13. De zeven scheppingen
‘Er was dag noch nacht, hemel noch aarde, duisternis noch licht, noch iets anders dan alleen het ene, onbegrijpelijk voor het verstand, of dat, wat Brahma en pums (geest) en pradhana (oerstof) is’; of letterlijk: ‘Eén pradhanika Brahma geest, dat, was.’1 De ‘pradhanika Brahma geest’ is mulaprakriti en parabrahman.
In het Vishnu-Purana zegt Parasara tegen Maitreya, zijn leerling: ‘Voortreffelijke muni, ik heb zes scheppingen voor u toegelicht . . . de schepping van de arvaksrotas-wezens was de zevende, en dat was die van de mens.’2 Vervolgens spreekt hij over nog twee en wel heel mysterieuze scheppingen, die door de commentatoren verschillend worden uitgelegd.
Origenes geeft in zijn commentaren op de boeken van Celsus – boeken die allemaal zorgvuldig door de kerkvaders werden vernietigd – duidelijk antwoord op de bezwaren van zijn tegenstander en onthult tegelijkertijd zijn stelsel. Dit was onmiskenbaar zevenvoudig. Maar zijn theogonie, zijn opvattingen over het ontstaan van de sterren of planeten, en van geluid en kleur, op al deze werd slechts spottend gereageerd. Celsus, die ‘zijn geleerdheid wenst tentoon te spreiden’, spreekt over een ladder van de schepping met zeven poorten, en daarboven de achtste – die altijd is gesloten. De mysteriën van de Perzische Mithras worden verklaard en ‘muzikale redenen worden eraan toegevoegd.’ En hieraan probeert hij ‘een tweede verklaring toe te voegen, die ook met muziek verband houdt’3 – d.w.z. met de zeven noten van de toonladder, de zeven geesten van de sterren, enz.
Valentinus weidt uit over de macht van de grote zeven, op wie een beroep werd gedaan om dit heelal voort te brengen nadat Ar(r)hetos, of de onuitsprekelijke, van wie de naam uit zeven letters bestaat, het eerste zevental had vertegenwoordigd. Deze naam (Ar(r)hetos) wijst op de zevenvoudige aard van de ene (de logos). ‘De godin Rhea’, zegt Proclus, ‘is een monade, duade, en heptade’, en ze omvat alle titanen, ‘die zeven in aantal zijn’.4
De zeven scheppingen vindt men in bijna elk Purana. Ze worden alle voorafgegaan door wat Wilson vertaalt met ‘het ongedeelde beginsel’, absolute geest die onafhankelijk is van elke band met voorwerpen van de zintuigen. Het zijn: (1) mahattattva, de universele ziel, het oneindige verstand, of het goddelijk denkvermogen; (2) bhuta of bhutasarga, elementale schepping, de eerste differentiatie van de universele ongedeelde substantie; (3) indriya of aindriyaka, organische evolutie. ‘Deze drie waren de prakrita-scheppingen, de ontwikkelingen van de ongedeelde natuur, voorafgegaan door het ongedeelde beginsel’; (4) mukhya, de eerste schepping van waarneembare dingen, was die van onbezielde lichamen;5 (5) tairyagyonya, of tiryaksrotas, was die van dieren; (6) urdhvasrotas, of die van de godheden [?];6 (7) arvaksrotas was die van de mens.7
Dit is de volgorde die in de exoterische teksten wordt gegeven. Volgens de esoterische leer zijn er zeven primaire, en zeven secundaire ‘scheppingen’; eerstgenoemde zijn de krachten die zich uit de ene oorzaakloze kracht ontwikkelen; bij laatstgenoemde wordt het gemanifesteerde heelal geëmaneerd uit de al gedifferentieerde goddelijke elementen.
