Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud deel 2 pagina vooruit

De ‘zonen van god’ en het ‘heilige eiland’

De in Isis opgenomen legende over een gedeelte van de aardbol dat de wetenschap nu erkent als de bakermat van de mensheid – hoewel het in feite maar een van de zeven bakermatten is – luidde in het kort, en nu toegelicht, als volgt:

De overlevering zegt, en de verslagen in het Grote Boek [het Boek van Dzyan] verklaren, dat er lang vóór de tijd van Ad-am en zijn nieuwsgierige vrouw, Cha-vah, op de plaats waar nu slechts zoutmeren en verlaten, dorre woestijnen zijn te vinden, een grote binnenzee was, die zich over Centraal-Azië uitstrekte, ten noorden van het trotse Himalayagebergte en zijn westelijke uitlopers. Een eiland, dat in onvergelijkelijke schoonheid in de wereld zijn weerga niet had, werd bewoond door het laatste overblijfsel van het ras dat aan het onze voorafging.1

‘Het laatste overblijfsel’ betekende de ‘zonen van wil en yoga’, die met een paar stammen de grote ramp overleefden. Want het was het derde ras dat het grote Lemurische continent bewoonde, dat voorafging aan de echte en voltooide mensenrassen – het vierde en het vijfde. Daarom werd in Isis gezegd:

Dit ras kon even gemakkelijk in water, lucht, of vuur, leven, want het had een onbegrensde macht over de elementen. Dit waren de ‘zonen van God’; niet zij die de dochters van de mensen bezochten, maar de echte elohim, hoewel ze in de oosterse kabbala een andere naam hebben. Ze hebben de mensen de vreemdste geheimen van de natuur meegedeeld, en hun het onuitsprekelijke, en nu verloren, ‘woord’ geopenbaard.2

Dit ‘eiland’ bestaat, zoals men gelooft, nog steeds; nu als een oase, omringd door de angstaanjagende wildernis van de grote woestijn, de Gobi – waarvan de zandvlakten ‘sinds mensenheugenis niet zijn doorkruist’.

Dit woord, dat geen woord is, is één keer de wereld rondgegaan, en blijft nog steeds als een verre, wegstervende echo in het hart van enkele bevoorrechte mensen hangen. De hiërofanten van alle priesterscholen waren van het bestaan van dit eiland op de hoogte, maar het ‘woord’ was alleen bekend aan de java aleim [maha-chohan in een andere taal], of de hoogste bestuurder van elke school, en werd pas op het moment van zijn dood aan zijn opvolger doorgegeven. Er bestonden veel van dergelijke scholen, en de oude klassieke schrijvers spreken erover. . . .

Er was geen overzeese verbinding met het mooie eiland, maar onderaardse gangen, die alleen aan de hoofden bekend waren, gaven er in alle richtingen toegang toe.3

De overlevering beweert, en de archeologie erkent de waarheid van de legende dat er meer dan één nu bloeiende stad in India is die op verschillende andere steden is gebouwd, waardoor er een onderaardse stad van zes of zeven verdiepingen is ontstaan. Delhi is er een van, Allahabad een andere – zelfs in Europa bestaan hiervan voorbeelden, bijv. Florence, gebouwd op verschillende niet meer bestaande Etruskische en andere steden. Waarom kunnen Ellora, Elephanta, Karli, en Ajanta dan niet op onderaardse doolhoven en gangen zijn gebouwd, zoals men beweert? Natuurlijk hebben we het hier niet over de grotten die aan elke Europeaan bekend zijn, hetzij door bezichtiging of van horen zeggen, ondanks hun enorme ouderdom, hoewel die door de hedendaagse archeologie wordt betwist. Maar het is een feit, dat aan de ingewijde brahmanen van India en vooral aan de yogi’s bekend is, dat er in het land geen grottempel is, of deze heeft zijn onderaardse gangen die in alle richtingen lopen, en dat deze onderaardse grotten en eindeloze gangen op hun beurt hun grotten en gangen hebben.

Verder vroegen we:

Wie kan zeggen of het verloren Atlantis – dat ook in het Geheime Boek wordt genoemd, maar onder weer een andere naam, uitgedrukt in de heilige taal – in die tijd niet nog bestond?4

Het bestond ongetwijfeld, want het naderde snel zijn hoogtepunt van roem en beschaving toen het laatste deel van het Lemurische continent verzonk.

Het grote verloren continent lag misschien ten zuiden van Azië, en strekte zich uit van India tot Tasmanië.5 Als deze hypothese – waaraan nu zo wordt getwijfeld, en die door sommige geleerde schrijvers die haar als een grap van Plato beschouwen, beslist wordt ontkend – ooit juist blijkt te zijn, dan zullen de wetenschappers misschien geloven dat de beschrijving van het door goden bewoonde continent niet helemaal een fabel was.6 En ze zullen dan misschien ontdekken dat de bedekte aanwijzingen van Plato en het feit dat hij het verhaal aan Solon en de Egyptische priesters toeschrijft, alleen maar een voorzichtige manier was om de waarheid aan de wereld mee te delen, en om zichzelf, door handig waarheid en verdichtsel te combineren, buiten een verhaal te houden dat hij als gevolg van de verplichtingen die hem bij zijn inwijding waren opgelegd, niet mocht onthullen. . . .

Om verder te gaan met de overlevering moeten we eraan toevoegen dat de klasse van de hiërofanten in twee afzonderlijke categorieën was verdeeld:7 zij die werden onderwezen door de ‘zonen van God’ van het eiland en die waren ingewijd in de goddelijke leer van de zuivere openbaring; en anderen die het verloren Atlantis bewoonden – als dat de naam ervan moet zijn – en die, omdat ze van een ander ras waren [geslachtelijk voortgebracht, maar uit goddelijke ouders], waren geboren met een waarnemingsvermogen dat alle verborgen dingen omvatte, en onafhankelijk was van zowel afstand als stoffelijke obstakels. Kortom, ze waren de in de Popol Vuh genoemde mensen van het vierde ras, van wie het waarnemingsvermogen onbeperkt was, en die alle dingen ogenblikkelijk wisten.8

Met andere woorden, ze waren de Lemuro-Atlantiërs, de eersten die een dynastie van geest-koningen hadden, niet van manes, of ‘spoken’, zoals sommigen geloven,9 maar van werkelijke levende deva’s (of halfgoden of engelen), die lichamen hadden aangenomen om over hen te heersen, en die hen op hun beurt in kunst en wetenschap onderwezen. Maar omdat ze rupa’s of stoffelijke geesten waren, waren deze dhyani’s niet altijd goedaardig. Hun koning Thevetat was een van laatstgenoemden, en onder de kwade invloed van deze koning-demon werd het Atlantische ras een volk van kwaadaardige tovenaars.

Als gevolg hiervan werd de oorlog verklaard, waarvan het verhaal te lang zou zijn om te vertellen; de hoofdzaken ervan kan men vinden in de verminkte allegorieën van het geslacht van Kaïn, de reuzen, en dat van Noach en zijn rechtschapen gezin. De strijd eindigde met de overstroming van Atlantis, die men terugvindt in de verhalen van de Babylonische en de mozaïsche vloed. De reuzen en tovenaars, en ‘alle vlees en ieder mens’, stierven.10 Allen, behalve Xisuthrus en Noach, die in feite gelijk zijn aan de grote Vader van de Thlinkithiërs in de Popol Vuh, het heilige boek van de Guatemalteken, dat ook spreekt over zijn ontsnapping in een grote boot, evenals Vaivasvata, de Noach van de hindoes.

Indien we ook maar enig geloof hechten aan deze overlevering, moeten we ook het verdere verhaal aannemen dat uit huwelijken tussen de nakomelingen van de hiërofanten van het eiland en de afstammelingen van de Atlantische Noach, een gemengd ras van rechtschapen en slechte mensen ontstond. Enerzijds had de wereld haar Henochs, Mozessen, verschillende boeddha’s, haar talloze ‘verlossers’, en grote hiërofanten; anderzijds haar ‘natuurlijke tovenaars’ die, door het ontbreken van een beteugelende kracht van een goede spirituele verlichting, . . . hun gaven voor slechte doeleinden misbruikten.11

We kunnen dit aanvullen met het getuigenis van enkele geschriften en overleveringen. In de Histoire des vierges: les peuples et les continents disparus zegt L. Jacolliot:

Een van de oudste legenden van India, die door mondelinge en schriftelijke overlevering in de tempels werd bewaard, vertelt dat er honderdduizenden jaren geleden in de Grote Oceaan een enorm continent bestond dat werd vernietigd door een geologische catastrofe, en waarvan Madagascar, Ceylon, Sumatra, Java, Borneo, en de voornaamste eilanden van Polynesië de overblijfselen zijn.

De hoogvlakten van Hindoestan en Azië zouden volgens deze hypothese in die langvervlogen tijdperken slechts zijn vertegenwoordigd door grote eilanden dichtbij het centrale continent. . . . Volgens de brahmanen had dit land een hoge beschaving bereikt, en heeft het schiereiland Hindoestan, dat door de verplaatsing van de wateren tijdens die grote ramp groter was geworden, de reeks oorspronkelijke overleveringen die op deze plaats waren ontstaan slechts voortgezet. Deze overleveringen geven de naam Ruta’s aan de volkeren die dit enorme tropische continent bewoonden, en uit hun taal werd het Sanskriet afgeleid. . . .

De Indo-Helleense overlevering, bewaard door de intelligente bevolking die uit de vlakten van India wegtrok, spreekt eveneens over het bestaan van een continent en een volk waaraan ze de namen Atlantis en Atlantiden geeft, en dat ze in de Atlantische Oceaan in het noordelijke deel van de tropen situeert.

Afgezien van het feit dat de veronderstelling dat er op die breedten een oud continent heeft gelegen – waarvan de vulkanische eilanden en de bergachtige oppervlakte van de Azoren, de Canarische en de Kaapverdische eilanden de overblijfselen zijn – geografisch niet geheel onwaarschijnlijk is, verschenen de Grieken, die bovendien uit angst voor de mysterieuze oceaan nooit voorbij de zuilen van Hercules durfden te gaan, zo laat in de oudheid dat de door Plato bewaarde verhalen niets anders kunnen zijn dan een echo van deze legende uit India. Als we verder een blik op de wereldkaart werpen, en kijken naar de eilanden en eilandjes die verspreid liggen van de Maleise Archipel tot Polynesië, van Straat Soenda tot Paaseiland, en ervan uitgaan dat er aan onze continenten andere zijn voorafgegaan, dan is het onmogelijk het belangrijkste continent niet op die plek te situeren.

Volgens een religieuze overtuiging die men in zowel Malakka als Polynesië aantreft, dat wil zeggen in de twee uiteinden van Oceanië, ‘vormden al deze eilanden eens twee enorme landen, bewoond door gele en zwarte mensen die altijd met elkaar in oorlog waren; en droegen de goden, die deze strijd moe waren, de oceaan op de vrede te herstellen. Deze verzwolg de beide continenten; en sindsdien was het onmogelijk om hem ertoe te brengen zijn gevangenen vrij te laten. Alleen de bergtoppen en hoogvlakten zijn door de macht van de goden, die hun fout te laat beseften, aan overstroming ontsnapt.’

Wat er ook van deze overlevering waar is, en waar ook de plek was waar zich een beschaving had ontwikkeld die ouder was dan die van Rome, van Griekenland, van Egypte, en van India, het staat vast dat deze beschaving heeft bestaan, en het is voor de wetenschap heel belangrijk om de sporen ervan terug te vinden, hoe zwak en vluchtig deze ook zijn.12

Deze laatste overlevering bevestigt die uit de ‘verslagen van de geheime leer’. De genoemde oorlog tussen de gele en de zwarte mensen heeft betrekking op een strijd tussen de ‘zonen van God’ en de ‘zonen van de reuzen’, of de bewoners en tovenaars van Atlantis.

De eindconclusie van de schrijver, die persoonlijk alle eilanden van Polynesië heeft bezocht, en jaren aan de studie van de religie, de taal, en de overleveringen van bijna alle volkeren heeft gewijd, is als volgt:

Wat het Polynesische continent betreft dat tijdens de laatste geologische rampen is verdwenen, voor het bestaan ervan zijn er bewijzen waaraan we logisch gezien niet langer kunnen twijfelen.

De hoogste drie toppen van dit continent, de Sandwich-eilanden, Nieuw-Zeeland en Paaseiland, liggen tussen de 1500 en 1800 lieues [een lieue is 3,9 km] van elkaar, en de tussenliggende eilandengroepen, Viti, Samoa, Tonga, Futuna, Uvea, Marquesas, Tahiti, Paumotu en de Gambiereilanden, liggen zelf 700 of 800 tot 1000 lieues van deze uiterste punten.

Alle zeevarenden zijn het erover eens dat de buitenste en de middengroepen, met het oog op hun huidige geografische ligging en de onvoldoende middelen die ze tot hun beschikking hadden, nooit met elkaar in verbinding konden hebben gestaan. Het is fysiek onmogelijk om zulke afstanden af te leggen in een prauw . . . zonder kompas, en maanden te reizen zonder proviand.

Anderzijds hadden de oorspronkelijke bewoners van de Sandwich-eilanden, Viti, Nieuw-Zeeland, van de centrale groepen, van Samoa, Tahiti, enz., vóór de komst van de Europeanen elkaar nooit gekend, en nooit van elkaar gehoord. En toch beweerde ieder van deze volkeren dat hun eiland eens deel had uitgemaakt van een enorm uitgestrekt land dat zich naar het westen naar de kant van Azië had uitgestrekt. En toen ze bij elkaar werden gebracht, bleken ze allen dezelfde taal te spreken, en dezelfde gebruiken, dezelfde gewoonten, dezelfde religieuze opvattingen te hebben. En op de vraag: ‘Waar stond de wieg van uw volk?’ wezen allen als enig antwoord naar de ondergaande zon.13

In geografisch opzicht is deze beschrijving enigszins in strijd met de feiten in de geheime verslagen; maar ze bewijst het bestaan van zulke overleveringen, en daar gaat het om. Want evenals er geen rook is zonder vuur, moet ook een overlevering ergens gebaseerd zijn op waarheid.

Op een geschikte plaats zullen we aantonen dat de hedendaagse wetenschap het bovenstaande en de overleveringen van de geheime leer betreffende de twee verloren continenten volledig bevestigt. De overblijfselen op Paaseiland bijvoorbeeld zijn de verbazingwekkendste en welsprekendste monumenten die herinneren aan de oorspronkelijke reuzen. Ze zijn even indrukwekkend als mysterieus; en men hoeft slechts de hoofden van de reusachtige standbeelden die op dat eiland intact zijn gebleven, te onderzoeken, om daarin onmiddellijk de trekken te herkennen van het type en het karakter die aan de reuzen van het vierde ras worden toegeschreven. Ze schijnen één model te hebben, hoewel hun trekken verschillen – ze zijn van een duidelijk zinnelijk type, zoals de Atlantiërs (de daitya’s en ‘Atalantiërs’) in de esoterische boeken van de hindoes worden voorgesteld. Vergelijk deze met de gezichten van sommige andere reusachtige standbeelden in Centraal-Azië – bijvoorbeeld die bij Bamyan – die volgens de overlevering portretstandbeelden zijn van boeddha’s die behoren tot vroegere manvantara’s; van die boeddha’s en helden die in de boeddhistische en hindoeboeken worden genoemd als mensen van fabelachtige grootte,14 in het algemeen de goede en heilige broers van hun slechte tweelingbroers, zoals Ravana, de reuzenkoning van Lanka, de broer was van Kumbhakarna; allen afstammelingen van de goden via de rishi’s, en daarom, evenals ‘Titan en zijn enorme nageslacht’, allen ‘eerstgeborenen van de hemel’. Deze ‘boeddha’s’ vertonen, hoewel vaak bedorven door de symbolische voorstelling van de grote afhangende oren, op het eerste gezicht een veelbetekenend verschil in gelaatsuitdrukking met die van de standbeelden op Paaseiland. Ze behoren misschien tot hetzelfde ras – maar eerstgenoemden zijn ‘zonen van goden’; laatstgenoemden de nakomelingen van machtige tovenaars. Het zijn echter allen reïncarnaties en, afgezien van de onvermijdelijke overdrijving in de verbeelding en de overlevering van het volk, zijn het historische figuren.15

Wanneer leefden ze? Hoelang geleden leefden de twee rassen, het derde en het vierde, en hoeveel later begonnen de verschillende stammen van het vijfde hun strijd, de oorlogen tussen goed en kwaad? Oriëntalisten verzekeren ons dat de chronologie in de Purana’s en andere hindoegeschriften hopeloos verward en absurd overdreven is. We zijn volkomen bereid het met deze beschuldiging eens te zijn. Maar zelfs indien de oude Indiase schrijvers hun chronologische slinger nu en dan te ver naar één kant hebben laten doorslaan, verder dan de feiten toelieten, dan zal toch, wanneer de afstand van de afwijking wordt vergeleken met die van de oriëntalisten in de tegenovergestelde richting, blijken dat vooral de brahmanen zich hebben gematigd. Men zal op de lange duur ontdekken dat de pandit dichter bij de waarheid en de feiten staat dan de sanskritist. De door laatstgenoemde toegepaste bekortingen – zelfs wanneer is bewezen dat hij hiertoe zijn toevlucht heeft genomen om deze te laten passen bij een persoonlijk stokpaardje – worden door de publieke opinie in het Westen opgevat als ‘een voorzichtige aanvaarding van feiten’, terwijl de pandit in geschriften grofweg voor een leugenaar wordt uitgemaakt. Maar daarom hoeft toch niet iedereen dit in hetzelfde licht te zien. Een onpartijdige waarnemer zal dit misschien anders beoordelen. Hij kan of beiden gewetenloze geschiedschrijvers noemen, of beiden, elk op zijn eigen terrein, rechtvaardigen en zeggen: de oude Indiase hindoes schreven voor hun ingewijden, die de waarheid tussen de regels lezen, en niet voor het grote publiek. Indien ze opzettelijk gebeurtenissen verwisselden en eeuwen verwarden, dan was dat niet met de bedoeling iemand te misleiden, maar om hun kennis tegen het glurende oog van de vreemdeling te beschermen. Overigens zijn, voor wie de generaties kan tellen op basis van de manu’s en de reeks incarnaties zoals deze in het geval van sommige helden16 zijn opgegeven, de betekenis en de chronologische volgorde in de Purana’s heel duidelijk. Wat de westerse oriëntalist betreft, men moet hem verontschuldigen op grond van zijn ontegenzeglijke onwetendheid over de werkwijzen van de oude esoterie.

Maar zulke bestaande vooroordelen zullen heel snel moeten verdwijnen en plaatsmaken voor het licht van nieuwe ontdekkingen. De geliefde theorieën van dr. Weber en Max Müller – namelijk dat de schrijfkunst in India onbekend was, zelfs in de tijd van Panini (!); dat de hindoes al hun kunsten en wetenschappen, zelfs de dierenriem en hun bouwkunst (Fergusson), aan de Macedonische Grieken hadden ontleend – deze en andere onmogelijke hypothesen worden al met de ondergang bedreigd. De geest van het oude Chaldea komt de waarheid te hulp. In zijn derde Hibbert-lezing (1887) verwees prof. Sayce uit Oxford, toen hij sprak over pas ontdekte Assyrische en Babylonische cylinders, uitvoerig naar Ea, de god van de wijsheid, die nu wordt vereenzelvigd met de Oannes van Berosus – de halfmens, halfvis – die aan de Babyloniërs beschaving en de schrijfkunst onderwees. Over deze Oannes die men, alleen ter wille van de bijbelse zondvloed, tot dusver niet eerder dan in 1500 v.Chr. plaatste, wordt nu als volgt gesproken:

Zijn stad was Eridu, die 6000 jaar geleden aan de kust van de Perzische Golf lag. De naam betekent ‘de goede stad’, een bijzonder heilige plaats, want het was het centrum van waaruit de eerste Chaldeeuwse beschaving haar weg naar het noorden vond. Aangezien de god van deze beschaving werd voorgesteld als afkomstig uit de zee, zou het kunnen zijn dat de beschaving waarvan Eridu de zetel was, van vreemde herkomst was. We weten nu dat Chaldea in heel vroege tijd zowel met het schiereiland Sinaï als met India in verbinding stond. De standbeelden die door de Fransen bij Tel-loh zijn ontdekt (en die van vóór 4000 v.Chr. dateren), waren gemaakt van de uitzonderlijk harde steensoort die bekendstaat als dioriet, en volgens de inscripties daarop was het dioriet uit Magan aangevoerd – d.w.z. het schiereiland Sinaï, dat toen door de farao’s werd bestuurd. Het is bekend dat de algemene stijl van de standbeelden lijkt op die van het diorieten standbeeld van Kephren, de bouwer van de tweede piramide, terwijl volgens Petrie de eenheid van maat die is aangegeven op het plan van de stad, dat een van de figuren van Tel-loh op zijn schoot houdt, dezelfde is als die welke door de piramidebouwers werd gebruikt. In Mugheir, of het Ur van de Chaldeeën, heeft men teakhout gevonden, hoewel dat hout een bij uitstek Indiaas product is; voeg hieraan toe dat een oude Babylonische lijst van kledingstukken sindhu of ‘mousseline’ noemt, dat wordt beschreven als ‘plantaardig doek’.17

Mousseline, nu het best bekend als mousseline van Dacca, in Chaldea bekend als afkomstig van de hindoes (sindhu), en teakhout, dat 4000 jaar v.Chr. werd gebruikt; en toch waren de hindoes, aan wie Chaldea zijn beschaving heeft te danken (zoals kolonel Vans Kennedy heeft bewezen), onbekend met de schrijfkunst voordat de Grieken hun hun alfabet leerden – als we de oriëntalisten moeten geloven!

Noten

  1. Isis ontsluierd, 1:728.
  2. Op.cit.
  3. Op.cit., 1:728-9. Er zijn archeologen die evenals James Fergusson de hoge ouderdom van ook maar één enkel monument in India ontkennen. In zijn boek Illustrations of the Rock-Cut Temples of India (blz. 1) is de schrijver zo vrij de uitzonderlijke mening te verkondigen dat ‘Egypte niet langer een natie was vóór de eerste grottempel van India werd uitgehouwen’. Kortom, hij ontkent het bestaan van ook maar één grottempel vóór de regering van Asoka, en schijnt te willen bewijzen dat de meeste van deze in rotsen uitgehouwen tempels werden gemaakt tussen de tijd van die vrome boeddhistische koning en de vernietiging van de Andhra-dynastie van Magadha aan het begin van de 5de eeuw. We vinden zo’n bewering volkomen willekeurig. Verdere ontdekkingen zullen ongetwijfeld aantonen hoe onjuist en ongegrond ze is.
  4. Op.cit., 1:729.
  5. Toen Amerika werd ontdekt, noemden enkele lokale stammen het Atlanta.
  6. Sindsdien is Atlantis van Donnelly verschenen, en binnenkort zal het werkelijke bestaan ervan een wetenschappelijk feit zijn geworden.
  7. Deze is nog altijd zo verdeeld, en theosofen en occultisten die tot hun eigen nadeel iets hebben geleerd over de occulte maar niet te ontkennen kracht van het dugpaschap, weten dit maar al te goed.
  8. Isis ontsluierd, 1:729-30, 731-2.
  9. De Mirville, Des esprits, deel 3, blz. 57ev.
  10. Vgl. Genesis 7:21.
  11. Isis ontsluierd, 1:732.
  12. Jacolliot, Histoire, etc., blz. 13-15, zoals geciteerd in Isis ontsluierd, 1:733-4.
  13. Jacolliot, Op.cit., blz. 307-8, zoals geciteerd in Isis ontsluierd, 1:734-5.
  14. Iets wat de standbeelden in Bamyan in omvang benadert – ook een 60 meter hoge boeddha – kan men vinden bij een nederzetting van de jains in Zuid-India, en schijnt nu de enig overgeblevene te zijn.
  15. Zelfs Wilson erkent dat Rama en Ravana figuren waren die op historische feiten zijn gebaseerd: ‘De overleveringen van Zuid-India schrijven de beschaving ervan en de vestiging van beschaafde hindoes [het vijfde ras] onveranderlijk toe aan de verovering van Lanka door Rama’ (Vishnu-Purana, deel 3, blz. 317-18vn) – de overwinning van de ‘zonen van god’ op de Atlantische tovenaars, zegt de ware overlevering.
  16. Zo laat men ons bijvoorbeeld een held zien die eerst werd geboren als de ‘onrechtvaardige maar dappere vorst’ (purusha) van de daitya’s, Hiranyakasipu, die werd gedood door de avatara Narasimha (mens-leeuw). Daarna werd hij geboren als Ravana, de reuzenkoning van Lanka, en gedood door Rama, waarna hij wordt wedergeboren als Sisupala, de zoon van rajarshi (koning rishi) Damaghosha, waarop hij door Krishna, de laatste incarnatie van Vishnu, opnieuw wordt gedood. (Vgl. Vishnu-Purana, 4:14; Wilson, deel 4, blz. 103-4.) Deze parallelle evolutie van Vishnu (geest) en die van een daitya, als mens, lijkt misschien zonder betekenis; toch geeft deze ons de sleutel tot de respectieve dateringen van Rama en Krishna, en zelfs tot een bepaald psychologisch mysterie.
  17. Samengevat uit A.H. Sayce, Lectures on the Origin and Growth of Religion, 1887, blz. 131-8.

De geheime leer, 2:248-55
isbn 9789491433238, gebonden, 4de herziene druk 2019, bestel boek

© 2019 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag