4. Is de zwaartekracht een wet?
De deeltjestheorie is zonder omhaal terzijde geschoven, maar de zwaartekracht – het beginsel dat alle lichamen elkaar aantrekken met een kracht die recht evenredig is met hun massa, en omgekeerd evenredig met het kwadraat van hun onderlinge afstand – is tot op heden blijven bestaan, en heerst, oppermachtig als altijd, in de veronderstelde ethergolven van de ruimte. Als hypothese was ze met de dood bedreigd wegens haar ontoereikendheid om alle feiten te omvatten die haar werden voorgelegd; als fysische wet is ze de koningin van de vroegere eens almachtige ‘imponderabilia’. ‘Het is weinig minder dan godslastering . . . een belediging van Newtons grootse nagedachtenis om eraan te twijfelen’, roept een Amerikaanse recensent van Isis ontsluierd uit. Welnu, wat is tenslotte die onzichtbare en ongrijpbare God in wie we blindelings moeten geloven? Astronomen die in de zwaartekracht een gemakkelijke oplossing voor veel dingen zien, en een universele kracht die hen in staat stelt de bewegingen van de planeten te berekenen, maken zich weinig zorgen over de oorzaak van de aantrekking. Zij noemen de zwaartekracht een wet, een oorzaak op zichzelf. Wij noemen de krachten die onder die naam werken gevolgen, en dan nog duidelijk secundaire gevolgen. Eens zal men inzien dat de wetenschappelijke hypothese in feite niet volstaat, en dan zal ze de deeltjestheorie van het licht achterna gaan en worden bestemd om vele wetenschappelijke eeuwigheden lang te rusten in het archief van de ontzenuwde hypothesen.
Heeft Newton zelf geen ernstige twijfel geuit over de aard van kracht en de stoffelijkheid van de ‘agentia’, zoals ze toen werden genoemd? Cuvier, een ander wetenschappelijk licht dat scheen in de nacht van het onderzoek, heeft dat ook gezegd. Hij waarschuwt zijn lezers in de Discours sur les révolutions du globe tegen de twijfelachtige aard van de zogenaamde krachten, en zegt: ‘Het is niet zo zeker dat die agentia toch geen spirituele krachten (des agents spirituels) waren.’ Sir Isaac Newton besteedde er in het begin van zijn Principia veel zorg aan om zijn school ervan te doordringen dat hij het woord ‘aantrekking’ niet gebruikte in verband met de wisselwerking van lichamen in fysieke zin. Voor hem, zo zei hij, was het een zuiver wiskundig begrip dat werkelijke en primaire fysieke oorzaken buiten beschouwing liet. In een van de passages uit zijn Principia1 vertelt hij ons duidelijk dat aantrekkingen, vanuit een fysiek gezichtspunt beschouwd, veeleer impulsen zijn. In hfst. 11 (inleiding) spreekt hij de mening uit dat ‘er een ijle geest is die door zijn kracht en werking alle bewegingen van de stof bepaalt’.2 En in zijn derde brief aan Bentley zegt hij:
Het is ondenkbaar dat onbezielde ruwe stof, zonder bemiddeling van iets anders wat niet stoffelijk is, zonder onderling contact op andere stof zou inwerken en hierop invloed zou hebben, zoals het geval moet zijn als zwaartekracht in de zin van Epicurus tot haar wezen behoort en in haar aanwezig is. . . . Dat zwaartekracht de stof aangeboren is, inherent aan haar is en tot haar wezen behoort, zodat het ene lichaam op een afstand door een vacuüm heen op het andere lichaam kan inwerken zonder bemiddeling van iets anders waardoor de werking van het ene op het andere kan worden overgedragen, komt me als zo’n grote absurditeit voor dat ik geloof dat niemand die op filosofisch gebied voldoende ontwikkeld is, dat ooit kan aannemen. Zwaartekracht moet worden veroorzaakt door een agens dat constant volgens bepaalde wetten werkt, maar of dit agens stoffelijk of onstoffelijk is, heb ik aan het oordeel van mijn lezers overgelaten.3
Hiervan – van de kennelijke terugkeer van occulte oorzaken op het terrein van de natuurkunde – schrokken zelfs Newtons tijdgenoten. Leibniz noemde zijn beginsel van aantrekking ‘een onstoffelijke en onverklaarbare kracht’. De veronderstelling van een aantrekkend vermogen en een volkomen lege ruimte werd door Bernouilli als ‘weerzinwekkend’ omschreven. Zo kreeg het beginsel ‘actio in distans’ toen evenmin goedkeuring als nu. Euler daarentegen dacht dat de werking van de zwaartekracht aan een geest of aan een of andere ijle middenstof was toe te schrijven. En toch kende Newton de ether van de Ouden, en aanvaardde deze misschien. Hij beschouwde de ruimte tussen de hemellichamen als een vacuüm. Hij geloofde daarom evenals wij in ‘een ijle geest’ en in geesten, die de zogenaamde aantrekking besturen. De hierboven geciteerde woorden van deze edele man hebben schamele resultaten opgeleverd. De ‘absurditeit’ is nu een dogma geworden voor het zuivere materialisme, dat telkens weer zegt: ‘Er bestaat geen stof zonder kracht, geen kracht zonder stof; stof en kracht zijn niet te scheiden, eeuwig en onvernietigbaar [waar]; er kan geen onafhankelijke kracht zijn, omdat alle kracht een inherente en noodzakelijke eigenschap van de stof is [niet waar]; hieruit volgt dat er geen onstoffelijke scheppende kracht bestaat.’ O, arme Sir Isaac!
Al zouden de occultisten zich alleen beroepen op het gezag van en de ondersteuning door Sir Isaac Newton en Cuvier, zoals die hierboven werden geciteerd, en alle andere eminente wetenschappers die dezelfde mening hadden als Euler en Leibniz buiten beschouwing laten, dan nog hebben ze weinig van de moderne wetenschap te vrezen, en kunnen ze hun geloof hardop en met trots verkondigen. Maar de aarzeling en de twijfel van de twee geciteerde autoriteiten, en van nog vele anderen die we zouden kunnen noemen, hebben de wetenschappers er niet in het minst van weerhouden om evenals tevoren hun gedachten over de grove stof de vrije loop te laten. Eerst was het de stof en een daarvan verschillend onweegbaar fluïdum; toen kwam het onweegbare fluïdum dat Grove zo sterk bekritiseerde; vervolgens de aether, die eerst discontinu was en daarop continu werd; en daarna kwamen de ‘mechanische’ krachten. Deze zijn nu ingeburgerd als ‘bewegingsvormen’, en de aether is mysterieuzer en problematischer geworden dan ooit tevoren. Meer dan één wetenschapper maakt bezwaar tegen zulke grove materialistische denkbeelden. Maar tot nu toe is niets in staat gebleken het getij van het grove materialisme te keren. Dit is al zo sinds de tijd van Plato, die zijn lezers herhaaldelijk verzoekt de onstoffelijke elementen niet te verwarren met hun beginselen – de transcendentale of spirituele elementen; sinds de tijd van de grote alchemisten, die, zoals Paracelsus, een groot verschil maakten tussen een verschijnsel en de oorzaak daarvan, het noumenon; en ten slotte sinds Grove, die – hoewel hij ‘geen reden ziet de universeel verspreide stof te ontdoen van de functies die eigen zijn aan alle stof’4 – toch de term ‘krachten’ gebruikt waar zijn critici, ‘die aan dat woord niet de betekenis toekennen van een bepaalde werking’,5 spreken van kracht. De zwaartekracht is de enige oorzaak, de handelende God, en de stof is haar profeet, zeiden de wetenschappers nog maar een paar jaar geleden.
Sindsdien hebben ze hun opvattingen verschillende keren veranderd. Maar begrijpen de wetenschappers de diepste gedachten van Newton, een van de meest spiritueel ingestelde en religieuze mensen van zijn tijd, nu beter dan toen? Dit kan men zeker betwijfelen. Men zegt dat Newton de doodsteek heeft gegeven aan de wervelende elementen van Descartes (het denkbeeld van Anaxagoras opnieuw tot leven gebracht), hoewel de meest recente ‘wervelende atomen’ van Sir W. Thomson in feite niet veel verschillen van de vroegere. Niettemin was Newton de eerste om plechtig te protesteren toen zijn leerling Roger Cotes in het voorwoord van het belangrijkste boek van zijn leermeester schreef dat ‘aantrekking de oorzaak van het stelsel was’.6 Wat in de geest van de grote wiskundige de schimmige maar stevig gewortelde vorm aannam van God, als het noumenon van alles,7 werd door de oude (en ook hedendaagse) filosofen en occultisten ‘goden’ genoemd, of de scheppende, vormgevende krachten. De omschrijving kan verschillend zijn geweest, en de ideeën kunnen gedurende de hele religieuze en wereldse oudheid meer of minder filosofisch zijn uiteengezet, maar de basisgedachte was dezelfde.8 Voor Pythagoras waren de krachten spirituele entiteiten, goden die onafhankelijk zijn van de planeten en de stof zoals we die op aarde zien en kennen, en die de bestuurders zijn van de sterrenhemel. Plato stelde zich de planeten voor als bewogen door een innerlijke bestuurder, die één is met zijn woning, zoals ‘een schipper in zijn boot’. Aristoteles noemde die bestuurders ‘onstoffelijke substanties’,9 hoewel hij, omdat hij nooit was ingewijd, niet aannam dat de goden entiteiten zijn.10 Maar dit belette hem niet te erkennen dat de sterren en planeten ‘geen onbezielde massa’s zijn, maar in feite werkende en levende lichamen’. Alsof ‘de geesten van de sterren het goddelijke deel van hun verschijnselen zijn, τὰ θειότερα τῶν φανερῶν’.11
Als we in meer recente en wetenschappelijke tijden naar een bevestiging hiervan zoeken, vinden we dat Tycho Brahe in de sterren een drievoudige kracht zag, goddelijk, spiritueel en vitaal. Kepler bracht de woorden van Pythagoras, ‘de zon, bewaker van Jupiter’, in verband met de verzen van David: ‘hij plaatste zijn troon in de zon’, en ‘de Heer is de zon’, enz.12 Kepler zei namelijk dat hij volkomen begreep waarom de volgelingen van Pythagoras geloofden dat alle in de ruimte verspreide bollen ‘rationele intelligenties zijn, facultates ratiocinativae, die om de zon draaien, waarin een zuivere geest van vuur woont . . . de bron van de universele harmonie’.13