Alle hierboven genoemde scheppingen symboliseren, zowel esoterisch als exoterisch, de (7) evolutieperioden, hetzij na een ‘eeuw’ of na een ‘dag’ van Brahma. Dit is bij uitstek de leer van de occulte filosofie, die echter nooit de term ‘schepping’, of zelfs evolutie, gebruikt met betrekking tot de primaire ‘schepping’, maar al zulke krachten ‘de aspecten van de oorzaakloze kracht’ noemt. In de Bijbel worden de zeven tijdperken teruggebracht tot de zes dagen van schepping en de zevende rust-dag, en in het Westen houdt men zich aan de letter. In de hindoefilosofie blijft het heelal, nadat de actieve schepper de wereld van de goden, de kiemen van alle ongedifferentieerde elementen en de eerste beginselen van de toekomstige zintuigen (kortom de wereld van de noumena), heeft voortgebracht, gedurende een dag van Brahma, een periode van 4.320.000.000 jaar, onveranderd. Dit is de zevende passieve periode of de ‘sabbatdag’ van de oosterse filosofie, die volgt op zes perioden van actieve evolutie. In het Satapatha-Brahmana straalt ‘Brahma’ (onzijdig), de absolute oorzaak van alle oorzaken, de goden uit. Nadat het (door zijn inherente aard) de goden heeft uitgestraald, wordt het werk onderbroken. In het eerste boek van Manu staat: ‘Aan het einde van elke nacht (pralaya) ontwaakt Brahma uit zijn slaap, en laat, alleen door de energie van de beweging, de geest, die in essentie is en toch niet is, vanuit zichzelf emaneren.’8
In de Sefer Jetsirah, het kabbalistische boek van de schepping, heeft de schrijver kennelijk de woorden van Manu herhaald. Daarin wordt het zo voorgesteld dat alleen de goddelijke substantie eeuwig heeft bestaan, grenzeloos en absoluut, en de geest uit zichzelf heeft uitgezonden. ‘Eén is de geest van de levende God, gezegend zij zijn naam, die eeuwig leeft! Stem, geest, en woord, dit is de Heilige Geest.’9 En dit is de kabbalistische abstracte drie-eenheid, die door de kerkvaders zonder pardon werd geantropomorfiseerd. Uit dit drievoudige ene emaneerde de hele kosmos. Uit een emaneerde eerst het getal twee, of lucht, het scheppende element; en toen kwam het getal drie, water, voortgekomen uit lucht; ether of vuur voltooien de mystieke vier, de Arba-il.10 In de oosterse leer is vuur het eerste element – ether is de synthese van het geheel (omdat hij ze alle omvat).
In het Vishnu-Purana worden alle zeven perioden gegeven, en de voortgaande evolutie van de ‘geest-ziel’ en van de zeven vormen van stof (of beginselen) worden duidelijk gemaakt. Het is onmogelijk die in dit boek op te sommen. De lezer wordt verzocht een van de Purana’s te bestuderen.
R. Jehudah begon, zo staat geschreven: ‘De elohim zeiden: Laat er een uitspansel zijn te midden van de wateren’ . . . Toen de Heilige . . . de wereld schiep, schiep[en] hij [zij] zeven hemelen boven. Hij schiep zeven aarden beneden, zeven zeeën, zeven dagen, zeven rivieren, zeven weken, zeven jaren, zeven tijden, en 7000 jaren die de wereld heeft bestaan . . . de zevende van alle, het duizendjarige vrederijk. . . . Zo zijn er hier zeven aarden beneden, ze zijn alle bewoond behalve die welke boven zijn en die welke beneden zijn. . . . En tussen alle aarden is een hemel (uitspansel) uitgespreid. . . . En op deze [aarden] zijn wezens die er onderling verschillend uitzien . . . maar als u bezwaar maakt en zegt dat alle kinderen van de wereld uit Adam zijn voortgekomen, dan is dat niet waar . . . En de lagere aarden, waar komen deze vandaan? Ze zijn van de aardketen, en van de hemel erboven, enz.11
Irenaeus is onze getuige (en wel een heel onwillige) dat de gnostici hetzelfde stelsel onderwezen, waarbij ze heel zorgvuldig de ware esoterische betekenis versluierden. Deze ‘versluiering’ komt echter overeen met die van het Vishnu- en andere Purana’s. Zo schrijft Irenaeus over de volgelingen van Marcus: ‘Ze beweren dat eerst de vier elementen – vuur, water, aarde en lucht – werden voortgebracht naar het beeld van het oorspronkelijke en hoogste viertal, en dat, als we er dan hun werkingen, nl. warmte, koude, droogte en vochtigheid aan toevoegen, een nauwkeurige gelijkenis met het achttal wordt verkregen.’12
Maar deze ‘gelijkenis’ en het achttal zelf zijn een sluier, zoals dat ook het geval is bij de zeven scheppingen van het Vishnu-Purana, waaraan er nog twee worden toegevoegd, waarvan de achtste, die Anugraha wordt genoemd, ‘zowel de eigenschap goedheid als de eigenschap duisternis bezit’;13 dit is eerder een Sankhya- dan een Purana-denkbeeld. Want Irenaeus zegt verder dat
zij [de gnostici] een soortgelijke achtste schepping hadden die goed en slecht, goddelijk en menselijk was. Ze beweren dat de mens op de achtste dag werd gevormd. De ene keer beweren ze dat hij op de zesde dag werd gemaakt, en de andere keer dat dit op de achtste dag gebeurde; misschien bedoelen ze dat zijn aardse deel op de zesde dag en zijn vleselijke deel [?] op de achtste dag werd gevormd, want ze maken onderscheid tussen deze twee.14
Zo’n ‘onderscheid’ werd er gemaakt, maar niet zoals Irenaeus het voorstelt. De gnostici hadden een hoger en een lager zevental in de hemel, en een derde aards zevental op het gebied van de stof. Iao, de mysteriegod en de bestuurder van de maan, was, zoals aangegeven in het schema van Origenes, het hoofd van deze hogere ‘zeven hemelen’15, en dus identiek met het hoofd van de maan-pitri’s, de naam die ze gaven aan de dhyani-chohans van de maan. ‘Ze verzekeren dat deze zeven hemelen intelligent zijn, en spreken erover als over engelen’, schrijft dezelfde Irenaeus; en hij voegt eraan toe dat zij Iao daarom Hebdomas noemen, terwijl zijn moeder ‘Ogdoas’ werd genoemd, omdat zij, zoals hij uitlegt, ‘het getal bewaarde van het eerstgeboren en oorspronkelijke achttal van het pleroma’.16
Dit ‘eerstgeboren achttal’ was (a) in de theogonie de tweede logos (de gemanifesteerde), omdat hij was geboren uit de zevenvoudige eerste logos, daarom is hij de achtste op dit gemanifesteerde gebied; en (b) bij de sterrenaanbidding was het de zon, Martanda – de achtste zoon van Aditi, die door haar wordt verstoten, terwijl ze haar zeven zonen, de planeten, behoudt. Want de Ouden hebben de zon nooit als een planeet beschouwd, maar als een centrale en vaste ster. Dit is dan het tweede zevental, geboren uit de zevenstralige, Agni, de zon en wat al niet meer, maar niet de zeven planeten, die de broeders van Surya zijn, en niet zijn zonen. Deze astrale goden, van wie het hoofd bij de gnostici Ialdabaoth17 was (van ialda, ‘kind’, en baoth, ‘het ei’), de zoon van Sophia-Achamoth, de dochter van Sophia (wijsheid), van wie het pleroma het gebied is, waren zijn (Ialdabaoths) zonen. Hij brengt uit zichzelf deze zes sterrengeesten voort: Iove (Jehovah), Sabaoth, Adonai, Eloaios, Horaios, Astaphaios,18 en ze vormen het tweede of lagere zevental. Wat het derde betreft, dit is samengesteld uit de zeven oorspronkelijke mensen, de schaduwen van de maangoden, die door het eerste zevental zijn geprojecteerd. Hierin verschilden de gnostici, zoals we zagen, niet veel van de esoterische leer, behalve dat ze deze versluierden. Wat betreft de beschuldiging van Irenaeus, die duidelijk niet op de hoogte was van de werkelijke leringen van de ‘ketters’, dat de mens zowel op de zesde dag als op de achtste dag werd geschapen, dit alles heeft betrekking op de mysteriën van de innerlijke mens. Dit zal de lezer pas kunnen begrijpen nadat hij deel 2 heeft gelezen, en hij het ‘ontstaan van de mens’ volgens de esoterische leer goed heeft begrepen.
Ialdabaoth is een kopie van Manu. De laatste pocht: ‘O, beste van de tweemaal geborenen! Weet dat ik [Manu] de schepper van deze hele wereld ben, die door die mannelijke Viraj . . . spontaan werd voortgebracht.’19 Hij schept eerst de tien heren van het zijn, de prajapati’s, die, zoals vers 36 zegt, ‘zeven andere manu’s voortbrengen’. Ialdabaoth doet hetzelfde: ‘Ik ben de vader en god, en er is niemand boven mij’, roept hij uit. Waarop zijn moeder hem koeltjes terechtwijst door te zeggen: ‘Lieg niet, Ialdabaoth, want de vader van alles, de eerste mens (Anthropos) staat boven u, en ook Anthropos, de zoon van Anthropos.’20 Dit is een duidelijk bewijs dat er drie logoi waren (naast de zeven die uit de eerste zijn geboren), van wie er één de zonnelogos was. En verder, wie was die ‘Anthropos’ zelf, die zoveel hoger stond dan Ialdabaoth? Alleen de gnostische geschriften kunnen dit raadsel oplossen. In de Pistis Sophia gaat de uit vier klinkers bestaande naam Ieov telkens vergezeld van de toevoeging ‘de oorspronkelijke, of eerste, mens’. Dit toont nog eens aan dat de gnosis slechts een echo was van onze oude leer. De namen die overeenkomen met parabrahman, Brahma en Manu (de eerste denkende mens) zijn samengesteld uit klanken van één, drie en zeven klinkers. Marcus, van wie de filosofie beslist meer pythagorisch dan iets anders was, spreekt over een openbaring aan hem van de zeven hemelen, die elk het geluid van één klinker voortbrachten, wanneer ze de zeven namen van de zeven hiërarchieën (van engelen) uitspraken.
Als de geest ook het kleinste atoom van de zeven beginselen van de kosmos heeft doordrongen, begint na de bovengenoemde periode van rust de secundaire schepping.
‘De scheppers (elohim) ontwerpen in het tweede ‘uur’ de vorm van de mens’, zegt rabbi Shimon in het Nuchtemeron van de Hebreeën. ‘Er zijn twaalf uren in de dag,’ zegt de Mishnah, ‘en tijdens deze wordt de schepping volbracht.’ De ‘twaalf uren van de dag’ zijn weer de zwakke kopie, de vage maar getrouwe echo van de oorspronkelijke wijsheid. Ze vormen, evenals de 12.000 gewijde jaren van de goden, een versluiering van de cyclussen. Elke ‘dag van Brahma’ heeft 14 manu’s, die de Hebreeuwse kabbalisten echter, in navolging van de Chaldeeën, voorstelden als 12 ‘uren’.21 Het Nuchtemeron van Apollonius van Tyana is hetzelfde. ‘De dodecaëder ligt verborgen in de volmaakte kubus’, zeggen de kabbalisten. De mystieke betekenis hiervan is dat de twaalf grote transformaties van geest tot stof (de 12.000 goddelijke jaren) plaatsvinden tijdens de vier grote tijdperken, of het eerste mahayuga. Het begint met het metafysische en het bovenmenselijke, en eindigt in de fysieke en zuiver menselijke natuur van de kosmos en van de mens. De oosterse filosofie kan – wanneer de westerse wetenschap daartoe niet in staat is – het aantal aardse jaren aangeven dat verloopt tijdens de spirituele en fysieke evolutie van het zichtbare en onzichtbare.
De primaire schepping wordt de schepping van licht (geest) genoemd; en de secundaire die van de duisternis (stof).22 Beide kan men vinden in Genesis, hfst. 1, vers 2, en aan het begin van hoofdstuk 2. De eerste is de emanatie van uit zichzelf geboren goden (elohim); de tweede die van de fysieke natuur.
