2. Natuurkundigen spelen nu blindemannetje
En nu stelt het occultisme de wetenschap de vraag: ‘Is licht een lichaam of niet?’ Wat het antwoord van de wetenschap ook is, het occultisme is in staat aan te tonen dat de knapste natuurkundigen tot op heden dit antwoord niet weten. Om te weten wat licht is, en of het een werkelijke substantie is of alleen maar een golfbeweging van de ‘etherische middenstof’, moet de wetenschap eerst leren wat stof, atomen, ether, en kracht, in werkelijkheid zijn. De waarheid is dat ze hierover niets weet, en dat toegeeft. Men is het zelfs niet erover eens waarin men zal geloven, omdat er tientallen hypothesen over hetzelfde onderwerp bestaan die met elkaar in strijd zijn en vaak zichzelf tegenspreken, en die afkomstig zijn van verschillende eminente wetenschappers. Hun geleerde speculaties kunnen dus met wat goede wil worden aanvaard als ‘werkhypothesen’ in een secundaire betekenis, zoals Stallo het uitdrukt. Maar omdat ze in beginsel met elkaar in strijd zijn, moeten ze elkaar ten slotte vernietigen. Zoals door de schrijver van The Concepts and Theories of Modern Physics werd verklaard:
Men moet niet vergeten dat de verschillende takken van wetenschap eenvoudig willekeurige werkverdelingen zijn. In deze diverse afdelingen kan men hetzelfde fysieke object van verschillende kanten beschouwen. De natuurkundige kan zijn moleculaire samenhang bestuderen, terwijl de scheikundige zijn atomaire samenstelling bepaalt. Maar als ze zich beiden bezighouden met hetzelfde element of agens, kan dit niet in de natuurkunde het ene stel eigenschappen hebben, en in de scheikunde een ander stel dat daarmee in strijd is. Indien zowel de natuurkundige als de scheikundige het bestaan veronderstellen van ondeelbare atomen die volstrekt onveranderlijk zijn in omvang en gewicht, kan het atoom geen kubus of afgeplatte bol zijn voor natuurkundige, en tegelijk een bol voor scheikundige doeleinden. Een bepaalde groep atomen kan geen geheel zijn van massa’s in een smeltkroes of distilleerkolf die volume innemen en volkomen inert en ondoordringbaar zijn, en tegelijkertijd een stelsel van louter krachtcentra als deel van een magneet of van een Clamond-batterij. De universele ether kan niet zacht en beweeglijk zijn om de scheikundige een plezier te doen, en volkomen inelastisch om de natuurkundige tevreden te stellen; hij kan niet continu zijn op bevel van Sir William Thomson en discontinu op voorstel van Cauchy of Fresnel.1
De eminente natuurkundige G.A. Hirn kan eveneens worden geciteerd. Hij zegt hetzelfde in deel 43 van de Mémoires de l’Académie Royale de Belgique, die we uit het Frans vertalen en citeren:
Wanneer men de zelfverzekerdheid ziet waarmee men tegenwoordig de juistheid verklaart van leringen die het geheel en de universaliteit van verschijnselen alleen aan de bewegingen van het atoom toeschrijven, dan heeft men het recht eveneens eensgezindheid te verwachten over de eigenschappen die worden toegekend aan die unieke essentie die de grondslag is van alles wat bestaat. Maar als men de voorgestelde stelsels begint te onderzoeken, ervaart men direct de grootste teleurstelling. Men merkt op dat het atoom van de scheikundige, het atoom van de natuurkundige, dat van de metafysicus en dat van de wiskundige . . . behalve de naam absoluut niets met elkaar gemeen hebben! Het onvermijdelijke gevolg is de bestaande onderverdeling van onze wetenschappen, die elk in hun eigen vakje een atoom construeren dat voldoet aan de eisen van de verschijnselen die ze bestuderen, zonder zich in het minst zorgen te maken over de eisen die behoren bij de verschijnselen in het naburige vakje. De metafysicus verbant de beginselen van aantrekking en afstoting als dromen. De wiskundige, die de wetten van elasticiteit en die van de voortplanting van het licht analyseert, neemt ze stilzwijgend aan, zonder ze ook maar een naam te geven . . . De scheikundige kan de manier van groeperen van de atomen in zijn vaak ingewikkelde moleculen niet verklaren zonder aan zijn atomen specifieke eigenschappen toe te kennen, waardoor deze zich van elkaar onderscheiden. Voor de natuurkundige en de metafysicus, aanhangers van de huidige leringen, is het atoom daarentegen altijd en overal hetzelfde. Wat zeg ik? Er bestaat zelfs in één en dezelfde wetenschap geen overeenstemming over de eigenschappen van het atoom. Ieder construeert een atoom dat past bij zijn eigen voorkeur, om een of ander specifiek verschijnsel te verklaren waarmee hij zich in het bijzonder bezighoudt.2
Het bovenstaande geeft een fotografisch juist beeld van de moderne wetenschap en natuurkunde. Het ‘onmisbare, onophoudelijke spel van de ‘wetenschappelijke verbeelding’’, dat in prof. Tyndalls welsprekende lezingen zo vaak wordt genoemd, is, zoals Stallo aantoont, heel levendig, en laat wat betreft verscheidenheid aan tegenstrijdigheden alle ‘fantasieën’ van het occultisme ver achter zich. Hoe dan ook, als wordt erkend dat de theorieën van de natuurkunde ‘alleen maar formele, verklarende, didactische hulpmiddelen zijn’, en als ‘atomisme alleen een symbolisch schrijfsysteem is’,3 dan kan de occultist moeilijk als te aanmatigend worden beschouwd, als hij naast deze hulpmiddelen en ‘symbolische stelsels’ van de moderne wetenschap, de symbolen en hulpmiddelen van de oude leringen plaatst.
Noten
- J.B. Stallo, The Concepts and Theories of Modern Physics, 1884, blz. xi-xii.
- ‘Recherches expérimentales sur la relation qui existe entre la résistance de l’air et sa température’, blz. 68; geciteerd in Stallo, Op.cit., blz. xii.
- Uit de kritiek op The Concepts and Theories of Modern Physics in de New Yorkse Nation. Zie Stallo, Op.cit., blz. xv-xvi.