5. De rotatietheorieën in de wetenschap
Als men in aanmerking neemt dat ‘de uiteindelijke oorzaak als een hersenschim wordt betiteld, en de eerste grote oorzaak naar de sfeer van het onbekende wordt verwezen’, zoals een eerbiedwaardige heer terecht klaagt, is het aantal naar voren gebrachte hypothesen, op zichzelf een nevelvlek, heel opmerkelijk. De niet-ingewijde onderzoeker staat perplex, en weet niet welke van de theorieën van de exacte wetenschap hij moet geloven. Hier hebben we hypothesen genoeg voor elke smaak en elke hersencapaciteit. Ze zijn alle ontleend aan verschillende wetenschappelijke boeken.
Gangbare hypothesen die de oorsprong van de rotatie verklaren
De rotatie is ontstaan:
(a) Door een botsing van nevelmassa’s die doelloos in de ruimte rondzwerven, of door aantrekkingskracht ‘in gevallen waar geen feitelijke botsing plaatsvindt’.
(b) ‘Door de tangentiële werking van stromen nevelstof (in het geval van een vormloze nevelvlek) die van hogere naar lagere gebieden afdalen,1 of eenvoudig door de werking van de centrale zwaartekracht van de massa.’2
‘Het is een basisbeginsel in de natuurkunde dat in zo’n massa geen rotatie kan worden opgewekt door de werking van haar eigen delen. Men zou evengoed kunnen proberen de koers van een stoomboot te veranderen door aan de reling te trekken’, merkt prof. Winchell hierover op.3
Hypothesen over de oorsprong van de zeven planeten en kometen
(a) De geboorte van de planeten is te danken (1) aan een explosie van de zon – een voortbrenging uit zijn centrale massa;4 of (2) aan nevelringen die zich op een bepaalde manier afscheiden.
(b) ‘De kometen zijn vreemdelingen in ons planetenstelsel.’5 ‘De kometen zijn ontegenzeglijk in ons zonnestelsel voortgebracht.’6
(c) De ‘vaste sterren zijn onbeweeglijk’, zegt de ene autoriteit. ‘Alle sterren zijn in feite in beweging’, antwoordt een andere autoriteit. ‘Ongetwijfeld is elke ster in beweging.’7
(d) ‘Meer dan 350.000.000 jaar lang heeft de langzame en majestueuze beweging van de zon rond zijn as nooit één ogenblik opgehouden.’8
(e) ‘Mädler gelooft dat . . . de zon, die Alcyone in de Pleiaden als centrum van zijn baan heeft, 180.000.000 jaar nodig heeft om zijn omloop te voltooien.’9
En verder:
(f) ‘De zon heeft niet meer dan 15.000.000 jaar bestaan, en zal niet langer dan nog eens 10.000.000 jaar warmte uitstralen.’10
Maar enkele jaren geleden deelde de eminente schrijver hiervan de wereld mee dat de tijd die de aarde nodig had om af te koelen, van de beginnende korstvorming tot haar huidige toestand, niet meer dan 80.000.000 jaar11 kon bedragen. Als de wereld nog maar 40 miljoen jaar een korst heeft gehad, of de helft van de tijd die eens werd verondersteld, en de leeftijd van de zon slechts 15 miljoen jaar bedraagt, moeten we dan daaruit afleiden dat de aarde eens onafhankelijk van de zon bestond?
Omdat de leeftijden van de zon, de planeten, en de aarde, zoals die in de vele wetenschappelijke hypothesen van de astronomen en natuurkundigen worden gegeven, elders worden genoemd (zie hierna), hebben we genoeg gezegd om het meningsverschil tussen de dienaren van de hedendaagse wetenschap te laten zien. Of we voor de rotatie-evolutie van ons zonnestelsel de vijftien miljoen jaar van Sir W. Thomson aanvaarden, of de duizend miljoen van Huxley, maakt voor de redenering niet uit: aanvaardt men een zelf-opgewekte rotatie voor de hemellichamen, die uit inerte stof zijn samengesteld en die toch miljoenen jaren lang werden gedreven door hun eigen innerlijke beweging, dan komt deze lering van de wetenschap op het volgende neer:
(a) Een duidelijke ontkenning van die fundamentele natuurwet die zegt dat ‘een lichaam in beweging voortdurend neigt tot traagheid [d.w.z. neigt dezelfde toestand van beweging of rust voort te zetten], tenzij het tot verdere actie wordt aangezet door een grotere actieve kracht’.12
(b) Een oorspronkelijke impuls, die culmineert in een onveranderlijke beweging, binnen een ether die weerstand biedt en waarvan Newton had verklaard dat deze onverenigbaar is met die beweging.