Daarom wordt in de Zohar gezegd: ‘O, vrienden, vrienden, de mens als emanatie was zowel man als vrouw, van vaderskant en ook van moederskant. En dit is de betekenis van de woorden: En de elohim spraken: ‘Laat er licht zijn, en er was licht!’ . . . En dit is de ‘tweevoudige mens’!’23 Bovendien is licht op ons gebied, duisternis in de hogere sferen.
‘Man en vrouw van vaderskant’ (geest) verwijst naar de primaire schepping; en van moederskant (stof) naar de secundaire. De tweevoudige mens is Adam-Kadmon, de mannelijke en vrouwelijke abstracte oervorm en de gedifferentieerde elohim. De mens komt voort uit de dhyani-chohan, en is een ‘gevallen engel’, een god in ballingschap, zoals zal worden aangetoond.
In India werden deze scheppingen als volgt beschreven.
(1) De mahattattva schepping – zo genoemd omdat deze de oorspronkelijke zelf-evolutie was van wat mahat moest worden – het ‘goddelijk denkvermogen, bewust en intelligent’; esoterisch ‘de geest van de universele ziel’. ‘Waardigste van de asceten, door zijn vermogen (het vermogen van die oorzaak) verkrijgt elk geschapen wezen zijn eigen aard.’24 ‘Omdat de vermogens van alle wezens alleen worden begrepen door kennis van Dat (Brahma), wat redenering, schepping, en dergelijke, te boven gaat, zijn zulke vermogens terug te voeren op Brahma.’25 Dat gaat dus aan de manifestatie vooraf. ‘Het eerste was mahat’, zegt het Linga-Purana; want het ene (het dat) is noch het eerste noch het laatste, maar alles. Exoterisch is deze manifestatie echter het werk van de ‘Allerhoogste’ (of beter gezegd een natuurlijk gevolg van een eeuwige oorzaak); of, zoals de commentator zegt, misschien dacht men dat Brahma toen werd geschapen (?), omdat hij werd geïdentificeerd met mahat, actieve intelligentie of de uitvoerende wil van de Allerhoogste. De esoterische filosofie noemt het ‘de uitvoerende wet’.
Verschillende interpretaties van deze lering in de Brahmana’s en de Purana’s zijn volgens ons de twistappel tussen de drie scholen van de Vedanta: de Advaita, de Dvaita en de Visishtadvaita. De eerste school beweert terecht dat parabrahman niet kan willen en ook niet kan scheppen, omdat het als het absolute Al geen relatie heeft met de gemanifesteerde wereld – want het oneindige staat niet in verband met het eindige; en dat daarom Brahma, Mahat, Isvara – of onder welke naam de scheppende kracht ook bekendstaat – de scheppende goden, enz., volgens hun denkers slechts een bedrieglijk aspect van parabrahman zijn; terwijl de andere scholen de onpersoonlijke oorzaak vereenzelvigen met de schepper, of Isvara.
Mahat (of mahabuddhi) is echter bij de vaishnava’s het goddelijk denkvermogen dat actief functioneert, of, zoals Anaxagoras het uitdrukt, ‘een ordenend en regelend denkvermogen, dat de oorzaak van alle dingen was’, – Νοῦς ἐστιν ὁ διακοσμῶν τε καὶ πάντων αἴτιος.26
Wilson zag met één oogopslag het veelbetekenende verband tussen mahat en de Fenicische Mot of Mut, die bij de Egyptenaren vrouwelijk was – de godin Mut, de ‘moeder’ – ‘die, evenals mahat,’ zegt hij,
het eerste voortbrengsel was van de vermenging [?] van geest en stof, en het eerste rudiment van schepping: ‘Ex connexione autem ejus spiritus prodiit Mot. . . . Hinc factum est seminium omnis creaturae, et omnium rerum creatio.’27
Wilson citeert hier Brucker28, die er een nog materialistischer en antropomorfer kleur aan geeft.
In alle exoterische zinnen van de oude Sanskrietteksten die de oorspronkelijke schepping behandelen, is de esoterische betekenis van de leer echter direct te zien.
