoden’ van de joden. F.C. Movers omschrijft het Fenicische denkbeeld van het ideële zonlicht als een spirituele invloed die uitstroomt van de hoogste god, Iao, ‘het licht dat alleen door het verstand kan worden gekend’, ‘het fysieke en spirituele beginsel van alle dingen; waaruit de ziel emaneert’. (Die Phönizier, 1841, deel 1, blz. 269, 554; geciteerd in S.F. Dunlap, Vestiges of the Spirit-History of Man, 1858, blz. 149.) Het was de mannelijke essentie, of wijsheid, terwijl de oorspronkelijke stof, of chaos, de vrouwelijke emanatie was. De eerste twee beginselen, die eeuwig samen bestaan en oneindig zijn, waren dus al bij de oudste Feniciërs geest en stof. Maar dit is de echo van het joodse denken, niet de mening van heidense filosofen.
  11. Isis ontsluierd, 2:617.
  12. ‘Beth-San of Scythopolis in Palestina had die naam; en evenzo een plaats op de berg Parnassus. Maar Diodorus verklaart dat Nysa tussen Fenicië en Egypte lag; Euripides verklaart dat Dionysos vanuit India naar Griekenland was gekomen; en Diodorus voegt zijn getuigenis eraan toe: ‘Osiris werd grootgebracht in Nysa, in het gelukkige Arabië; hij was de zoon van Zeus, en werd genoemd naar zijn vader [nominatief Zeus, genitief Dios] en de plaats Dio-Nysos’ – de Zeus of Iove van Nysa. Deze overeenkomst in naam of titel is veelbetekenend. In Griekenland nam Dionysos na Zeus de tweede plaats in, en Pindarus zegt: ‘Zo regeert vader Zeus over alle dingen, en Bacchus regeert ook.’’ (Isis ontsluierd, 2:193.)
  13. Exodus 17:15.

De geheime leer: deel 3, blz. 338-42

© 2025 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag