6. Het wereld-ei
Waar komt dit universele symbool vandaan? Het ei, als heilig teken, was in de kosmogonie van elk volk op aarde opgenomen, en werd zowel wegens zijn vorm als zijn innerlijke mysterie vereerd. Al bij de eerste verstandelijke voorstellingen van de mens stond het bekend als dat wat het best de oorsprong en het geheim van het zijn weergaf. De geleidelijke ontwikkeling van de niet waarneembare kiem binnen de gesloten schaal; de innerlijke werking, zonder enige naar buiten blijkende tussenkomst van kracht die uit een latent niets een actief iets voortbracht, dat alleen warmte nodig had; en dat, na zich geleidelijk tot een concreet levend wezen te hebben ontwikkeld, zijn schaal verbrak, en zich voor iedereen vertoonde als een zelf-voortgebracht en zelf-geschapen wezen – dit moet vanaf het begin steeds een wonder zijn geweest.
De geheime leringen verklaren deze verering uit de symboliek van de prehistorische volkeren. De ‘eerste oorzaak’ had in het begin geen naam. Later werd ze in de verbeelding van de denkers weergegeven als een altijd onzichtbare, mysterieuze vogel die in de chaos een ei legde, dat het heelal wordt. Daarom werd Brahma kalahamsa genoemd, ‘de zwaan in (ruimte en) tijd’. Hij werd de ‘zwaan van de eeuwigheid’, die bij het begin van elk mahamanvantara een ‘gouden ei’ legt. Het stelt de grote cirkel, of , voor, die zelf een symbool is voor het heelal en zijn bolvormige lichamen.
De tweede reden waarom het ei werd gekozen als symbolische voorstelling van het heelal, en van onze aarde, was zijn vorm. Het was een cirkel en een bol; en de eivormige gedaante van onze globe moet vanaf het begin van de symboliek bekend zijn geweest, omdat ze zo algemeen werd aangenomen. Dat de eerste manifestatie van de kosmos de vorm van een ei had, was de meest verbreide opvatting in de oudheid. Zoals Bryant aantoont,1 was het een symbool dat werd aangenomen door de Grieken, de Syriërs, de Perzen en de Egyptenaren. In hoofdstuk 54 van het Egyptisch Dodenboek wordt gezegd dat Geb, de god van de tijd en van de aarde, een ei, of het heelal, heeft gelegd, ‘een ei dat werd bevrucht op het uur van de Grote met tweevoudige kracht’.
Evenals Brahma wordt Ra voorgesteld terwijl hij rijpt in het ei van het heelal. De overledene ‘schittert in het ei van het land van de mysteriën’ (22:1). Want dit is ‘het ei waaraan leven onder de goden wordt gegeven’ (42:13). ‘Het is het ei van de grote kakelende hen, het ei van Geb, die eruit tevoorschijn komt als een havik’ (54:1; 77:1).
Bij de Grieken wordt het orfische ei beschreven door Aristophanes; het maakte deel uit van de dionysische en andere mysteriën; tijdens deze werd het wereld-ei gewijd, en werd de betekenis ervan verklaard; Porphyrius toont aan dat het een voorstelling van de wereld is, Ἐρμηνεύει δέ τὸ ὠὸν τὸν κόσμον.2 Faber en Bryant hebben geprobeerd te bewijzen dat het ei de ark van Noach voorstelde. Deze mening is nergens op gebaseerd, tenzij de ark zuiver allegorisch en symbolisch wordt opgevat. Het ei kan de ark alleen als een synoniem voor de maan hebben voorgesteld, de argha die het universele zaad van het leven draagt; maar het had beslist niets te maken met de ark van de Bijbel. Hoe dan ook, het geloof dat het heelal in het begin bestond in de vorm van een ei, was algemeen. En zoals Wilson zegt:
Een soortgelijk verhaal over de eerste aggregatie van de elementen in de vorm van een ei wordt in alle [Indiase] Purana’s gegeven, met de gebruikelijke benaming haima of hiranya, ‘gouden’, zoals die in Manu (1:9) voorkomt.3
Maar hiranya betekent veeleer ‘schitterend’, ‘stralend’, dan ‘gouden’, zoals de grote Indiase geleerde, wijlen svami Dayananda Sarasvati, in zijn niet gepubliceerde polemiek met prof. Max Müller bewees. Zoals het Vishnu-Purana zegt:
Het intellect [mahat] . . . de [niet gemanifesteerde] grove elementen inbegrepen, vormde een ei . . . en de heer van het heelal zelf woonde erin, als Brahma. . . . In dat ei, o brahmaan, waren de continenten en de zeeën en de bergen, de planeten en de afdelingen van het heelal, de goden, de demonen en de mensheid.4