(c) De universele zwaartekracht die, zo wordt ons geleerd, altijd rechtlijnig naar een middelpunt is gericht – de enige oorzaak van de omwenteling van het hele zonnestelsel, dat een eeuwige dubbele omwenteling volbrengt, nl. elk lichaam rond zijn as en in zijn baan. Een andere soms voorkomende versie is:
(d) Een magneet in de zon; de genoemde omwenteling is toe te schrijven aan een magnetische kracht, die evenals de zwaartekracht in een rechte lijn werkt en die omgekeerd evenredig is met het kwadraat van de afstand. (De wet van Coulomb.)
(e) Het geheel werkt volgens constante en onveranderlijke wetten, waarvan niettemin vaak blijkt dat ze veranderlijk zijn, zoals bij het optreden van enige bekende kuren van planeten en van andere lichamen; dit is eveneens zo als de kometen de zon naderen of zich ervan verwijderen.
(f) Een motorische kracht die altijd evenredig is met de massa waarop deze inwerkt, maar onafhankelijk van de specifieke aard van die massa, waarmee ze evenredig is. Dit komt erop neer, zoals Lecouturier het formuleerde, dat die massa – ‘zonder die kracht die onafhankelijk is van en van een heel andere aard is dan de genoemde massa – altijd met dezelfde snelheid zou vallen, al zou ze zo groot zijn als Saturnus of zo klein als Ceres’.13 Dit is bovendien een massa die haar gewicht ontleent aan het (hemel)lichaam waarop ze drukt.
De denkbeelden van Laplace over een atmosferisch fluïdum van de zon, dat zich zou uitstrekken tot voorbij de banen van de planeten, de elektriciteit van Lecouturier, of de warmte van Foucault,14 zullen dus evenmin als de theorie van de zwaartekracht zelf, ook maar een van de talrijke hypothesen over de oorsprong en het voortduren van de rotatie uit deze tredmolen kunnen bevrijden. Dit mysterie is het procrustesbed van de natuurwetenschap. Als de stof, zoals nu wordt onderwezen, passief is, dan kan men niet zeggen dat ook maar de eenvoudigste beweging een essentiële eigenschap van de stof is, als laatstgenoemde alleen maar een inerte massa is. Hoe kan dan zo’n ingewikkelde beweging, die samengesteld en veelvoudig, harmonisch en in evenwicht is, en die miljoenen en miljoenen jaren van de eeuwigheid duurt, eenvoudig aan haar eigen ingeboren kracht worden toegeschreven, tenzij laatstgenoemde een intelligentie is? Een fysieke wil is iets nieuws, een begrip dat de Ouden trouwens nooit in overweging zouden hebben genomen!15 Een astronoom zegt:
We spreken over het gewicht van de hemellichamen, maar omdat wordt erkend dat het gewicht afneemt in verhouding tot de afstand van het middelpunt, wordt duidelijk dat op een bepaalde afstand het gewicht noodzakelijkerwijs moet zijn teruggebracht tot nul. Als er enige aantrekking was, dan zou er evenwicht zijn . . . En omdat de hedendaagse school in de universele ruimte geen onder en ook geen boven erkent, is het niet duidelijk waardoor de aarde zou vallen [als er zelfs geen zwaartekracht of aantrekking was].16
Ik denk dat graaf De Maistre gelijk had toen hij het probleem op zijn eigen theologische wijze oploste. Hij hakt de gordiaanse knoop door met de woorden: ‘De planeten draaien rond omdat ze worden gedwongen rond te draaien . . . en het hedendaagse natuurkundige stelsel van het heelal is een fysieke onmogelijkheid.’17 Want zei Herschel niet hetzelfde toen hij opmerkte dat er een wil nodig is om een cirkelvormige beweging te veroorzaken, en een andere wil om die in bedwang te houden?18 Dit laat zien en verklaart hoe een vertraagde planeet erin slaagt om haar tijd zo goed te berekenen dat ze precies op het juiste moment aankomt. Want ook al slaagt de wetenschap er met haar grote vindingrijkheid soms in om enkele van zulke schijnbare stilstanden, retrograde bewegingen, afwijkingen van de baan, enz., te verklaren uit de ongelijkheid van hun en van onze bewegingssnelheid langs onze beide respectieve banen, toch weten we dat er nog andere afwijkingen zijn, en volgens Herschel ‘heel reële en aanzienlijke, die alleen kunnen worden verklaard uit de wederzijdse en onregelmatige werking van die planeten en uit de verstorende invloed van de zon’.19
Het is ons echter bekend dat er, naast deze kleine en toevallige verstoringen, ook aanhoudende verstoringen zijn die men ‘seculair’ noemt – op grond van de uitzonderlijke traagheid waarmee de onregelmatigheid toeneemt en deze de verhoudingen van de elliptische beweging beïnvloedt – en dat deze verstoringen kunnen worden gecorrigeerd. Van Newton, die ontdekte dat deze wereld heel vaak aan herstel toe was, tot Reynaud – ze zeggen allemaal hetzelfde. In zijn Terre et ciel zegt laatstgenoemde:
De banen die door de planeten worden beschreven zijn verre van onveranderlijk; integendeel, ze zijn onderhevig aan een voortdurende verandering van stand en vorm.20
Dit alles bewijst dat de zwaartekracht en de peripatetische wetten even onnauwkeurig zijn als ze snel zijn in het herstellen van hun fouten. De aanklacht zoals deze nu luidt, schijnt de volgende te zijn:
De banen worden afwisselend wijder en nauwer, hun grote as wordt langer en korter, of schommelt tegelijkertijd van rechts naar links rond de zon, terwijl het vlak waarin ze liggen, periodiek stijgt en daalt, en met een soort trilling ronddraait.21
Hierover merkt De Mirville, die – evenals wij – gelooft in intelligente ‘werklieden’ die onzichtbaar het zonnestelsel besturen, erg geestig op:
Dit is duidelijk een reis zonder enige mechanische striktheid; men zou deze hooguit kunnen vergelijken met die van een stoomschip dat op de golven heen en weer wordt geworpen en geslingerd, en wordt vertraagd of versneld. . . . Elk van deze hindernissen zou zijn aankomst voor onbepaalde tijd kunnen uitstellen, als het verstand van de stuurman en van de machinisten er niet was om de verloren tijd in te halen, en de averij te herstellen.22
De wet van de zwaartekracht schijnt echter in de sterrenhemel een achterhaalde wet te worden. In ieder geval schijnen die langharige radicalen onder de sterren, kometen genaamd, de majesteit van die wet erg weinig te respecteren, en deze onbeschaamd te trotseren. Niettemin beweren de aanhangers van de hedendaagse wetenschap dat kometen en meteoren, hoewel ze in bijna elk opzicht ‘verschijnselen vertonen die nog niet volledig zijn begrepen’, aan dezelfde wetten gehoorzamen en uit dezelfde materie bestaan ‘als de zonnen, sterren en nevelvlekken’, en zelfs ‘de aarde en haar bewoners’.23
Men zou dit aannemen op goed vertrouwen kunnen noemen, ja zelfs blind geloof. Maar de exacte wetenschap mag niet in twijfel worden getrokken, en wie de hypothesen verwerpt die door haar beoefenaars worden bedacht – bijvoorbeeld de zwaartekracht – wordt als een onwetende dwaas beschouwd. Toch wordt ons door de zojuist geciteerde schrijver een merkwaardig verhaal uit de wetenschappelijke annalen verteld.
De komeet van 1811 had een staart met een lengte van 120 miljoen mijl en op het breedste gedeelte een middellijn van 15 miljoen mijl, terwijl de middellijn van de kern ongeveer 127.000 mijl bedroeg, meer dan tien keer die van de aarde. . . . lichamen van deze grootte die vlak langs de aarde gaan en haar beweging niet beïnvloeden, of de lengte van het jaar zelfs niet één enkele seconde laten veranderen, moeten een substantie hebben die ondenkbaar ijl is.’24
Dat moet zo zijn, en toch:
De uitzonderlijke ijlheid van de massa van een komeet wordt ook bewezen door het verschijnsel van de staart, die, terwijl de komeet de zon nadert, soms in een paar uur tijd wordt uitgeworpen tot een lengte van 90 miljoen mijl. En wat opmerkelijk is, deze staart wordt uitgeworpen tegen de zwaartekracht in, door een of andere afstotende kracht, waarschijnlijk elektrisch, zodat deze staart altijd van de zon af wijst [!!!]. En toch, hoe ijl de stof van kometen ook moet zijn, ze gehoorzaamt aan de algemene wet van de zwaartekracht [!?]. Of de komeet nu ronddraait in een baan binnen die van de buitenplaneten, of de peilloze diepten van de ruimte in schiet, en pas na honderden jaren terugkeert, haar pad wordt op elk moment geregeld door dezelfde kracht als die waardoor een appel op de grond valt.25
De wetenschap is als de vrouw van Caesar, en staat boven verdenking – dit is duidelijk. Maar ze kan toch met eerbied worden bekritiseerd. In elk geval mag eraan worden herinnerd dat ‘de appel’ een gevaarlijke vrucht is. Voor de tweede keer in de geschiedenis van de mensheid kan deze de oorzaak worden van de val – deze keer van de ‘exacte’ wetenschap. Van een komeet waarvan de staart vlakbij de zon de wet van de zwaartekracht trotseert, kan men moeilijk beweren dat ze die wet gehoorzaamt.
In verschillende wetenschappelijke boeken over astronomie en de neveltheorie, geschreven tussen 1865 en 1866, heeft de schrijfster, een armzalige beginneling in de wetenschap, in een paar uur tijd niet minder dan 39 tegenstrijdige hypothesen geteld, die waren opgesteld ter verklaring van de uit zichzelf opgewekte, oorspronkelijk draaiende beweging van de hemellichamen. De schrijfster is geen astronoom, geen wiskundige, geen wetenschapper, maar ze moest deze fouten onderzoeken om het occultisme in het algemeen te verdedigen, en om, wat nog belangrijker is, de occulte leringen over de astronomie en de kosmologie te ondersteunen. Men bedreigde de occultisten met verschrikkelijke straffen als ze wetenschappelijke waarheden in twijfel trokken. Maar nu voelen ze zich moediger; de wetenschap is minder veilig in haar ‘onaantastbare’ positie dan men hen wilde laten geloven, en veel van haar bolwerken zijn op drijfzand gebaseerd.
Zelfs dit gebrekkige en onwetenschappelijke onderzoek ervan was dus nuttig, en het was beslist heel leerzaam. We hebben in feite veel geleerd, omdat we met bijzondere zorg vooral die sterrenkundige gegevens hebben bestudeerd die hoogstwaarschijnlijk in botsing zouden komen met onze heterodoxe en ‘bijgelovige’ opvattingen.
We hebben daarin bijvoorbeeld over de zwaartekracht en de bewegingen om een as en langs een baan, gevonden dat als de synchrone beweging eenmaal in een vroeg stadium was overwonnen, dit genoeg was om een draaiende beweging op te wekken die zou voortduren tot het einde van het manvantara. Door alle eerdergenoemde combinaties van mogelijkheden wat betreft het begin van de rotatie – die in elk van de gevallen heel ingewikkeld waren – zijn we enkele van de oorzaken te weten gekomen waaraan dit misschien kan worden toegeschreven, evenals enkele andere waaraan dit eigenlijk zou moeten worden toegeschreven, maar dat was om een of andere reden niet gebeurd. Er werd ons onder andere verteld dat de aanvangs-rotatie met hetzelfde gemak zou kunnen worden opgewekt in een gloeiende vloeibare massa als in een massa die wordt gekenmerkt door ijsachtige ondoorschijnendheid (Reynaud, Terre et ciel). Er wordt ons verteld dat zwaartekracht een wet is die door niets kan worden overtreden, maar die niettemin te pas en te onpas door de gewoonste hemel- of aardse lichamen wordt overtreden – bijvoorbeeld door de staarten van brutale kometen. Verder zegt men ons dat we het heelal te danken hebben aan de heilige scheppende drie-eenheid, die inerte stof, redeloze kracht, en blind toeval heten. Over de werkelijke aard en essentie van elk van deze drie weet de wetenschap niets, maar dat is een onbelangrijke bijzaak.
Dus vertelt men ons dat als een massa kosmische of nevelstof – waarvan de aard (geheel en al) onbekend is, en die in een toestand van fusie (Laplace) kan verkeren, of donker en koud (Thomson) kan zijn, want ‘deze tussenkomst van warmte is zelf zuiver een hypothese’ (Faye) – besluit haar mechanische energie te vertonen in de vorm van rotatie, deze op de volgende manier werkt. Deze (de massa) barst uit in een spontane grote brand, of ze blijft inert, duister, en koud. Deze toestanden zijn beide in staat om haar, zonder een duidelijke oorzaak, miljoenen jaren lang door de ruimte te laten draaien. Haar bewegingen kunnen retrograde zijn of vooruitgaand; voor beide bewegingen worden ongeveer honderd verschillende redenen gegeven, in evenzoveel hypothesen. Terwijl die miljoenen zonnen, planeten, en satellieten, die uit inerte stof zijn samengesteld, zich bij het labyrint van sterren voegen, waarvan de oorsprong al even wonderbaarlijk en spontaan is – want ‘de neveltheorie beweert niet de oorsprong van de dingen te ontdekken, maar alleen een stadium in de geschiedenis van de stof’26 – zullen ze in een indrukwekkende en majestueuze symmetrie rond het firmament blijven draaien, ondanks hun inertie, alleen voortbewogen en geleid ‘door hun eigen innerlijke beweging’.
Moeten we hierna ons erover verbazen dat geleerde mystici, vrome rooms-katholieken, en zelfs geleerde astronomen zoals Chaubard en Godefroy27 de voorkeur gaven aan de kabbala en de oude stelsels boven de hedendaagse, sombere en tegenstrijdige voorstelling van het heelal? De Zohar maakt in ieder geval onderscheid tussen ‘de hajashar (‘de lichtkrachten’), de hachoser (‘weerkaatste lichten’), en de eenvoudige uiterlijke verschijnselen van hun spirituele archetypen’.28
We kunnen nu van het onderwerp ‘zwaartekracht’ afstappen, en andere hypothesen onderzoeken. Dat de natuurwetenschap niets van ‘krachten’ weet is duidelijk. We kunnen de discussie echter besluiten door nog een andere wetenschapper, prof. Jaumes, lid van de Academie van Geneeskunde in Montpellier, te hulp te roepen. Deze geleerde zegt over krachten:
Een oorzaak is dat wat in feite werkt in de genealogie van verschijnselen, elke keer dat deze worden voortgebracht en elke keer dat ze worden gewijzigd. Ik zei dat activiteit [of kracht] onzichtbaar is . . . Het zou een ongegronde hypothese zijn om te veronderstellen dat deze stoffelijk is en in de eigenschappen van de stof zetelt. . . . Erkennen dat het heelal een enorm groot wezen is, zou gelijkstaan met verstrikt raken in een hypothese die in strijd is met veel waarheden. . . . Maar om te spreken van een veelvoud van krachten dat voortkomt uit de godheid en dat eigen ingeboren vermogens heeft, is geen onredelijke gedachte. . . . Ik ben geneigd om verschijnselen te erkennen die door tussenliggende middelaars worden voortgebracht en die krachten of secundaire oorzaken worden genoemd. . . . Het onderscheid van krachten is het beginsel waarnaar de wetenschap wordt onderverdeeld; zoveel werkelijke en afzonderlijke krachten, zoveel moederwetenschappen. . . . Krachten zijn geen veronderstellingen en abstracties . . . het zijn werkelijkheden, de enige handelende werkelijkheden waarvan de eigenschappen kunnen worden bepaald met behulp van rechtstreekse waarneming en inductie.29
Noten
- Elk gebruik van de termen ‘hoog’ en ‘laag’ om de indruk te wekken dat ze abstracte werkelijkheden weergeven, is noodzakelijkerwijs misleidend, want ‘hoog’ en ‘laag’ zijn alleen maar relatief ten opzichte van de plaats die de waarnemer in de ruimte inneemt.
- Vgl. Jacob Ennis, The Origin of the Stars, 1878, blz. 220-3.
- World-Life, blz. 99vn.
- Als dat het geval is, hoe verklaart de wetenschap dan de betrekkelijk kleine omvang van de planeten die het dichtst bij de zon staan? De theorie van het samenklonteren van meteoren is maar een stap verder van de waarheid dan de neveltheorie, en de eigenschap van laatstgenoemde – het metafysische element – ontbreekt hier zelfs.
- Laplace, Exposition du système du monde, 1827, blz. 547.
- Faye, ‘Sur l’origine du système solaire’, Comptes rendus des séances de l’Académie des Sciences, Parijs, deel 90, 1880, blz. 637.
- C. Wolf, Les hypothèses cosmogoniques, 1886.
- C.H. Lecouturier, Panorama des mondes, 1858.
- Winchell, World-Life, blz. 140.
- Lezing van Sir W. Thomson uit 1887, getiteld: ‘De latente dynamische theorie betreffende de waarschijnlijke oorsprong, de totale hoeveelheid warmte, en de levensduur van de zon.’
- Thomson en Tait, Treatise on Natural Philosophy, 1867. En zelfs over deze getallen is Bischof het niet eens met Thomson. Hij berekent dat de aarde 350 miljoen jaar nodig zou hebben om af te koelen van een temperatuur van 20.000° tot 200°C. Dit is ook de opvatting van Helmholtz.
- De Mirville, Des esprits, deel 4, blz. 149.
- Le musée des sciences, 15 augustus 1857. Vgl. De Mirville, Des esprits, deel 4, blz. 149.
- Panorama des mondes, 1858, blz. 55.
- Ruim een eeuw lang heeft men elk onderscheid tussen lichaam en kracht tenietgedaan. ‘Kracht is alleen maar de eigenschap van een lichaam in beweging’, zeggen de natuurkundigen. En ‘leven – de eigenschap van onze dierlijke organen – is alleen maar het gevolg van hun moleculaire rangschikking’, antwoorden de fysiologen. ‘In de schoot van dat geheel dat planeet wordt genoemd,’ zegt Littré, ‘worden alle krachten ontwikkeld die inherent zijn aan de stof . . . d.w.z. die stof bezit in zichzelf en door zichzelf de krachten die haar eigen zijn . . . en die primair zijn, niet secundair. Zulke krachten zijn de eigenschap ‘gewicht’, de eigenschap ‘elektriciteit’, ‘aardmagnetisme’, de eigenschap ‘leven’ . . . Elke planeet kan leven ontwikkelen . . . zoals de aarde, waarop niet altijd een mensheid is geweest, en die nu mensen voortbrengt (produit)’ . . . (Revue germanique, deel 2, 1858, blz. 235-6.)
- J. Tardy, Cosmographie de Ptolémée, 1857, blz. 14. Vgl. De Mirville, Op.cit., deel 4, blz. 146.
- Les soirées de Saint-Pétersbourg, deel 2, 1821, blz. 260, 263.
- Discours sur l’étude de la philosophie naturelle, 1834.
- Op.cit., blz. 165.
- Terre et ciel, blz. 28.
- Op.cit.
- Des esprits, deel 4, blz. 155-6.
- Laing, Modern Science and Modern Thought, blz. 15-16.
- Op.cit., blz. 16.
- Op.cit., blz. 16-17.
- Winchell, World-Life, blz. 196.
- L’univers expliqué par la révélation, en La cosmogonie de la révélation. Maar zie de Deuxième Mémoire (in Des esprits) van De Mirville. De schrijver, een verbitterde vijand van het occultisme, was toch iemand die grote waarheden schreef.
- Knorr von Rosenroth, Kabala denudata, 2:67.