25. Oosters en westers occultisme
[‘Eastern and western occultism’, SD 3:222-33; CW 14:232-45]
In The Theosophist1 van maart 1886 schreef een lid van de London Lodge van de Theosophical Society in een antwoord aan de ‘Solar Sphinx’ het volgende:
we zijn van mening dat de huidige heropleving van occulte kennis op een dag zal aantonen dat het westerse stelsel een spectrum van waarnemingsgebieden bestrijkt dat het oosterse stelsel – althans zoals uiteengezet in de bladzijden van The Theosophist – nog moet bereiken.2
Deze schrijver is niet de enige die in deze waan verkeert. Grotere kabbalisten dan hij hebben in de Verenigde Staten hetzelfde gezegd. Dit bewijst alleen maar dat de kennis van de westerse occultisten over de ware filosofie, en over de ‘waarnemingsgebieden’ en het denken van de oosterse leringen, heel oppervlakkig is. Deze bewering is gemakkelijk te bewijzen door een paar voorbeelden te geven, waarbij vergelijkingen worden gemaakt tussen twee interpretaties van één en dezelfde leer: de hermetische universele leer. Dit is hard nodig, want ons werk zou onvolledig blijven als we zulke vergelijkingen niet naar voren brachten.
Wijlen Éliphas Lévi – door een andere westerse mysticus, Kenneth Mackenzie, terecht ‘een van de grootste vertegenwoordigers van de hedendaagse occulte filosofie’3 genoemd – is waarschijnlijk de beste geleerde die de Chaldeeuwse kabbala heeft toegelicht; we kunnen zijn leer vergelijken met die van oosterse occultisten. In zijn ongepubliceerde manuscripten en brieven, aan ons uitgeleend door een theosoof die vijftien jaar lang zijn leerling was, hadden we gehoopt datgene te vinden wat hij niet bereid was te publiceren. Wat erin staat stelt ons echter enorm teleur. We zullen daarom aannemen dat deze leringen de essentie van het westerse of kabbalistische occultisme bevatten, en ze gaandeweg analyseren en vergelijken met de oosterse uitleg.
Éliphas Lévi zegt terecht, hoewel in een taal die veel te lyrisch en gekunsteld is om voor een beginneling duidelijk te zijn:
Eeuwig leven is beweging die in evenwicht wordt gebracht door de afwisselende manifestaties van kracht.
Maar waarom voegt hij er niet aan toe dat deze eeuwigdurende beweging onafhankelijk is van de gemanifesteerde krachten die aan het werk zijn? Hij zegt:
Chaos is de tohu-vah-bohu4 van eeuwigdurende beweging en het geheel van de oorspronkelijke stof;
en hij verzuimt eraan toe te voegen dat stof alleen ‘oorspronkelijk’ is aan het begin van elke nieuwe opbouw van het heelal: stof in abscondito (in het verborgene), zoals het door de alchemisten wordt genoemd, is eeuwig, onverwoestbaar, zonder begin of einde. Ze wordt door oosterse occultisten beschouwd als de eeuwige wortel van alles, de mulaprakriti van een Vedanta-aanhanger en het svabhavat van een boeddhist; kortom de goddelijke essentie, of substantie; de uitstralingen hiervan worden periodiek gebundeld in verschillende gradaties van zuivere geest tot grove stof; de wortel, of ruimte, is in zijn abstracte tegenwoordigheid de godheid zelf, de onuitsprekelijke en onbekende ene oorzaak.
Ain sof is ook voor hem het grenzeloze, de oneindige en ene eenheid, uniek en oorzaakloos evenals parabrahman. Ain sof is het ondeelbare punt; het is ‘overal en nergens’, en daarom is het het absolute Al. Het is ook ‘duisternis’ omdat het absoluut licht is, en de wortel van de zeven kosmische beginselen. Maar Éliphas Lévi verzuimt, door enkel te zeggen dat ‘duisternis op de aarde lag’, om (a) aan te tonen dat ‘duisternis’ in deze betekenis de godheid zelf is, en de enige filosofische oplossing van dit probleem wordt zo aan het menselijk denken onthouden; en (b) hij laat de onoplettende lezer geloven dat met ‘aarde’ onze eigen kleine bol – een atoom in het heelal – wordt bedoeld. Kortom, deze leer omvat niet de occulte kosmogonie, maar gaat eenvoudig over de occulte geologie en de vorming van ons kosmische stipje. Dit blijkt verder uit het feit dat hij de sefiroth-boom als volgt samenvat
God is harmonie, de astronomie van machten en eenheid buiten de wereld.