Zowel in Griekenland als in India woonde het eerste zichtbare mannelijke wezen, dat de natuur van beide geslachten in zich verenigde, in het ei en kwam daaruit voort. Deze ‘eerstgeborene van de wereld’ was volgens sommige Grieken Dionysos, de god die uit het wereld-ei voortkwam, en van wie de sterfelijken en de onsterfelijken afstamden. In het Egyptisch Dodenboek ziet men de god Ra, stralend in zijn ei (de zon), en hij begint zijn werk zodra de god Shu (de zonne-energie) ontwaakt en hem daarvoor de impuls geeft.5 ‘Hij is in het zonne-oog, een ei waaraan bij de goden leven is gegeven.’6 De zonnegod roept uit: ‘Ik ben de scheppende ziel van de hemelse afgrond. Niemand ziet mijn nest, niemand kan mijn ei breken, ik ben de heer!’7
Als men rekening houdt met deze cirkelvorm, en met de | die voortkomt uit de , of het ei, of het mannelijke uit het vrouwelijke in het androgyne, is het vreemd een wetenschapper te horen zeggen dat de oude Indo-Europeanen het tientallig stelsel niet kenden – omdat de oudste Indiase manuscripten geen spoor daarvan vertonen. Omdat 10 het heilige getal van het heelal is, was het geheim en esoterisch, zowel de één als de nul, of zero, de cirkel. Bovendien zegt prof. Max Müller dat ‘de twee woorden ‘cijfer’ (nul) en ‘zero’, die in feite hetzelfde betekenen, afdoende bewijs zijn dat onze cijfers van de Arabieren zijn overgenomen. Cijfer is het Arabische ‘cifron’, en betekent leeg, een vertaling van de Sanskrietterm voor de nul, ‘sunya’.’8 De Arabieren hadden hun cijfers uit Hindoestan, en maakten zelf nooit aanspraak op de ontdekking ervan.9 Wat de pythagoreeërs betreft, hoeven we slechts de oude manuscripten van Boëthius’ Ars geometriae, geschreven in de 6de eeuw, te raadplegen om onder de getallen van Pythagoras10 de één en de nul te vinden als de eerste en laatste cijfers. En Porphyrius, die de pythagoreeër Moderatus11 citeert, zegt dat de getaltekens van Pythagoras ‘hiëroglifische symbolen waren, door middel waarvan hij denkbeelden verklaarde over de aard van de dingen’, of de oorsprong van het heelal.12
Terwijl de oudste Indiase manuscripten nog geen spoor vertonen van het tientallig stelsel, en Max Müller nadrukkelijk zegt dat hij daarin tot nu toe maar negen letters heeft gevonden (de beginletters van de Sanskrietgetallen), staat daar tegenover dat we even oude documenten bezitten die het gevraagde bewijs leveren. We bedoelen het beeldhouwwerk en de heilige afbeeldingen in de oudste tempels van het verre oosten. Pythagoras ontleende zijn kennis aan India, en prof. Max Müller bevestigt deze bewering, tenminste in zoverre dat hij erkent dat onder de Grieken en Romeinen de neopythagoreeërs de eerste leraren waren van de ‘cijferkunst’. Hij zegt: ‘Zij raakten in Alexandrië of in Syrië bekend met de Indiase cijfers, en pasten ze aan de pythagorische abacus aan’13 (onze cijfers). Deze voorzichtige erkenning betekent dat Pythagoras zelf maar negen cijfers kende. We kunnen dus redelijkerwijs zeggen dat, hoewel we geen afdoende (exoterisch) bewijs bezitten dat het tientallig stelsel aan Pythagoras, die aan het einde van het archaïsche tijdperk leefde,14 bekend was, we toch voldoende bewijsmateriaal hebben om te laten zien dat de hele getallen, zoals Boëthius deze geeft, bij de pythagoreeërs al bekend waren vóór Alexandrië werd gebouwd.15 Dit bewijs vinden we bij Aristoteles, die zegt dat ‘sommige filosofen denken dat ideeën en getallen van dezelfde aard zijn, en dat er in totaal tien zijn’.16 We geloven dat dit voldoende zal zijn om aan te tonen dat het tientallig stelsel al minstens vier eeuwen v.Chr. bij hen bekend was, want Aristoteles schijnt het onderwerp niet te behandelen als een nieuwe ontdekking van de ‘neopythagoreeërs’.17
Maar we weten nog meer: we weten dat het tientallig stelsel aan de mensheid uit de vroegste oudheid bekend moet zijn geweest, omdat het hele sterren- en meetkundige gedeelte van de geheime priestertaal op het getal 10 berustte, dat wil zeggen op de combinatie van het mannelijke en het vrouwelijke beginsel, en omdat de Piramide van ‘Cheops’ volgens de maten van dit tientallig stelsel is gebouwd, of beter gezegd volgens de cijfers en hun combinaties met de nul. Hierover is echter in Isis ontsluierd voldoende gezegd, en het heeft geen zin dat te herhalen en op dit onderwerp terug te komen.
De symbolen van de maan- en zonnegodheden zijn zo onlosmakelijk verweven dat het bijna onmogelijk is om bijvoorbeeld het ei, de lotus en de ‘heilige’ dieren van elkaar te scheiden. Zo werd de ibis in Egypte hoog vereerd; hij was gewijd aan Isis, die vaak wordt afgebeeld met de kop van die vogel, en ook aan Mercurius of Thoth, omdat die god de vorm van een ibis aannam toen hij aan Typhon ontsnapte. Er waren in dat land twee soorten ibissen, deelt Herodotus ons mee:18 de ene helemaal zwart, de andere zwart en wit. Aan de eerste wordt toegeschreven dat hij de gevleugelde slangen, die iedere lente uit Arabië kwamen en het land teisterden, bevocht en uitroeide. De andere soort was aan de maan gewijd, omdat die aan de ene kant wit en schitterend is, en duister en zwart aan de kant die ze nooit naar de aarde toekeert. Bovendien doodt de ibis landslangen, en houdt verschrikkelijk huis onder de eieren van de krokodil, en behoedt zo Egypte ervoor dat de Nijl onveilig wordt gemaakt door die afschuwelijke sauriërs. De vogel zou dit bij maanlicht doen, en wordt daarbij geholpen door Isis, als de maan, haar sterrensymbool. Maar de dichter bij de waarheid liggende esoterische leer, die aan deze volksmythen ten grondslag ligt, zegt dat Hermes, zoals Abenephius19 aantoont, in de vorm van die vogel waakte over de Egyptenaren, en hun de occulte vaardigheden en wetenschappen leerde. Dit betekent eenvoudig dat de ibis religiosa ‘magische’ eigenschappen gemeen had en heeft met veel andere vogels, vooral met de albatros en de mythische witte zwaan, de zwaan van de eeuwigheid of van de tijd, de kalahamsa.
En als het anders was, waarom zouden dan alle oude volkeren, die evenmin dwazen waren als wij, zo’n bijgelovige angst hebben gehad om bepaalde vogels te doden? Wie in Egypte een ibis doodde, of de gouden havik – het symbool van de zon en Osiris – riskeerde de dood, en kon daar moeilijk aan ontsnappen. De verering van sommige volkeren voor vogels was zo groot dat Zarathoestra in zijn voorschriften het doden daarvan als een afschuwelijke misdaad verbiedt. In onze tijd lachen we om elk soort waarzeggerij. Maar waarom zouden dan zoveel generaties hebben geloofd in waarzeggerij met behulp van vogels, en zelfs van andere dieren? Kennis daarvan zou volgens Suidas aan ons zijn overgeleverd door Orpheus, die leerde hoe men onder bepaalde omstandigheden in de dooier en het wit van het ei kon zien wat de daaruit geboren vogel tijdens zijn korte leven om zich heen zou zien. Deze occulte vaardigheid, die 3000 jaar geleden de grootste geleerdheid en de meest diepzinnige wiskundige berekeningen vereiste, is nu volkomen ontaard: nu voorspellen oude keukenmeiden en waarzegsters aan dienstmeisjes die een man zoeken de toekomst uit het wit van een ei in een glas.
Niettemin hebben zelfs de christenen tot nu toe hun heilige vogels; bijvoorbeeld de duif, het symbool van de heilige geest. Ook hebben ze de heilige dieren niet verwaarloosd. De dierenverering van de evangeliën – de stier, de adelaar, de leeuw, en de engel (in werkelijkheid de cherubijn, of serafijn, de vuurvleugelige slang) – is even heidens als die van de Egyptenaren of de Chaldeeën. Deze vier dieren zijn in werkelijkheid de symbolen van de vier elementen, en van de vier lagere beginselen in de mens. Niettemin corresponderen ze fysiek en stoffelijk met de vier sterrenbeelden die, bij wijze van spreken, het gevolg of het geleide van de zonnegod vormen, en tijdens het wintersolstitium op de vier hoofdpunten van de dierenriem staan. Deze vier ‘dieren’ zijn te zien in veel rooms-katholieke Nieuwe Testamenten waarin de portretten van de evangelisten worden gegeven. Het zijn de dieren van de merkabah van Ezechiël.
Zoals Ragon terecht beweert, ‘hebben de oude hiërofanten de dogma’s en symbolen van hun religieuze filosofieën zo handig gecombineerd, dat deze symbolen alleen door het combineren en de kennis van alle sleutels volledig kunnen worden verklaard’.20 Ze kunnen slechts bij benadering worden geïnterpreteerd, zelfs als men drie van deze zeven stelsels ontdekt: het antropologische, het psychische, en het sterrenkundige. De belangrijkste twee interpretaties, de hoogste en de laagste, de spirituele en de fysiologische, bewaarden ze onder de grootste geheimhouding, totdat laatstgenoemde in handen van niet-ingewijden viel. Het voorgaande geldt alleen voor de prehistorische hiërofanten, voor wie dat wat nu zuiver (of onzuiver) fallisch is geworden, een even diepzinnige en mysterieuze wetenschap was als biologie en fysiologie nu zijn. Dit was uitsluitend hun eigendom, de vrucht van hun studie en hun ontdekkingen. De andere twee stelsels handelden over de scheppende goden (theogonie) en over de scheppende mens, d.w.z. over de ideële en de praktische mysteriën. Deze interpretaties waren zo handig versluierd en gecombineerd dat velen die één betekenis ontdekten, er niet in slaagden de betekenis van de andere te begrijpen, en deze nooit zover konden ontraadselen dat ze gevaarlijke indiscreties zouden kunnen begaan. De hoogste, de eerste en de vierde – theogonie in verband met antropogenie – waren bijna onmogelijk te doorgronden. We vinden de bewijzen daarvoor in de joodse ‘Heilige Schrift’.
Omdat de slang een eierleggend dier is, werd ze een symbool van wijsheid en een embleem van de logoi, of de zelfgeborenen. In de tempel van Philae in Boven-Egypte werd kunstmatig een ei vervaardigd van klei, verkregen uit verschillende soorten wierook; en dit werd door middel van een speciaal proces uitgebroed, waarna er een cerastes (gehoornde adder) werd geboren. In de oudheid deed men in de Indiase tempels hetzelfde voor de cobra. De scheppende god treedt tevoorschijn uit het ei dat uit de mond van Kneph komt – als een gevleugelde slang – omdat de slang het symbool is van de al-wijsheid. Bij de Hebreeën wordt hij afgebeeld als de ‘vliegende of vurige slangen’ van de woestijn en Mozes, en bij de mystici van Alexandrië wordt hij de Ophio-Christos, de logos van de gnostici. De protestanten proberen aan te tonen dat de allegorie van de koperen slang en van de ‘vurige slangen’ rechtstreeks betrekking heeft op het mysterie van Christus en de kruisiging;21 maar in werkelijkheid staat ze in een veel nauwer verband met het mysterie van de voortplanting, wanneer men haar los ziet van het ei met de centrale kiem, of de cirkel met zijn middelpunt. De koperen slang had niet zo’n heilige betekenis, en ze werd in feite ook niet verheerlijkt boven de ‘vurige slangen’, tegen de beet waarvan ze slechts een natuurlijke remedie was. De symbolische betekenis van het woord ‘koperen’ is het vrouwelijke beginsel, en die van vurig, of ‘gouden’, het mannelijke.22
In het Dodenboek wordt, zoals hierboven werd aangetoond, vaak verwezen naar het ei. Ra, de machtige, blijft in zijn ei tijdens de strijd tussen de ‘kinderen van de opstand’ en Shu (de zonne-energie en de draak van de duisternis) (hfst. 17). De overledene schittert in zijn ei wanneer hij naar het land van mysteriën overgaat (22:1). Hij is het ei van Geb (54:1-3). Het ei was het symbool van het leven in onsterfelijkheid en eeuwigheid, en ook het teken van de voortbrengende moederschoot; terwijl de tau, die ermee in verband stond, slechts het symbool was van leven en geboorte door voortplanting. Het wereld-ei werd geplaatst in Khnum, het ‘water van de ruimte’, of het vrouwelijke abstracte beginsel (wanneer de mensheid tot voortplanting en fallisme vervalt, wordt Khnum de scheppende god Amon); en wanneer Ptah, de ‘vurige god’, het wereld-ei in zijn hand houdt, wordt de betekenis van de symboliek helemaal aards en concreet. Samen met de havik, het symbool van Osiris-zon, is het symbool tweevoudig: het heeft betrekking op beide levens – het sterfelijke en het onsterfelijke. In Oedipus Egyptiacus van Kircher23 ziet men op de erin afgebeelde papyrus een ei dat boven de mummie zweeft. Dit is het symbool van de hoop en de belofte van een tweede geboorte voor de ge-osirifieerde dode; zijn ziel zal na de nodige zuivering in Amenti, in dit ei van onsterfelijkheid groeien, om daaruit tot een nieuw leven op aarde te worden geboren. Want dit ei is in de esoterische leer het devachan, het verblijf van gelukzaligheid; ook de gevleugelde scarabee is hiervan een symbool. De ‘gevleugelde bol’ is weer een andere vorm van het ei, en heeft dezelfde betekenis als de scarabee, de khepera (van de wortel kheper, ‘worden’, ‘herboren worden’), wat zowel betrekking heeft op de wedergeboorte van de mens als op zijn spirituele regeneratie.
In de Theogonie van Mochus vinden we eerst aether, en dan lucht, waaruit olam, de verstandelijk kenbare (νοητός) godheid (het zichtbare stoffelijke heelal), uit het wereld-ei wordt geboren.24
In de orfische hymnen ontwikkelt de Eros-Phanes zich uit het goddelijk ei, dat door de aetherische winden wordt bevrucht, waarbij de wind ‘de geest van de onbekende duisternis’ is – ‘de geest van god’ (zoals K.O. Müller verklaart);25 de goddelijke ‘idee’ die volgens Plato ‘in de aether beweegt’.
‘In de Katha Upanishad (1:3:11) van de hindoes bestaat purusha, de goddelijke geest, al vóór de oorspronkelijke stof; uit hun vereniging ontstaat de grote wereldziel, maha-atman, de levensgeest,26 enz.’27 Daarnaast zijn er, verspreid in de heilige boeken van de brahmanen, veel alleraardigste allegorieën over dit onderwerp. Op één plaats is het de vrouwelijke schepper die eerst een kiem is, dan een hemelse dauwdruppel, een parel, en dan een ei. In zulke gevallen – waarvan er te veel zijn om ze elk afzonderlijk op te noemen – schenkt het ei het leven aan de vier elementen binnen het vijfde, de ether, en wordt bedekt met zeven omhulsels, die later de zeven hogere en de zeven lagere werelden worden. Als het in tweeën breekt, wordt de schaal de hemel, en de dooier in het ei de aarde, terwijl het wit de aardse wateren vormt. Op een andere plaats is het Vishnu die met een lotus in zijn hand uit het ei tevoorschijn komt. Vinata, een dochter van Daksha en de vrouw van Kasyapa (‘de zelfgeborene, voortgekomen uit de tijd’, een van de zeven ‘scheppers’ van onze wereld), bracht een ei voort waaruit Garuda, het voertuig van Vishnu, werd geboren; laatstgenoemde allegorie heeft alleen betrekking op onze aarde, omdat Garuda de grote cyclus is.
Het ei was aan Isis gewijd; daarom aten de Egyptische priesters nooit eieren.28
Diodorus Siculus zegt dat Osiris evenals Brahma uit een ei werd geboren.29 Uit het ei van Leda werden Apollo en Latona geboren, en ook Castor en Pollux – de schitterende Tweelingen. En hoewel de boeddhisten aan hun stichter niet dezelfde oorsprong toeschrijven, eten ze toch geen eieren, evenmin als de oude Egyptenaren of de tegenwoordige brahmanen, uit vrees de daarin latente levenskiem te vernietigen, en daardoor een zonde te begaan. De Chinezen geloven dat hun eerste mens werd geboren uit een ei, dat T’ien, een god, uit de hemel in de wateren op aarde liet vallen.30 Dit symbool wordt door sommigen nog altijd beschouwd als een voorstelling van de oorsprong van het leven, en dat is een wetenschappelijke waarheid, hoewel het menselijk ovum voor het blote oog onzichtbaar is. Daarom werd er vanaf de vroegste oudheid eerbied aan betoond: door de Grieken, de Feniciërs, de Romeinen, de Japanners, de Siamezen, de Noord- en Zuidamerikaanse stammen, en zelfs de primitieve bewoners van de meest afgelegen eilanden.
Bij de Egyptenaren was de verborgen god Amon (Men). Al hun godheden waren tweevoudig: de wetenschappelijke werkelijkheid voor het heiligdom; en haar dubbel, de legendarische en mythische entiteit, voor het grote publiek. Zo was de oudere Horus, zoals werd opgemerkt in ‘Chaos – theos – kosmos’,31 de idee van de wereld die in de geest van de demiurg verblijft, ‘geboren in duisternis vóór de schepping van de wereld’; de tweede Horus32 was deze idee wanneer ze voortkomt uit de logos, bekleed wordt met stof en een werkelijk bestaan aanneemt.33 Hetzelfde geldt voor Khnum en Amon;34 beiden worden afgebeeld met ramskoppen, en ze worden vaak met elkaar verwisseld, hoewel hun functies verschillend zijn. Khnum is ‘de vormgever van de mensen’; hij vormt op een pottenbakkerswiel mensen en dingen uit het wereld-ei; Amon-Ra, de verwekker, is het tweede aspect van de verborgen godheid. Khnum werd vereerd in Elephantine en Philae,35 Amon in Thebe. Maar het is Emepht, het ene, hoogste planetaire beginsel, die het ei uit zijn mond blaast, en die dus Brahma is. De schaduw van de godheid, kosmisch en universeel, van dat wat het ei bebroedt en met zijn levenwekkende geest doordringt tot de daarin gelegen kiem rijp is, was de mysteriegod met de onuitsprekelijke naam. Het is echter Ptah, ‘hij die opent’, de ontsluiter van leven en dood,36 die uit het ei van de wereld voortkomt om zijn tweeledige werk te beginnen. (Boek van de getallen.)
Volgens de Grieken werd de schimachtige vorm van het eiland Chemmis (Chemi is het oude Egypte), dat drijft op de etherische golven van de sfeer van het empyreum, in het leven geroepen door Horus-Apollo, de zonnegod, die het uit het wereld-ei tevoorschijn bracht.37
In de Scandinavische kosmogonie, die door prof. Max Müller ‘ver vóór de Veda’s’ wordt gedateerd, vindt men in het gedicht Völuspa (het lied van de profetes) het wereld-ei terug in de schimachtige kiem van het heelal, die wordt voorgesteld als liggend in de ginnungagap – de beker van illusie (maya), de grenzeloze en lege afgrond. In deze schoot van de wereld, vroeger een gebied van nacht en verlatenheid, liet Niflheim (de nevel-plaats, de nevelvlek zoals die nu wordt genoemd, in het astrale licht) een straal koud licht vallen, die deze beker liet overlopen en erin bevroor. Toen liet de Onzichtbare een verzengende wind opsteken, die de bevroren wateren ontdooide en de mist liet optrekken. Uit deze wateren (chaos), die de stromen van Elivagar werden genoemd, vormden zich levenwekkende druppels, die neervielen; deze schiepen de aarde en de reus Ymir, die alleen maar ‘de gelijkenis van de mens’ (de hemelse mens) bezat, en de koe Audhumla (de ‘moeder’ of het astrale licht, de kosmische ziel); uit haar uier vloeiden vier stromen melk (de vier hemelstreken: de vier bronnen van de vier rivieren van Eden, enz.); deze ‘vier’ worden allegorisch gesymboliseerd door de kubus met al zijn verschillende en mystieke betekenissen.
De christenen – vooral de Griekse en de rooms-katholieke kerk – hebben dit symbool volledig overgenomen, en zien er een herinnering in aan het eeuwige leven, aan verlossing en wederopstanding. Dit wordt teruggevonden in en bevestigd door het eeuwenoude gebruik van het uitwisselen van ‘paaseieren’. Van het anguinum, het ‘ei’ van de ‘heidense’ druïde, van wie de naam alleen al Rome liet beven van angst, tot het rode paasei van de Slavonische boer, is er een cyclus voorbijgegaan. En toch vinden we, zowel in het beschaafde Europa als bij de primitieve onontwikkelde bewoners van Midden-Amerika, hetzelfde oeroude oorspronkelijke denkbeeld van dit symbool, als we er maar naar zoeken en het niet – door onze arrogantie en ingebeelde verstandelijke en materiële superioriteit – verminken.
Noten
- A New System, or, An Analysis of Ancient Mythology, 1807, deel 3, blz. 165.
- Vertaling: ‘Het ei symboliseert de wereld.’ Volgens Eusebius, Praeparatio evangelica, 3:115. Vgl. Bryant, A New System, etc., deel 3, blz. 165.
- Wilson, Vishnu-Purana, deel 1, blz. 39vn.
- Vishnu-Purana, 1:2; Wilson, deel 1, blz. 38-40.
- Egyptisch Dodenboek, 17:50-1.
- Op.cit., 42:13.
- Op.cit., 85:9.
- Chips from a German Workshop, 1867, deel 2, blz. 286. Een kabbalist zou eerder geneigd zijn te geloven dat, zoals het Arabische cifron was ontleend aan het Indiase sunya, ‘niets’, ook de joodse kabbalistische sefiroth (sefrim) ontleend waren aan het woord cijfer, niet in de zin van leegte, maar het tegenovergestelde – in de zin van schepping door getal en graden van ontwikkeling. En de sefiroth zijn 10 of .
- Op.cit.
- King, The Gnostics and Their Remains, blz. 228-9; 2de ed. blz. 446-7.
- De vita Pythagorae.
- Vgl. Isis ontsluierd, 2:352-3.
- Müller, Chips from a German Workshop, 1867, deel 2, blz. 288.
- 608 v.Chr.
- Deze stad werd in 332 v.Chr. gebouwd.
- Metafysica, 12:8, 13:8.
- Isis ontsluierd, 2:353.
- Historiën, 2:75-6.
- Abenephius, Liber de cultura Aegyptiorum, geciteerd door Jean-Marie Ragon in Orthodoxie maçonnique, Parijs, 1853, blz. 573-4.
- Op.cit., blz. 574vn.
- En dit alleen omdat de koperen slang op een staak werd opgericht! Ze had veeleer betrekking op mici, het Egyptische ei dat rechtop stond, gedragen door de heilige tau; omdat het ei en de slang in de oude eredienst en symboliek van Egypte onafscheidelijk zijn, en omdat zowel de koperen als de ‘vurige’ slangen sarafs waren, de ‘brandende vurige’ boodschappers, of de slangengoden, de naga’s van India. Zonder het ei was ze een puur fallisch symbool, maar ermee verbonden sloeg ze op de kosmische schepping.
- ‘Koper was een metaal dat de lagere wereld symboliseerde . . . die van de schoot waarin leven moest worden gegeven . . . Het woord voor slang was in het Hebreeuws nachash, maar dit is ook het woord voor koper.’ (Skinner, The Source of Measures, blz. 173.) In Numeri (21:5) wordt gezegd dat de joden zich beklaagden over de woestijn waar geen water was, waarna ‘de Heer vurige slangen zond’ om hen te bijten; daarna gaf hij Mozes, om deze aan zich te verplichten, als remedie de koperen slang op een staak om naar te kijken, waarna ‘iedereen die de koperen slang aanschouwde . . . bleef leven’ (?). Hierna verzamelde de ‘Heer’ het volk bij de bron van Beër, gaf hun water (14-16), en het dankbare Israël zong dit lied: ‘Wel op, o bron’ (17). Wanneer de christelijke lezer na het bestuderen van de symboliek de innerlijke betekenis van deze drie symbolen – water, koper, de slang, en nog een paar – heeft begrepen in de zin die de Bijbel eraan geeft, zal hij de heilige naam van zijn verlosser niet in verband willen brengen met de episode van de ‘koperen slang’. De serafim רשפים (vurige gevleugelde slangen) zijn ongetwijfeld verbonden met, en onafscheidelijk van, het denkbeeld van ‘de slang van de eeuwigheid – God’, zoals wordt verklaard in de Apocalypse of Adam-Oannes van Kenealy (blz. 14). Maar het woord cherub betekende in een bepaalde zin ook slang, hoewel de directe betekenis anders is, want de cherubim en de Perzische gevleugelde γρῦπες (‘griffioenen’) – de bewakers van de gouden berg – zijn dezelfde, en hun samengestelde naam toont hun aard aan, omdat deze is gevormd uit כר (kr) cirkel en אוב (‘aub’ of ob) slang – dus een ‘slang in een cirkel’. En dit bevestigt het fallische karakter van de koperen slang, en rechtvaardigt dat Hizkia haar verbrijzelde (zie 2 Koningen 18:4). Verbum satis sapienti.
- Deel 3, blz. 124.
- Movers, Die Phönizier, deel 1, blz. 282.
- A History of the Literature of Ancient Greece, 1840, deel 1, blz. 236.
- Laatstgenoemde benamingen zijn alle identiek met de anima mundi, of ‘universele ziel’, het astrale licht van de kabbalist en de occultist, of het ‘ei van de duisternis’.
- A. Weber, Akademische Vorlesungen, 2de ed., 1876, blz. 255.
- Isis wordt bijna altijd afgebeeld met in de ene hand een lotus en in de andere een cirkel en het kruis (crux ansata), terwijl het ei aan haar was gewijd.
- Bibliotheca historica, 1:27:5.
- De Chinezen schijnen daarbij te zijn vooruitgelopen op de theorie van Sir William Thomson dat de eerste levende kiem vanaf een voorbijgaande komeet op aarde was gevallen. Vraag: waarom zou men dit wetenschappelijk noemen en het Chinese denkbeeld een bijgelovige dwaze theorie?
- Zie afdeling 2, hfst. 4, blz. 381.
- Horus – de ‘oudere’, of Heru-ur, is een oud aspect van de zonnegod, een tijdgenoot van Ra en Shu; Heru-ur wordt vaak ten onrechte aangezien voor Heru-sa-ast, zoon van Osiris en Isis. De Egyptenaren stelden vaak de opkomende zon voor in de gedaante van Heru-ur, de ‘oudere’, oprijzend uit een opengebloeide lotus, het heelal; de zonneschijf vindt men altijd op de havikskop van die god. Heru-ur is Khnum.
- Vgl. Movers, Die Phönizier, deel 1, blz. 268.
- Amon of Amen, de ‘verborgene’, de hoogste geest.
- De godinnen van zijn triade zijn Satet en Anuket.
- Ptah was oorspronkelijk de god van de dood, van de vernietiging, evenals Siva. Hij is een zonnegod, alleen omdat het zonnevuur zowel doodt als leven opwekt. Hij was de nationale god van Memphis, de stralende ‘god met het mooie gezicht’. (Zie Maspero, Guide du visiteur au Musée de Boulaq, blz. 165.)
- Het Brahmanda-Purana bevat het volledige mysterie van Brahma’s gouden ei; daarom is het misschien ontoegankelijk voor de oriëntalisten, die zeggen dat dit Purana, evenals het Skanda, ‘niet meer in zijn geheel is te verkrijgen’, maar ‘wordt vertegenwoordigd door een verscheidenheid van khanda’s en mahatmya’s die ervan zouden zijn afgeleid’. Het Brahmanda-Purana door Wilson wordt beschreven als ‘dat wat in 12.200 verzen de heerlijkheid van het ei van Brahma heeft verklaard, en waarin een beschrijving wordt gegeven van de toekomstige kalpa’s zoals die door Brahma zijn geopenbaard’. Inderdaad, en misschien nog veel meer. (Wilson, Vishnu-Purana, deel 1, blz. lxxxiv-lxxxv.)