Wanneer een occultist spreekt over fohat – de stimulerende en leidende intelligentie in het universele elektrische of vitale fluïdum – wordt hij uitgelachen. Maar, zoals nu is aangetoond, tot op heden begrijpt men noch de aard van elektriciteit noch die van leven of zelfs van licht. De occultist ziet in de manifestatie van elke kracht in de natuur de werking of de bijzondere eigenschap van het noumenon daarvan. Dit noumenon is een afzonderlijke en intelligente individualiteit achter het gemanifesteerde mechanische heelal. De occultist ontkent niet – integendeel, hij zal de bewering steunen – dat licht, warmte, elektriciteit, enz., gedragswijzen (niet eigenschappen of kenmerken) van de stof zijn. Duidelijker gezegd, de stof is de voorwaarde – de noodzakelijke basis of het voertuig, een sine qua non – voor de manifestatie van deze krachten, of agentia, op dit gebied.
Maar om het pleit te winnen moeten de occultisten in de eerste plaats de geloofwaardigheid van de wet van de zwaartekracht, van ‘de zwaartekracht, de koningin en heerseres van de stof’, in elke vorm onderzoeken. Om dit doeltreffend te doen moet men zich de hypothese in zijn vroegste vorm voor de geest halen. Om te beginnen: was Newton de eerste die deze kracht ontdekte? The Athenaeum bevat bijzondere informatie over dit onderwerp. Er staat dat ‘men duidelijk kan aantonen dat Newton al zijn kennis over de zwaartekracht en haar wetten heeft ontleend aan Böhme, bij wie de zwaarte- of aantrekkingskracht . . . de eerste van de zeven eigenschappen van de natuur is. . . . Zijn [Böhme’s] stelsel toont ons in feite het innerlijke van de dingen, terwijl de hedendaagse natuurwetenschap ermee tevreden is om naar de buitenkant te kijken.’ En ook: ‘de wetenschap over elektriciteit, die nog niet bestond toen hij [Böhme] schreef, wordt [in zijn geschriften] voorzien; niet alleen beschrijft Böhme alle nu bekende verschijnselen van die kracht, maar hij vertelt ons zelfs over de oorsprong, het ontstaan, en de geboorte van elektriciteit zelf.’14
Newtons diepzinnige geest las gemakkelijk tussen de regels door, en doorgrondde de mystieke weergave van het spirituele denken van de grote ziener. Hij dankt zijn grote ontdekking dus aan Jakob Böhme, het troetelkind van de genii (nirmanakaya’s) die over hem waakten en hem leidden, en over wie de schrijver van het bedoelde artikel zo terecht opmerkt dat ‘elke nieuwe wetenschappelijke ontdekking zijn diepe en intuïtieve inzicht in de geheimste werkingen van de natuur bewijst’.15 En nadat hij de zwaartekracht had ontdekt, moest Newton, om de werking van de aantrekking in de ruimte mogelijk te maken, bij wijze van spreken elke fysieke hinderpaal vernietigen die de vrije werking ervan kon belemmeren. Hiertoe behoorde onder andere de ether, hoewel hij meer dan een voorgevoel had van het bestaan ervan. Omdat hij voorstander was van de deeltjestheorie, was er volgens hem een absoluut vacuüm tussen de hemellichamen. Wat zijn vermoedens en innerlijke overtuiging over de ether ook zijn geweest, tegenover hoeveel vrienden hij zijn hart ook heeft uitgestort – zoals in het geval van zijn briefwisseling met Bentley – uit zijn leringen is nooit gebleken dat hij in zoiets geloofde. Indien hij ervan ‘overtuigd was dat de stof de aantrekkingskracht niet dwars door een vacuüm heen kon uitoefenen’,16 hoe komt het dan dat Franse astronomen (bijvoorbeeld Lecouturier) nog in 1860 ‘de rampzalige conclusies van de door de grote man opgestelde vacuümtheorie’17 bestreden? Prof. Winchell schrijft:
Deze passages [brief aan Bentley] laten zien wat zijn opvattingen over de aard van de interplanetaire middenstof waren. Hoewel hij verklaarde dat de hemelen ‘zonder waarneembare stof zijn’, maakte hij elders een uitzondering voor ‘misschien enkele heel ijle dampen of uitwasemingen uit de dampkring van de aarde, van de planeten, en de kometen, en uit zo’n bijzonder ijle etherische middenstof als we elders hebben beschreven.18
Dit bewijst slechts dat zelfs grote figuren zoals Newton niet altijd voor hun mening durven uitkomen. Dr. T.S. Hunt ‘vestigde de aandacht op enkele lang genegeerde passages in de boeken van Newton, waaruit blijkt dat het geloof in zo’n universele, interkosmische middenstof geleidelijk in zijn geest ontstond’.19 Maar op de genoemde passages werd pas de aandacht gevestigd op 28 november 1881, toen dr. Hunt een lezing hield getiteld ‘Hemelse scheikunde sinds de tijd van Newton’.20 ‘Tot dat moment was de algemene opvatting, zelfs onder wetenschappers, dat Newton een leegte had verkondigd, toen hij de deeltjestheorie verdedigde’, zoals Lecouturier zegt. Aan de passages was lang geen aandacht besteed, ongetwijfeld omdat ze de vooropgezette populaire theorieën van die tijd tegenspraken of ermee in botsing kwamen, totdat ten slotte het bestaan van een ‘etherische middenstof’ voor de golftheorie een noodzakelijke vereiste bleek te zijn. Dit is het hele geheim.
In ieder geval is de enorme verachting van de hedendaagse natuurkunde voor die uit de oudheid terug te voeren op die theorie van Newton over een universele leegte – die hij onderwees, al geloofde hij er zelf niet in. De oude wijzen hadden beweerd dat ‘de natuur een vacuüm verafschuwt’, en de grootste wiskundigen van de wereld (lees van de westerse volkeren) hadden de achterhaalde ‘misvatting’ ontdekt en ontmaskerd. En nu stelt de hedendaagse wetenschap, hoewel niet op elegante manier, de kennis uit de oudheid in het gelijk. Bovendien moet ze op dit late tijdstip de reputatie en het waarnemingsvermogen van Newton van blaam zuiveren, nadat ze anderhalve eeuw lang geen aandacht had besteed aan zulke heel belangrijke passages, misschien omdat het wijzer was er niet de aandacht op te vestigen. Beter laat dan nooit.
En nu wordt Vader Aether opnieuw met open armen verwelkomd, en verbonden met de zwaartekracht, met alle voor- en nadelen daarvan, totdat zij, of beide, door iets anders zal worden vervangen. Driehonderd jaar geleden was er overal een plenum, daarna werd het een naargeestige leegte; weer later lieten de door de wetenschap opgedroogde oceaanbeddingen van de sterren nogmaals hun etherische golven voortrollen. Recede ut procedas moet de spreuk van de exacte wetenschap worden – ‘exact’, vooral in de zin dat ze elk schrikkeljaar ontdekt dat ze niet exact is.
Maar we zullen geen ruzie maken met beroemdheden. Ze moesten voor de ruggengraat en het merg van hun correlaties en ‘nieuwste’ ontdekkingen teruggrijpen op de oudste ‘goden van Pythagoras en de oude Kanada’, en dit kan de occultisten goede hoop geven voor hun lagere goden. Want we geloven in de voorspelling van Lecouturier over de zwaartekracht. We weten dat de dag nadert waarop de wetenschappers zelf een algehele herziening van de huidige werkwijzen van de wetenschap zullen eisen, zoals Sir W. Grove, frs, dat heeft gedaan. Tot dan kan er niets worden gedaan. Want als de zwaartekracht morgen zou worden onttroond, zouden de wetenschappers de dag daarop een of andere nieuwe manier van mechanische beweging ontdekken.21 Oneffen en steil is het pad van de echte wetenschap, en haar dagen zijn vol kwellingen van de geest. Maar ondanks haar ‘duizend’ tegenstrijdige hypothesen om fysieke verschijnselen te verklaren, was er toch nooit een betere dan die van ‘beweging’ – hoe paradoxaal deze door het materialisme ook wordt geïnterpreteerd. Zoals is opgemerkt op de eerste bladzijden van deel 1, hebben de occultisten beslist niets tegen beweging22, de grote adem van het ‘onbekende’ van Herbert Spencer. Maar omdat ze geloven dat alles op aarde de schaduw is van iets in de ruimte, geloven ze in kleinere ‘ademingen’, die leven, en die intelligent en onafhankelijk zijn van alles behalve de Wet, en tijdens de manvantarische perioden in elke richting blazen. De wetenschap zal deze verwerpen. Maar wat de aantrekkingskracht, of zwaartekracht, ook zal vervangen, het resultaat zal hetzelfde zijn. De wetenschap zal even ver van de oplossing van haar problemen zijn als nu, tenzij ze een of ander compromis sluit met het occultisme en zelfs met de alchemie – een veronderstelling die als ongepast zal worden gezien, maar die niettemin een feit blijft. Zoals Faye zegt: ‘De geologen missen iets om de geologie van de maan te kunnen bestuderen: ze zijn geen astronomen. De astronomen missen ook iets om deze studie met goed gevolg te kunnen doen: ze zijn geen geologen.’23
Laten we ons de wijze ‘slotopmerkingen’ van Sir William Grove voor de geest halen over de uiteindelijke structuur van de stof, of de details van de werking van de moleculen, die de mens volgens hem nooit te weten zal komen.
Er is al veel kwaad gesticht door te proberen de stof hypothetisch te ontleden en door discussies te voeren over de vormen, de omvang en de aantallen van de atomen, en hun atmosfeer van warmte, ether, of elektriciteit. Of het nu al of niet geoorloofd is elektriciteit, licht, magnetisme, enz., als alleen maar bewegingen van gewone stof te beschouwen, het staat in ieder geval vast dat alle vroegere en bestaande theorieën de werking van deze krachten tot beweging hebben herleid. Of we nu op grond van onze vertrouwdheid met beweging andere verschijnselen daartoe herleiden, zoals tot een taal die het gemakkelijkst wordt geformuleerd en die het best in staat is ze te verklaren, of dat het in werkelijkheid de enige manier is waarop ons verstand in tegenstelling tot onze zintuigen in staat is stoffelijke krachten te begrijpen; zeker is dat sinds de tijd dat mystieke denkbeelden van spirituele of bovennatuurlijke krachten werden gebruikt om fysieke verschijnselen te verklaren, alle hypothesen die daartoe werden opgesteld deze verschijnselen tot beweging hebben herleid.
En dan geeft de geleerde heer een zuiver occulte lering:
De uitdrukking eeuwigdurende beweging, die ik op deze bladzijden niet zelden heb gebruikt, is zelf dubbelzinnig. Indien de leringen die hier naar voren worden gebracht goed gefundeerd zijn, dan is elke beweging in één opzicht eeuwigdurend. In massa’s waarvan de beweging door onderlinge botsing wordt beëindigd, wordt warmte of beweging van de deeltjes opgewekt; en zo gaat de beweging verder, zodat we, indien we zulke gedachten tot het heelal uitbreiden, moeten aannemen dat dezelfde hoeveelheid beweging eeuwig dezelfde hoeveelheid stof beïnvloedt.24
Stel dat aantrekking en zwaartekracht moeten worden opgegeven ten gunste van de idee dat de zon een enorme magneet is – een theorie die al door enkele natuurkundigen wordt aanvaard – een magneet die inwerkt op de planeten, zoals men nu van de aantrekkingskracht aanneemt. Waarheen of hoeveel verder zou dat de astronomen brengen? Geen stap verder. Kepler kwam bijna 300 jaar geleden tot deze ‘interessante hypothese’. Hij had de theorie van de aantrekking en afstoting in de kosmos niet ontdekt, want die was al bekend sinds de tijd van Empedokles. Deze noemde de twee tegengestelde krachten ‘haat’ en ‘liefde’ – en dit komt op hetzelfde neer. Maar Kepler gaf een tamelijk goede beschrijving van het kosmische magnetisme. Dat zo’n magnetisme in de natuur bestaat, is even zeker als dat zwaartekracht niet in de natuur bestaat; in ieder geval niet zoals de wetenschap die onderwijst, die nooit rekening hield met de verschillende manieren waarop de tweevoudige kracht – die het occultisme aantrekking en afstoting noemt – binnen ons zonnestelsel, de atmosfeer van de aarde, en daarbuiten in de kosmos kan werken.25 Dit werd door Newton zelf bewezen, want er zijn in ons zonnestelsel veel verschijnselen waarvan hij toegaf dat hij deze niet door de wet van de zwaartekracht kon verklaren. ‘Daartoe behoorden de uniformiteit in de richtingen van de planetaire bewegingen, de bijna cirkelvormige banen, en de opmerkelijke overeenkomst van de vlakken waarin deze liggen.’26 En als er ook maar één enkele uitzondering is, heeft men geen recht de wet van de zwaartekracht een universele wet te noemen. ‘De manier waarop dit geregeld is,’ zo wordt ons verteld, ‘betitelt Newton in zijn General Scholium als ‘het werk van een intelligent en almachtig wezen’.’27 Dat ‘wezen’ is dan misschien intelligent, maar wat zijn ‘almacht’ betreft, is er alle reden om aan de bewering te twijfelen. Wat een armzalige ‘God’, die de kleinere details aanpakt en het belangrijkste aan secundaire krachten overlaat! De zwakheid van de redenering en van de logica in dit geval wordt alleen overtroffen door Laplace, die heel terecht het ‘almachtige wezen’ van Newton probeerde te vervangen door beweging, maar die, omdat hij onbekend was met de ware aard van die eeuwige beweging, er een blinde natuurwet in zag. ‘Zou de ordening van de planeten niet een gevolg kunnen zijn van de wetten van beweging?’,28 vraagt hij, terwijl hij evenals alle hedendaagse wetenschappers vergeet dat deze wet en deze beweging een vicieuze cirkel vormen, zolang de aard van beide onverklaard blijft. Zijn beroemde antwoord aan Napoleon: ‘God is een zinloze hypothese geworden’, geldt alleen voor iemand die de Vedanta-filosofie aanhangt. Het wordt een foute redenering als we de tussenkomst van handelende, intelligente, machtige (nooit al-machtige) wezens, die ‘goden’ worden genoemd, uitsluiten.
Maar we zouden de critici van de middeleeuwse astronomen willen vragen waarom Kepler voor het geven van dezelfde oplossing als Newton voor heel onwetenschappelijk moet worden uitgemaakt, terwijl hij alleen maar oprechter en consequenter blijkt te zijn en zelfs logischer blijkt te redeneren. Wat is het verschil tussen het ‘almachtige wezen’ van Newton en de rectores van Kepler, zijn siderische en kosmische krachten, of engelen? Kepler wordt ook bekritiseerd om zijn ‘interessante hypothese die uitgaat van een wervelende beweging in het zonnestelsel’, om zijn theorieën in het algemeen, en om zijn positieve houding tegenover Empedokles’ denkbeeld van aantrekking en afstoting, en in het bijzonder het ‘zonnemagnetisme’. Toch staan, zoals zal worden aangetoond, verschillende hedendaagse wetenschappers – Hunt (als Metcalfe erbuiten moet worden gelaten), dr. Richardson, enz. – positief tegenover deze gedachte. Kepler kan echter gedeeltelijke van kritiek worden vrijgesproken door aan te voeren dat er ‘tot zijn tijd geen duidelijke wisselwerking tussen massa’s materie was vastgesteld, die anders van aard is dan magnetisme’.29 Wordt dat nu wel duidelijk vastgesteld? Maakt prof. Winchell voor de wetenschap aanspraak op enige serieuze kennis over de aard van elektriciteit of magnetisme – behalve dat beide de werking schijnen te zijn van een of ander gevolg dat voortkomt uit een niet vastgestelde oorzaak?
De ideeën van Kepler zijn, als ze van hun theologische tendensen worden ontdaan, zuiver occult. Hij zag het volgende in:
1. De zon is een grote magneet.30 Hierin geloven enkele eminente hedendaagse wetenschappers en ook de occultisten.
2. De zonnesubstantie is niet stoffelijk.31
3. Voor de voortdurende beweging en het in stand houden van de zonne-energie en de planetaire beweging nam hij de eeuwigdurende zorg aan van een geest, of van geesten. De hele oudheid geloofde in dit denkbeeld. De occultisten gebruiken niet het woord geest, maar spreken over scheppende krachten, waaraan ze intelligentie toeschrijven. Maar we kunnen ze ook geesten noemen.
Op deze theorie rust veel meer een taboe door de ‘geest’ die er een plaats in krijgt dan door iets anders. Herschel, de oudere, geloofde er ook in, en verschillende hedendaagse wetenschappers eveneens. Niettemin verklaart prof. Winchell dat er ‘in oude of moderne tijden geen hypothese is opgesteld die fantasievoller is en minder in overeenstemming met de vereisten van de beginselen van de natuurkunde’.32
Hetzelfde werd ooit gezegd over de universele ether, en nu wordt deze niet alleen noodgedwongen aanvaard, maar verdedigd als de enig mogelijke theorie om bepaalde mysteries te verklaren.
De gedachten van Grove werden, toen hij ze omstreeks 1840 voor het eerst in Londen uitsprak, even onwetenschappelijk genoemd als de bovenstaande. Niettemin worden zijn opvattingen over de wisselwerking van krachten nu algemeen aanvaard. Om enkele van de nu heersende gedachten over de zwaartekracht en andere soortgelijke ‘oplossingen’ van de kosmische mysteries met enig succes te bestrijden, zou heel waarschijnlijk iemand nodig zijn die meer vertrouwd is met de wetenschap dan de schrijfster. Maar laten we ons een paar bezwaren voor de geest halen die afkomstig zijn van erkende wetenschappers, van astronomen en eminente natuurkundigen die zowel de rotatietheorie als die van de zwaartekracht hebben verworpen. Zo leest men in de Franse Encyclopédie dat de wetenschap het er ondanks de uitspraken van haar vertegenwoordigers over eens is ‘dat het onmogelijk is de fysieke oorsprong van de rotatiebeweging van het zonnestelsel te verklaren’.33
Als we vragen: ‘Wat veroorzaakt de rotatie?’, dan antwoordt men ons: ‘De middelpuntvliedende kracht’. ‘En waardoor wordt deze kracht voortgebracht?’ ‘Door de rotatiekracht’, is het ernstige antwoord.34 Het is misschien goed deze twee theorieën te onderzoeken, omdat ze direct of indirect samenhangen.
Noten
- Definitie 8; en boek 1, prop. 69, scholium.
- Eerw. W.F. Wilkinson, Modern Materialism, 1878, blz. 9.
- Gedateerd 25 februari 1693.
- W.R. Grove, The Correlation of Physical Forces, 1874, blz. xiii.
- Op.cit., blz. 168.
- Zie Newtons Principia, 2de ed., 1713, voorwoord van Roger Cotes.
- Lecouturier, een materialist, schrijft: ‘Aantrekking is nu voor het publiek geworden wat het voor Newton zelf was – eenvoudig een woord, een idee’ (Panorama des mondes), omdat haar oorzaak onbekend is. Herschel zegt in feite hetzelfde als hij opmerkt dat hij, telkens wanneer hij de beweging van de hemellichamen en de verschijnselen van aantrekking bestudeert, doordrongen is van het denkbeeld van ‘het bestaan van oorzaken die voor ons achter een sluier werken, en hun directe werking verbergen’ (Le musée des sciences, augustus 1856).
- Als men ons verwijt dat we geloven in werkende ‘goden’ en ‘geesten’, terwijl we een persoonlijke God verwerpen, dan antwoorden we de theïsten en monotheïsten: ‘Erken dat uw Jehovah een van de elohim is, en we zijn bereid om hem te erkennen. Maak van hem, zoals u dat doet, de oneindige, de ene en de eeuwige God, en we zullen hem nooit als zodanig aanvaarden.’ Er waren veel stam-goden; de ene universele godheid is een beginsel, een abstract basis-idee, dat niets te maken heeft met het onzuivere werk van de eindige vorm. We aanbidden de goden niet, we eren ze alleen als wezens die hoger staan dan wijzelf. Hierin gehoorzamen we het mozaïsche gebod, terwijl de christenen hun Bijbel niet gehoorzamen – de zendelingen voorop. ‘Je mag de goden niet lasteren’, zegt een van hen (Jehovah) in Exodus 22:28. Maar tegelijkertijd wordt in vers 20 bevolen: ‘Wie aan een andere god dan de Heer offert, zal worden gedood.’ Nu staat er in de oorspronkelijke teksten niet ‘god’ maar elohim – en we dagen uit tot tegenspraak – en Jehovah is een van de elohim, zoals wordt bewezen door zijn eigen woorden in Genesis 3:22, toen ‘de Heer God zei: Zie, de mens is aan ons gelijk geworden’, enz. Daarom zijn zowel degenen die de elohim, de engelen, en Jehovah vereren en offers aan hen brengen, als degenen die de goden van hun medemensen lasteren, veel grotere overtreders dan de occultisten of welke theosoof ook. Ondertussen geven veel van de laatstgenoemden de voorkeur eraan in een of andere ‘Heer’ te geloven, en ze zijn geheel vrij te doen wat ze willen.
- Het mysterie wordt niet opgelost door deze ‘onstoffelijke soort met houten ijzer’ te vergelijken, en door Spiller uit te lachen, die ze ‘onlichamelijke stof’ noemt (The Concepts and Theories of Modern Physics, blz. 165).
- Vossius, De theologia gentili et physiologia christiana, sive de origine ac progressu idololatriae, 1ste ed., 1668, boek 2, blz. 527-8.
- Aristoteles, De caelo, 1:9.
- Psalmen 89:36; 84:11.
- Kepler, Harmonices mundi, 1619, hfst. 10, epiloog van boek 5, ‘De motibus planetarum harmonicis’, blz. 247.
- Augustus De Morgan, A Budget of Paradoxes, ‘Reprinted, with the author’s additions, from The Athenaeum’, 1872, blz. 462.
- Op.cit., blz. 462.
- A. Winchell, World-Life, blz. 50.
- ‘Tegenwoordig is het niet langer mogelijk om vol te houden, zoals Newton dat deed, dat de hemellichamen zich voortbewegen in een enorme leegte van de ruimte. . . . Van de conclusies van de door Newton opgestelde theorie over de lege ruimte blijft alleen het woord aantrekking over. . . . Er komt een dag waarop het woord aantrekking uit het vocabulaire van de wetenschap zal zijn verdwenen.’ (C.H. Lecouturier, Panorama des mondes, 1858, blz. 47 en 53.)
- Winchell, Op.cit., blz. 50; hij citeert Newton, Opticks, 1704, boek 3, vraag 28.
- Winchell, Op.cit., blz. 49-50.
- Proceedings, Cambridge Philosophical Society, 28 nov. 1881; herdrukt in American Journal of Science, feb. 1882, deel 23, blz. 123-33.
- Uit de boeken van Sir Isaac Newton kan men, als men ze eerlijk en onbevooroordeeld leest, telkens weer opmaken hoe hij moet hebben geaarzeld tussen zwaartekracht en aantrekkingskracht, impuls en een andere onbekende oorzaak om de regelmatige baan van de planeten te verklaren. Zie zijn Opticks (1718, boek 3, vraag 31, blz. 350-1). Herschel vertelt ons dat Newton aan zijn opvolgers de taak overliet om uit zijn ontdekking de wetenschappelijke conclusies te trekken. Hoezeer de hedendaagse wetenschap het voorrecht om haar nieuwste theorieën op de wet van de zwaartekracht te baseren heeft misbruikt, beseft men wanneer men bedenkt hoe diep religieus deze edele figuur was.
- Omdat in de natuurkunde werkelijke en waarneembare beweging in een zuivere ruimte of vacuüm onmogelijk is, is de eeuwige beweging van en in de kosmos (gezien als oneindige ruimte) een fictie. Deze materialistische opvatting toont nog eens aan dat uitdrukkingen uit de oosterse metafysica zoals ‘zuivere ruimte’, ‘zuiver zijn’, ‘het absolute’, enz., in het Westen nooit zijn begrepen.
- H. Faye, Journal d’hygiène, deel 6, 1881, blz. 61.
- The Correlation of Physical Forces, blz. 170, 173. Dit is precies wat het occultisme beweert, en op grond van hetzelfde beginsel dat ‘waar kracht tegenover kracht wordt gesteld, en een statisch evenwicht teweegbrengt, het eerder bestaande evenwicht wordt beïnvloed, en een nieuwe beweging begint die gelijkwaardig is aan de beweging die tot inactiviteit is teruggebracht’ (Op.cit., blz. 173). Dit proces wordt onderbroken in de pralaya, maar is eeuwig en onophoudelijk zoals de ‘adem’, zelfs wanneer de gemanifesteerde kosmos in rust is.
- ‘De trans-solaire ruimte’, zo schrijft de grote Humboldt, ‘vertoont tot nu toe geen enkel verschijnsel dat analoog is aan ons zonnestelsel. Het is een eigenaardigheid van ons stelsel dat de stof zich hierin verdichtte tot ringvormige nevels, waarvan de kernen zich verdichten tot aardbollen en manen. Ik zeg nogmaals, iets dergelijks is tot nu toe nooit buiten ons planetenstelsel waargenomen.’ (‘Lettres et conversations d’Alexandre Humboldt’, Revue germanique, deel 12, 31 dec. 1860, blz. 727-8.) Het is waar dat, sinds in 1860 de neveltheorie ontstond en deze beter bekend werd, enkele overeenkomstige verschijnselen buiten het zonnestelsel zouden zijn waargenomen. Toch heeft Humboldt volkomen gelijk, en zijn er geen aardbollen of manen – behalve in schijn – buiten ons zonnestelsel, of van dezelfde soort stof als men in ons stelsel vindt. Zo luidt de occulte leer.
- A. Winchell, World-Life, blz. 607.
- Op.cit.
- Laplace, Exposition du système du monde, 1827, boek 5, hfst. 6, blz. 523.
- Winchell, Op.cit., blz. 553.
- Maar zie Delambre, Histoire de l’astronomie du Moyen Age, Parijs, 1819.
- Wat natuurlijk betekent dat die substantie stof is die in toestanden verkeert die onbekend zijn aan de natuurwetenschap. Zie Isis ontsluierd, 1:355-6.
- Winchell, Op.cit., blz. 554.
- De Mirville, Des esprits, deel 4, blz. 146.
- Godefroy, La cosmogonie de la révélation, 1841. Men zal ons tegenstrijdigheid verwijten. Men zal zeggen dat we, hoewel we God ontkennen, zielen en werkende geesten erkennen, en bekrompen rooms-katholieke schrijvers citeren om ons betoog te ondersteunen. Hierop antwoorden we: We ontkennen de antropomorfe god van de monotheïsten, maar nooit het goddelijk beginsel in de natuur. We bestrijden protestanten en rooms-katholieken op een aantal dogmatische theologische geloofspunten van menselijke en sektarische oorsprong. We zijn het eens met hun geloof in geesten en intelligente werkende krachten, maar we aanbidden geen ‘engelen’ zoals de rooms-katholieken.