Dit wekt de indruk (a) dat hij het bestaan van een buitenkosmische God onderwijst, waardoor hij zowel de kosmos als de goddelijke oneindigheid en alomtegenwoordigheid, die niet buiten ook maar één enkel atoom kunnen staan, beperkt en aan restricties onderwerpt; en (b) dat hij door de hele prekosmische periode (de gemanifesteerde Kosmos wordt hier bedoeld), de diepste kern van de occulte leer, over te slaan, alleen de kabbalistische betekenis van de letter van de Bijbel en van Genesis uitlegt, en de geest en de essentie ervan onaangeroerd laat. De ‘waarnemingsgebieden’ van het westerse denken zullen door zo’n beperkte leer beslist niet heel ruim worden.
Na een paar woorden te hebben gezegd over tohu-vah-bohu – waarvan Wordsworth de betekenis treffend weergeeft als ‘higgledy-piggledy’5 – en nadat hij heeft uitgelegd dat deze term de kosmos aanduidt, zegt hij het volgende:
Boven de donkere afgrond [chaos] waren de wateren; . . . de aarde [la terre!] was tohu-vah-bohu, d.w.z. in wanorde, en duisternis bedekte het aangezicht van de diepte, en een krachtige adem bewoog zich over de wateren toen de geest uitriep [?]: ‘Er zij licht’, en er was licht. Zo bevond de aarde [onze aardbol natuurlijk] zich in een cataclysmische toestand; dichte nevels omsluierden het onmetelijke uitspansel, de aarde was met water bedekt en een hevige wind maakte deze donkere oceaan woelig, toen op een gegeven moment het evenwicht zich openbaarde en er weer licht verscheen; de letters waaruit het Hebreeuwse woord ‘bereshith’ (het eerste woord van Genesis) bestaat, zijn ‘beth’, het getal 2, het werkwoord dat door de handeling wordt gemanifesteerd, een vrouwelijke letter; dan ‘resch’, het Woord en het leven, het getal 20, de schijf vermenigvuldigd met 2; en ‘alef’, het spirituele beginsel, de eenheid, een mannelijke letter.
Plaats deze letters in een driehoek en je hebt de absolute eenheid, die zonder tot de getallen te behoren het getal voortbrengt, de eerste manifestatie, die 2 is, en alleen deze twee verenigd door de harmonie die uit de analogie van tegenstellingen [tegengestelden] voortkomt, vormen de 1. Dit is de reden waarom God elohim (meervoud) wordt genoemd.
Dit alles is erg vindingrijk, maar ook zeer raadselachtig en bovendien onjuist. Door de eerste zin: ‘Boven de donkere afgrond waren de wateren’, zet de Franse kabbalist de lezer namelijk op het verkeerde spoor. Een oosterse chela zal dit in één oogopslag zien, en zelfs een niet-ingewijde kan het zien. Want als de tohu-vah-bohu ‘beneden’ is en de wateren ‘boven’ zijn, dan zijn die twee volkomen verschillend van elkaar, en dat is niet het geval. Deze uitspraak is heel belangrijk, omdat ze de geest en de aard van de kosmogonie volledig verandert en haar omlaaghaalt naar het niveau van de exoterische Genesis – misschien werd die uitspraak wel om die reden gedaan. De tohu-vah-bohu is de ‘grote diepte’ en is identiek met ‘de wateren van de chaos’, of de oorspronkelijke duisternis. Door dit feit anders voor te stellen worden zowel ‘de grote diepte’ als de ‘wateren’ – die alleen in de wereld van de verschijnselen gescheiden kunnen worden – wat de ruimte betreft beperkt en wat hun aard betreft aan voorwaarden gebonden. In zijn verlangen om het laatste woord van de esoterische filosofie te verbergen verzuimt Éliphas dus – of hij dat al dan niet opzettelijk heeft gedaan doet er niet toe – om het basisbeginsel van de ene ware occulte filosofie aan te geven, namelijk de eenheid en absolute homogeniteit van het ene eeuwige goddelijke element, en hij maakt van de godheid een mannelijke god. Vervolgens zegt hij:
Boven de wateren was de machtige adem van de elohim [de scheppende dhyani-chohans]. Boven de adem verscheen het licht, en boven het licht het Woord . . . dat het geschapen heeft.
Het is precies andersom: het is het oerlicht dat het Woord of de logos schept, die op zijn beurt fysiek licht schept. Om te bewijzen en te illustreren wat hij zegt, geeft hij de figuur bovenaan de volgende pagina [zie hieronder].
Elke oosterse occultist die dit ziet, zou niet aarzelen om het een magische figuur van de ‘linkerhand’ te noemen. De volgorde is volledig omgekeerd. De figuur geeft het derde stadium van het religieuze denken weer, dat wat in dvaparayuga gangbaar was, wanneer het ene beginsel al verdeeld is in mannelijk en vrouwelijk, en de mensheid de val in de stoffelijkheid nadert die het kaliyuga voortbrengt. Een onderzoeker van het oosters occultisme zou het als volgt weergeven:
De geheime leer zegt namelijk dat de wederopbouw van het heelal als volgt plaatsvindt: als de periode aanbreekt voor het opnieuw ontstaan van het heelal wordt eeuwigdurende beweging adem; uit de adem komt het oerlicht voort; door de uitstraling daarvan manifesteert zich het eeuwige denken, verborgen in de duisternis, en dit wordt het Woord (mantra).6 Het is Dat (de mantra of het Woord) waaruit dit alles (het heelal) tot bestaan is gekomen.
Verderop zegt Éliphas Lévi:
Deze [de verborgen godheid] zond een straal uit naar de eeuwige essentie [de wateren van de ruimte]; de essentie bevruchtte daardoor de oorspronkelijke kiem, en breidde zich uit,7 waardoor de hemelse mens werd geboren, uit wiens denkvermogen alle vormen zijn geboren.
De kabbala zegt vrijwel hetzelfde. Om te weten te komen wat ze werkelijk leert, moet men de volgorde waarin Éliphas Lévi het geeft, omkeren, en het woord ‘boven’ vervangen door ‘in’, omdat er in het absolute beslist geen ‘boven’ of ‘beneden’ kan zijn. Dit is wat hij zegt:
Boven de wateren de machtige adem van de elohim; boven de adem het licht; boven licht het woord, of de spraak die het geschapen heeft. We zien hier de sferen van evolutie: de zielen [?] die vanuit het donkere centrum (duisternis) naar de lichtende omtrek worden gedreven. Op het diepste punt van de onderste cirkel bevindt zich de tohu-vah-bohu, of de chaos die aan alle manifestatie [naissances – voortbrenging] voorafgaat; dan het gebied van het water; dan adem; dan licht; en ten slotte het Woord.
De constructie van de bovenstaande zinnen laat zien dat de geleerde abbé onmiskenbaar de neiging had om de schepping te antropomorfiseren, ook al moet deze gevormd worden uit reeds bestaand materiaal, zoals de Zohar heel duidelijk zegt.
De ‘grote’ westerse kabbalist komt de moeilijkheid als volgt te boven: hij zwijgt over het eerste evolutiestadium en veronderstelt een tweede chaos. Zo zegt hij:
De tohu-vah-bohu is de Latijnse limbus, of schemering van de ochtend en avond van het leven.8 Ze is voortdurend in beweging,9 ze valt voortdurend uiteen,10 en het ontbindingsproces versnelt, omdat de wereld op weg is naar wederbelichaming.11 De tohu-vah-bohu van de Hebreeën is niet precies hetzelfde als de verwarring der dingen die door de Grieken chaos wordt genoemd, en die beschreven wordt in het begin van de Metamorfosen van Ovidius; het is iets dat groter en diepzinniger is; het is de basis van religie, het is de filosofische bevestiging van de onstoffelijkheid van God.
Eerder een bevestiging van de stoffelijkheid van een persoonlijke God. Als een mens zijn godheid in de Hades van de Ouden moet zoeken – want de tohu-vah-bohu, of limbus van de Grieken, is het voorportaal van de Hades – dan kan men niet langer verbaasd zijn over de beschuldigingen die door de kerk worden ingebracht tegen de ‘heksen’ en tovenaars die goed bekend zijn met het westerse kabbalisme, dat zij de bok van Mendes aanbidden, of de duivel gepersonifieerd door bepaalde geesten en elementalen. Maar gezien de taak die Éliphas Lévi zich had gesteld – namelijk het verzoenen van de joodse magie met de leer van de rooms-katholieke kerk – kon hij niets anders zeggen.
Vervolgens licht hij de eerste zin van Genesis toe:
Laten we de gangbare vertaling van de heilige teksten terzijde schuiven en kijken wat er in het eerste hoofdstuk van Genesis verborgen ligt.
Vervolgens geeft hij de Hebreeuwse tekst nauwkeurig weer, en translitereert deze als volgt:
Bereshith bara eloim uth aschamam ouatti aares ouares ayete tohu-vah-bohu . . . Ouimas eloim rai avur ouiai aour.
En vervolgens verklaart hij:
Het eerste woord, ‘bereshith’, betekent ‘genesis’, een woord dat equivalent is aan ‘natuur’.
Wij zeggen ‘de activiteit van het voortbrengen’, niet ‘natuur’. Vervolgens zegt hij:
De zin is dus in de Bijbel verkeerd vertaald. Het is niet ‘in het begin’, maar in het stadium van de voortbrengende kracht,12 wat dus elk idee van het ex-nihilo [uit het niets] zou uitsluiten. . . omdat het niets niet iets kan voortbrengen. Het woord ‘eloim’ of ‘elohim’ duidt op de voortbrengende krachten, en dat is de occulte betekenis van het eerste vers. . . . ‘Bereshith’ (‘natuur’ of ‘genesis’), ‘bara’ (‘schiepen’) ‘eloim’ (‘de krachten’) ‘athat-ashamaim’ (‘hemelen’) ‘ouath’ en ‘oaris’ (‘de aarde’); dat wil zeggen ‘de voortbrengende machten schiepen voor onbepaalde tijd (eeuwig13) die krachten die de in evenwicht gebrachte tegenstellingen zijn die we hemel en aarde noemen, dat wil zeggen de ruimte en de lichamen, het vluchtige en het vaste, de beweging en het gewicht.
Als dit juist is, dan is het toch te vaag om begrepen te worden door iemand die de kabbalistische leer niet kent. Niet alleen zijn zijn verklaringen onbevredigend en misleidend – in zijn gepubliceerde werken is het nog erger – maar zijn Hebreeuwse transliteratie is totaal onjuist; ze belet de onderzoeker, die deze zelf wil vergelijken met de equivalente symbolen en getallen van de woorden en letters van het Hebreeuwse alfabet, om iets te vinden wat hij had kunnen vinden als de woorden in de Franse transliteratie correct waren gespeld.
Zelfs in vergelijking met de exoterische hindoe-kosmogonie is de filosofie die Éliphas Lévi als kabbalistisch presenteert niets anders dan mystiek rooms-katholicisme, aangepast aan de christelijke kabbala. Zijn Histoire de la magie laat dit duidelijk zien, en onthult ook zijn doel, dat hij niet eens probeert te verbergen. Want, terwijl hij met zijn kerk verklaart dat
de christelijke religie aan de leugenachtige orakels van de heidenen het zwijgen heeft opgelegd en een einde heeft gemaakt aan het prestige van de valse goden,14
belooft hij in zijn werk te bewijzen dat het echte sanctum regnum, de grote magische kunst, in die ster van Bethlehem ligt die de drie wijzen naar de verlosser van de wereld leidde om hem te vereren. Hij zegt:
We zullen bewijzen dat alle wijzen door de studie van het heilige pentagram de nieuwe naam moesten leren kennen, die boven alle namen verheven zou moeten worden en waarvoor iedereen die in staat is tot verering zou moeten buigen.15
Dit toont aan dat Lévi’s kabbala mystiek christendom is en geen occultisme; want het occultisme is universeel en maakt geen onderscheid tussen de ‘verlossers’ (of grote avatara’s) van de verschillende oude volkeren. Éliphas Lévi vormde geen uitzondering op de regel toen hij onder de dekmantel van het kabbalisme het christendom verkondigde. Hij was onmiskenbaar ‘de grootste vertegenwoordiger van de moderne occulte filosofie’, zoals die in de rooms-katholieke landen in het algemeen wordt bestudeerd, waar ze aan de vooroordelen van christelijke denkers wordt aangepast. Maar hij heeft nooit de echte universele kabbala onderwezen, en het oosterse occultisme al helemaal niet. Laat de lezer de oosterse en westerse leer vergelijken, en kijken of de filosofie van de Upanishads ‘de waarnemingsgebieden’ van het westerse stelsel nog moet ontdekken. Iedereen heeft het recht om het stelsel dat hij verkiest te verdedigen, maar het is daarbij niet nodig om het stelsel van zijn medemens zwart te maken.
Gezien de grote overeenkomst tussen veel van de ‘basiswaarheden’ van het christendom en de ‘mythen’ van het brahmanisme, zijn er de laatste tijd serieuze pogingen gedaan om te bewijzen dat de Bhagavad Gita en de meeste Brahmana’s en de Purana’s van veel recenter datum zijn dan de boeken van Mozes en zelfs dan de evangeliën. Maar mocht het lukken om in deze richting een geforceerd succes te behalen, dan kan dat argument zijn doel toch niet bereiken, omdat de Rig-Veda nog overblijft. Als de ouderdom ervan wordt teruggebracht tot de meest recente grenzen die daaraan zijn toegekend, dan kan men de datering nog steeds niet laten overlappen met die van de Pentateuch, waarvan wordt erkend dat ze minder oud is.
De oriëntalisten weten heel goed dat ze de opgerichte bakens in de ‘Bijbel van de mensheid’, genaamd de Rig-Veda, die door alle latere religies zijn gevolgd, niet kunnen wegnemen. Daarin zijn in de dageraad van de denkende mensheid de hoekstenen gelegd van alle religies en geloofsovertuigingen, van elke tempel en kerk van de eerste tot de laatste; en ze bestaan nog steeds. Universele ‘mythen’, personificaties van goddelijke en kosmische, primaire en secundaire machten, en historische figuren van alle nu bestaande en niet meer bestaande religies zijn terug te vinden in de zeven belangrijkste godheden van de Rig-Veda en de 330 miljoen van hen afgeleide aspecten; en die zeven zijn, samen met een paar miljoen, de stralen van de ene grenzeloze eenheid.
Maar DIT kan door de niet-ingewijden nooit worden vereerd. Het kan alleen het ‘voorwerp zijn van de meest abstracte meditatie, die hindoes beoefenen om daarin helemaal op te gaan’. Aan het begin van elke ‘dageraad’ van de ‘schepping’ neemt het eeuwige licht – dat duisternis is – het aspect van zogenaamde chaos aan: chaos voor het menselijk verstand, de eeuwige essentie voor het bovenmenselijke of spirituele bewustzijn.
‘Osiris is een zwarte god.’ Deze woorden werden in Egypte tijdens de inwijding ‘fluisterend’ uitgesproken, omdat Osiris Noumenon voor een sterveling duisternis is. In deze chaos worden de ‘wateren’ gevormd, Moeder Isis, Aditi, enz. Het zijn de ‘wateren van het leven’, waarin oorspronkelijke kiemen worden geschapen – of beter gezegd opnieuw tot leven gewekt – door het oerlicht. Het is purushottama, of de goddelijke geest, die als Narayana, de beweger over de wateren van de ruimte, de levensadem bevrucht en inblaast in die kiem die het ‘gouden wereld-ei’ wordt, waarin de mannelijke Brahma wordt geschapen;16 en de eerste prajapati, de heer van de wezens, komt hieruit tevoorschijn en wordt de stamvader van de mensheid. En hoewel niet hij, maar het absolute, het heelal in zichzelf bevat, is het toch de plicht van de mannelijke Brahma om het in een zichtbare vorm te manifesteren. Daarom moet hij in verband worden gebracht met de voortplanting van soorten, en wordt hem, evenals Jehovah en andere mannelijke goden in het latere antropomorfisme, symbolisch een fallische rol toebedeeld.
Elk van zulke mannelijke goden, de ‘vader’ van alles, wordt hooguit de ‘archetypische mens’. Tussen hem en de oneindige godheid ligt een afgrond. In de theïstische religies van persoonlijke goden worden ze gedegradeerd van abstracte krachten tot fysieke vermogens. Het water van het leven – de ‘diepte’ van moeder natuur – wordt in antropomorfe religies vanuit een aards gezichtspunt bekeken. Zie hoe heilig het door theologische magie is geworden! Het wordt als heilig beschouwd en wordt nu evenals lang geleden in bijna elke religie vergoddelijkt. Maar als christenen het gebruiken als middel tot spirituele zuivering bij de doop en het gebed; als hindoes eerbied betonen aan hun heilige stromen, vijvers en rivieren; als zowel parsi’s, moslims als christenen in de effectiviteit ervan geloven, dan moet dat element zeker een grote en occulte betekenis hebben. In het occultisme vertegenwoordigt het het vijfde beginsel van de kosmos, in het lagere zevental; het hele zichtbare heelal werd namelijk gebouwd door water, zeggen de kabbalisten die het verschil kennen tussen de twee wateren – het ‘water van het leven’ en dat van de verlossing – die in dogmatische religies zozeer met elkaar worden verward. De ‘koning-prediker’ zegt over zichzelf:
Ik, prediker, was koning van Israël in Jeruzalem. Ik heb met heel mijn hart elke vorm van wijsheid onderzocht, want ik wilde alles wat onder de hemel gebeurt doorgronden.17
Als hij spreekt over het grote werk en de glorie van de elohim18 – in de Engelse Bijbel samengebundeld in de ‘Here God’ , wiens mantel, zo vertelt hij ons, licht is en de hemel het tentdoek – verwijst hij naar de bouwer
die zijn hoge zalen op de wateren bouwt,19
dat wil zeggen, de goddelijke menigte van de sefiroth, die het heelal uit de diepte, de wateren van de chaos, hebben opgebouwd. Mozes en Thales hadden gelijk toen ze zeiden dat alleen aarde en water een levende ziel kunnen voortbrengen, waarbij water op dit gebied het beginsel van alle dingen is. Mozes was een ingewijde, Thales een filosoof, d.w.z. een wetenschapper, want in zijn tijd was dat hetzelfde.
De geheime betekenis hiervan is dat water en aarde in de boeken van Mozes staan voor de prima materia (oerstof) en het scheppende (vrouwelijke) beginsel op ons gebied. In Egypte was Osiris vuur, en Isis was de aarde of haar synoniem water; de twee tegengestelde elementen hebben elkaar – juist vanwege hun tegengestelde eigenschappen – nodig voor een gemeenschappelijk doel: de voortplanting. De aarde heeft zonnewarmte en regen nodig om haar kiemen te laten ontspruiten. Maar deze voortplantingseigenschappen van vuur en water, of geest en stof, zijn slechts symbolen voor fysieke voortplanting. Terwijl de joodse kabbalisten deze elementen alleen symboliseerden in hun toepassing op gemanifesteerde dingen, en ze vereerden als zinnebeelden voor de voortbrenging van het aardse leven, zag de oosterse filosofie ze alleen als een bedrieglijke emanatie uit hun spirituele oervormen, en geen enkele onreine of onheilige gedachte ontsierde haar esoterische religieuze symboliek.
Chaos is, zoals elders aangetoond, theos, die kosmos wordt: ze is ruimte, die alles in het heelal omvat. Zoals de occulte leringen beweren, wordt ze door de Chaldeeën, Egyptenaren en ieder ander volk tohu-vah-bohu, of chaos, wanorde, genoemd, omdat ruimte de grote bron van schepping is, waaruit niet alleen vormen voortkomen, maar ook ideeën, die alleen door de logos, het Woord, het verbum, of geluid tot uitdrukking kunnen komen.
De getallen 1, 2, 3, 4 zijn de opeenvolgende emanaties vanuit de moeder [ruimte] terwijl ze tijdens haar afdaling haar gewaad vormt en uitrolt over de zeven treden van de schepping.20 De uitroller keert naar haar uitgangspunt terug, waarbij het ene uiteinde in het oneindige met het andere samenkomt, en de getallen 4, 3 en 2 worden weergegeven, want dit is de enige kant van de sluier die we kunnen waarnemen, terwijl het eerste getal geheel opgaat in zijn onbenaderbare afzondering.
. . . De vader, die grenzeloze tijd is, brengt de moeder, die oneindige ruimte is, voort in de eeuwigheid; en de moeder brengt op de dag waarop de wereld één oceaan wordt de vader voort in manvantara’s, die verdelingen van duur zijn. De moeder wordt dan Nara [wateren – de grote diepte] waarop Nara [de hoogste geest] kan rusten – of bewegen – wanneer er wordt gezegd dat 1, 2, 3, 4 afdalen en verblijven in de wereld van het onzichtbare, terwijl de 4, 3, 2 de grenzen worden in de zichtbare wereld om de manifestaties van vader [de tijd] af te wikkelen.21
Dit heeft betrekking op de mahayuga’s die in cijfers 432 worden, en met nullen erbij 4.320.000.
Het is uiterst vreemd, als het al puur toeval is, dat de numerieke waarde van tohu-vah-bohu, of ‘chaos’ in de Bijbel – welke chaos natuurlijk de ‘moeder’-diepte of de wateren van de ruimte is – dezelfde cijfers oplevert. In een kabbalistisch manuscript staat namelijk het volgende:
In het tweede vers van Genesis wordt over de hemelen en de aarde gezegd dat ze ‘chaos en wanorde’ waren – dat wil zeggen, ze waren ‘tohu-vah-bohu’, ‘en er lag duisternis op de diepte’, dat wil zeggen ‘het volmaakte materiaal waarmee moest worden gebouwd had geen structuur’. De volgorde van de cijfers van deze woorden zoals ze er staan – d.w.z. de letters weergegeven door hun numerieke waarde – is 6.526.654 en 2.386.22 In de kunsttaal zijn dit sleutelgetallen die losjes bij elkaar zijn gezet, de kiemen en sleutels van de bouw, maar die zoals ze gebruikt worden en nodig zijn één voor één moeten worden herkend. Ze volgen in Genesis symmetrisch onmiddellijk op de eerste zin van de grootse uitspraak: ‘In rash ontwikkelden zich goden, de hemel en de aarde.’
Vermenigvuldig de cijfers van de letters van ‘tohu-vah-bohu’ continu met elkaar van rechts naar links, noteer de opeenvolgende afzonderlijke producten, en we krijgen de volgende reeks waarden: (a) 30, 60, 360, 2160,10800, 43200, of de kenmerkende getallen 3, 6, 36, 216, 108 en 432; [of idem van links naar rechts] (b) 20, 120, 720, 1440, 7200, 43200, of 2, 12, 72, 144, 72, 432, de reeks die eindigt met 432, een van de meest vermaarde getallen uit de oudheid, en die, hoewel versluierd, in de chronologie tot aan de zondvloed steeds weer opduikt.23
Dit bewijst dat het Hebreeuwse gebruik van het spelen met getallen vanuit India tot de joden moet zijn gekomen. Zoals we hebben gezien levert de laatste reeks, naast vele andere combinaties, de getallen 108 en 1008 op – het aantal namen van Vishnu, vandaar de 108 kralen van de rozenkrans van de yogi – en sluit af met 432, het meest ‘vermaarde’ getal van de Indiase en Chaldeeuwse oudheid, dat voorkomt in de Indiase cyclus van 4.320.000 jaar, en in de 432.000 jaar, de duur van de Chaldeeuwse goddelijke dynastieën.
Noten
- Deel 7, blz. 411.
- Wanneer er in The Theosophist occulte leringen worden uiteengezet en het onderwerp niet volledig kan worden besproken, wordt dat duidelijk aangegeven, en geen enkele schrijver heeft ooit geprobeerd de lezer te misleiden. Wat betreft de westerse ‘waarnemingsgebieden’ met betrekking tot leringen die werkelijk occult zijn: de oosterse occultisten kennen die al lang. Zo kunnen ze vol vertrouwen zeggen dat het Westen weliswaar de hermetische filosofie als een speculatief dialectisch stelsel kent, dat in het Westen uitstekend wordt toegepast, maar dat het over geen enkele occulte kennis beschikt. De echte oosterse occultist zwijgt en blijft onbekend, publiceert nooit wat hij weet, en spreekt er zelfs zelden over, omdat hij maar al te goed weet wat de straf is voor loslippigheid.
- R.H. Mackenzie, The Royal Masonic Cyclopaedia, 1877, artikel: ‘Jetzirah, Sepher’, blz. 371-2.
- Genesis 1:2.
- Vertaling: chaotisch.
- In exoterische zin vormt de mantra (of dat magische vermogen dat gewaarwordingen of gedachten overbrengt) het oudste deel van de Veda’s, waarvan het tweede deel uit de Brahmana’s bestaat. In esoterische bewoordingen is mantra het Woord dat door goddelijke magie vlees is geworden, of objectief is gemaakt.
- De geheime betekenis van ‘Brahma’ is ‘expansie’, ‘toename’ of ‘groei’.
- Waarom geeft hij niet meteen de theologische betekenis ervan, zoals we die in Webster vinden? Bij de rooms-katholieken betekent het eenvoudig ‘vagevuur’, het grensgebied tussen hemel en hel (limbus patrum en limbus infantum), het ene voor alle mensen, of ze nu goed, slecht of neutraal zijn; het andere voor de zielen van ongedoopte kinderen! Bij de Ouden betekende het eenvoudig datgene wat in Esoteric Buddhism de kamaloka wordt genoemd, tussen devachan en avichi.
- Als chaos, het eeuwige element, toch zeker niet als kamaloka?
- Een bewijs dat Éliphas Lévi met dit woord het laagste gebied van het aardse akasa bedoelt.
- Hij houdt hij zich blijkbaar alleen bezig met onze periodieke wereld, de aardbol.
- ‘Bij het opnieuw ontwaken’ van de krachten zou een betere vertaling zijn.
- Een handeling die in de eeuwigheid onophoudelijk is, kan geen ‘schepping’ worden genoemd; ze is evolutie, en het eeuwige of altijd worden van de Griekse filosoof en de Indiase Vedanta-aanhanger; ze is het sat en de ene zijn-heid van Parmenides, of het zijn dat identiek is aan het denken. Hoe kan men zeggen dat de machten ‘beweging scheppen’, als men eenmaal heeft ingezien dat beweging nooit een begin heeft gehad, maar in de eeuwigheid heeft bestaan? Waarom zouden we niet zeggen dat de opnieuw ontwaakte machten beweging van het eeuwige naar het tijdelijke bestaansgebied overbrachten? Dit is beslist geen schepping.
- Éliphas Lévi, Histoire de la magie, 1860, blz. 1.
- Op.cit., blz. 2.
- De vaishnava’s, die Vishnu beschouwen als de hoogste God en de maker van het heelal, beweren dat Brahma voortkwam uit de navel van Vishnu, de ‘onvergankelijke’, of beter gezegd uit de lotus die daaruit groeide. Maar het woord ‘navel’ betekent hier het centrale punt, het wiskundige symbool van de oneindigheid, of parabrahman, het ene en unieke.
- Prediker 1:12-3.
- Het is waarschijnlijk overbodig om hier te zeggen wat iedereen weet. De vertaling van de protestantse Bijbel is geen woord-voor-woord weergave van de vroegere Griekse en Latijnse Bijbel: de betekenis is heel vaak verdraaid, en waar ‘Jahveh’ of ‘elohim’ staat is dat met ‘God’ vertaald.
- Psalmen 104:2-3.
- Om misverstanden te voorkomen over het woord ‘schepping’ dat zo vaak door ons wordt gebruikt, kunnen de opmerkingen van Mabel Collins in Door de gouden poort worden geciteerd omdat ze zo duidelijk en eenvoudig zijn: ‘Het woord ‘scheppen’ wordt door de gewone denker vaak opgevat als zou dit het idee weergeven van iets voortbrengen uit niets. Dit is duidelijk niet de betekenis ervan. We zijn mentaal verplicht om onze schepper te voorzien van chaos om er de wereld uit te laten voortbrengen. De landbouwer die in de maatschappij een typisch voorbeeld van een producent is, moet zijn materiaal hebben, zijn aarde, zijn lucht, regen en zon, en de zaden om in de aarde te planten. Hij kan niet iets uit niets produceren. Uit een leegte kan de natuur niet ontstaan; ergens daarbuiten, ergens daarachter of daarbinnen is dat materiaal waaruit ze wordt gevormd door ons verlangen naar een heelal.’ (Licht op het pad & Door de gouden poort, TUPA, 1999, blz. 42.)
- Toelichting op stanza 9 over cyclussen.
- Andersom, of van rechts naar links gelezen, zijn de letters en hun corresponderende cijfers als volgt: ‘t’, 4; ‘h’, 5; ‘v’, 6; ‘v’, 6; ‘bh’, 2; ‘h’, 5; ‘v’ of ‘w’, 6; wat ‘thuvbhu’, 4566256, of ‘tohu-vah-bohu’ oplevert.
- Ongepubliceerd manuscript van J. Ralston Skinner.