Nadat de hoogste ziel, de allesdoordringende (sarvaga) wereldsubstantie, . . . de stof [prakriti] en de geest [purusha] was binnengegaan [erin was getrokken], bracht ze de veranderlijke en onveranderlijke beginselen in beweging, omdat de tijd van schepping [manvantara] was aangebroken.29
De esoterische leer verkondigt dat de dhyani-chohans het collectieve geheel zijn van de goddelijke intelligentie of het oorspronkelijk denkvermogen, en dat de eerste manu’s – de zeven ‘uit het denkvermogen geboren’ spirituele intelligenties – met eerstgenoemde identiek zijn. Daarom is de ‘Kuan-shih-yin’ – ‘de gouden draak in wie de zeven zijn’, van stanza 3 – de oorspronkelijke logos, of Brahma, de eerste gemanifesteerde scheppende kracht; en de dhyani-energieën zijn de manu’s, of collectief de Svayambhuva-manu. Bovendien is het directe verband tussen de ‘manu’s’ en ‘mahat’ gemakkelijk in te zien. Manu komt van de wortel man, ‘denken’, en denken komt voort uit het denkvermogen. In de kosmogonie is het de periode vóór de nevelvlekken.
(2) ‘De tweede schepping’, ‘bhuta’, was die van de rudimentaire beginselen (tanmatra’s), en wordt daarom de elementale schepping (bhuta-sarga) genoemd.30 Het is de periode van de eerste adem van differentiatie van de prekosmische elementen of stof. Bhutadi betekent letterlijk ‘de oorsprong van de elementen’, en gaat aan bhuta-sarga vooraf – de ‘schepping’ of differentiatie van die elementen in het oorspronkelijke ‘akasa’ (chaos of leegte).31 In het Vishnu-Purana staat dat deze verloopt volgens, en behoort tot, het drievoudige aspect van ahamkara, dat wordt vertaald met egoïsme, maar dat veeleer die onvertaalbare term ‘ik-ben-heid’ betekent, dat wat het eerst uit ‘mahat’, of het goddelijk denkvermogen, voortkomt; de eerste vage schets van individualiteit, want ‘zuivere’ ahamkara wordt ‘hartstochtelijk’ en ten slotte ‘rudimentair’ (oorspronkelijk); het is ‘de oorsprong van het bewuste zijn en ook van al het onbewuste zijn’, hoewel de esoterische school het denkbeeld verwerpt dat iets ‘onbewust’ is – behalve op dit (ons) gebied van illusie en onwetendheid. In dit stadium van de tweede schepping verschijnt de tweede hiërarchie van de manu’s, de dhyani-chohans of deva’s, die de oorsprong zijn van vorm (rupa): de chitra-sikhandin (met een fraaie hoofdtooi) of de rikshas – die rishi’s die de levengevende zielen van de zeven sterren (van de Grote Beer) zijn geworden.32 In sterrenkundige en kosmogonische taal heeft deze schepping betrekking op het eerste stadium van kosmisch leven, de tijd van de vuurnevel na het chaotische stadium,33 wanneer atomen vanuit laya stromen.
(3) De derde schepping (de indriya) was de gewijzigde vorm van ahamkara, het begrip ‘ik’ (van ‘aham’, ‘ik’), en werd de schepping van de organen, of van de zintuigen (aindriyaka) genoemd. ‘Deze drie waren de prakrita-schepping, de [gescheiden] ontwikkelingen van de niet-gescheiden natuur, voorafgegaan door het niet-gescheiden beginsel.’34 ‘Voorafgegaan door’ zou hier moeten worden vervangen door ‘te beginnen met’ buddhi; want laatstgenoemde is noch een gescheiden, noch een niet-gescheiden grootheid, maar heeft deel aan de aard van beide, zowel in de mens als in de kosmos: buddhi, een eenheid – een menselijke monade op het gebied van de illusie – wordt, zodra ze is bevrijd van de drie vormen van ahamkara en van haar aardse manas, zowel in duur als uitgebreidheid, werkelijk een blijvende grootheid, omdat ze eeuwig en onsterfelijk is. Er is al eerder gezegd dat de derde schepping, die ‘overvloeit van de eigenschap goedheid, urdhvasrotas wordt genoemd’; en ongeveer twee bladzijden verder wordt verwezen naar de urdhvasrotas-schepping als naar ‘de zesde schepping . . . die van de godheden’.35 Hieruit blijkt duidelijk dat zowel vroegere als latere manvantara’s opzettelijk met elkaar zijn verward om te voorkomen dat niet-ingewijden de waarheid zouden ontdekken. De oriëntalisten noemen dit ‘ongerijmd’ en ‘tegenstrijdig’.36
Deze ‘schepping’ van de onsterfelijken, de ‘deva-sarga’, is de laatste van de eerste reeks, en heeft een universele betekenis; ze betreft nl. evoluties in het algemeen, niet specifiek van ons manvantara, maar laatstgenoemde begint daar telkens opnieuw mee, wat bewijst dat deze betrekking heeft op verschillende kalpa’s. Want er wordt gezegd dat ‘de goddelijke Brahma aan het einde van de afgelopen kalpa (padma) ontwaakte uit zijn nacht van slaap en zag dat het heelal leeg was’.37 Dan wordt meegedeeld dat Brahma in het tweede evolutiestadium nogmaals de ‘zeven scheppingen’ verricht, waarbij hij de eerste drie op het objectieve gebied herhaalt.
(4) De mukhya, de primaire schepping, omdat hiermee de reeks van vier begint. Noch de uitdrukking ‘onbezielde’ lichamen, noch ook onbeweeglijke dingen, zoals Wilson deze vertaalt, geeft de gebruikte Sanskriettermen juist weer. De esoterische filosofie is niet de enige die het denkbeeld verwerpt dat er anorganische atomen zijn, want dat vindt men ook in het orthodoxe hindoeïsme. Bovendien zegt Wilson zelf: ‘Alle hindoestelsels beschouwen plantenlichamen als levend . . .’38 ‘Charachara, of de synoniemen sthavara en jangama, wordt dus onnauwkeurig weergegeven . . . door ‘bezield en onbezield’, ‘waarnemende wezens’ en ‘onbewuste’, of ‘bewuste en onbewuste wezens’, enz. ‘Zich bewegende en onbeweeglijke’ zou beter zijn, omdat men denkt dat bomen zielen hebben.’39 Mukhya is de ‘schepping’ of organische evolutie van het plantenrijk. In deze secundaire periode worden de drie graden van de elementale of rudimentaire rijken in deze wereld ontwikkeld, die in omgekeerde volgorde overeenkomen met de drie prakrita-scheppingen tijdens de primaire periode van activiteit van Brahma. Omdat in die periode, in de woorden van het Vishnu-Purana, ‘mahat (verstand) de eerste schepping was, die van de tanmatra’s (rudimentaire beginselen) de tweede, en die van de zintuigen (aindriyaka) de derde’40, zijn in deze schepping de elementale krachten als volgt gerangschikt: (1) de ontluikende krachtcentra (verstandelijk en fysiek); (2) de rudimentaire beginselen – zenuwkracht, zogezegd; en (3) de ontluikende bewuste waarneming die het mahat van de lagere rijken is; deze is in het bijzonder ontwikkeld in de derde orde van elementalen. Deze worden gevolgd door het objectieve mineralenrijk, waarin die bewuste waarneming geheel latent is, om zich pas in de planten weer te ontwikkelen. De mukhya-‘schepping’ is dus het punt dat ligt tussen de drie lagere en de drie hogere natuurrijken, die de zeven esoterische rijken van de kosmos en ook van de aarde vertegenwoordigen.
(5) De tiryaksrotas (of tairyagyonya) schepping,41 die van de ‘(heilige) dieren’, die op aarde alleen overeenkomt met de schepping van de niet sprekende dieren. Dat wat in de primaire schepping met ‘dieren’ wordt bedoeld, is de kiem van ontwakend bewustzijn of van bewuste waarneming, dat wat flauw bespeurbaar is in sommige gevoelige planten op aarde en duidelijker in de protistische moneren.42 Tijdens de eerste ronde op onze bol gaat de ‘schepping’ van dieren vooraf aan die van de mens, terwijl in onze vierde ronde eerstgenoemde (die van de zoogdieren) – op het fysieke gebied – voortkomt uit de ‘schepping’ van de mens: in de eerste ronde worden de atomen van dieren samengetrokken tot een menselijke fysieke vorm; terwijl in de vierde ronde het tegenovergestelde plaatsvindt in overeenstemming met de magnetische omstandigheden die tijdens het leven waren ontwikkeld. En dit is metempsychose. Dit vijfde evolutiestadium, exoterisch ‘schepping’ genoemd, kan men in zowel de primaire als de secundaire periode terugvinden, in de ene als het spirituele en kosmische, in de andere als het stoffelijke en aardse. Het is archebiosis, of ontstaan van leven – ‘ontstaan’ natuurlijk voor zover het de manifestatie van leven op alle zeven gebieden betreft. In deze periode van evolutie differentieert de absoluut eeuwige universele beweging of trilling – dat wat in esoterische taal ‘de grote adem’ wordt genoemd – zich tot het oorspronkelijke, eerst gemanifesteerde atoom. Naarmate de scheikunde en natuurkunde vorderen, vindt dit occulte axioma steeds meer bevestiging bij de geleerden: de wetenschappelijke hypothese dat zelfs de eenvoudigste elementen van de stof dezelfde aard hebben en alleen van elkaar verschillen als gevolg van de verscheidenheid van de verdeling van de atomen in de molecule of het stofdeeltje, of door de manier van atoomtrilling, wint elke dag meer terrein.
Dus, zoals de differentiatie van de oorspronkelijke levenskiem moet voorafgaan aan de evolutie van de dhyani-chohans van de derde groep of hiërarchie van het zijn in de primaire schepping, voordat deze ‘goden’ rupa kunnen worden (belichaamd in hun eerste etherische vorm), zo moet de schepping van dieren om dezelfde reden voorafgaan aan de goddelijke mens op aarde. En daarom vinden we in de Purana’s: ‘De vijfde, de tairyagyonya-schepping, was die van de dieren.’
(6) De urdhvasrotas-schepping, of die van de godheden.43 Maar deze (godheden) zijn slechts de oervormen van het eerste ras, de vaderen van hun ‘uit het denkvermogen geboren’ nakomelingen met de weke botten.44 Ze brachten de ‘zweetgeborenen’ voort, een uitdrukking die in deel 2 wordt verklaard. Ten slotte wordt de zesde ‘schepping’ gevolgd, en de ‘schepping’ in het algemeen afgesloten, door:
(7) De evolutie van de ‘arvaksrotas’-wezens, die de zevende was: die van de mens.45
De ‘achtste schepping’ die wordt genoemd is helemaal geen schepping; dit is weer een sluier, want deze heeft betrekking op een puur verstandelijk proces: het waarnemen van de ‘negende’ schepping, die op haar beurt een gevolg is, en die zich manifesteert in de secundaire van dat wat een ‘schepping’ was in de primaire (prakrita) schepping.46 De achtste, die anugraha wordt genoemd (de pratyayasarga of de verstandelijke schepping van de Sankhya, die wordt verklaard in de Sankhyakarika47), is ‘die schepping waarvan we kennis kunnen hebben’ – in haar esoterische aspect – en ‘waarmee ons verstand instemt (anugraha), in tegenstelling tot de organische schepping’.48 Ze is het juiste begrip van onze betrekkingen tot de hele reeks ‘goden’ en vooral van die tot de kumara’s – de zogenaamde ‘negende schepping’, die in werkelijkheid een aspect of weerspiegeling van de zesde in ons manvantara (het Vaivasvata) is. ‘Er is een negende, de kaumara-schepping, die zowel primair als secundair is’, zegt het Vishnu-Purana, de oudste van zulke teksten.49 Volgens een esoterische tekst ‘zijn de kumara’s de dhyani’s – die rechtstreeks zijn afgeleid uit het hoogste beginsel – die opnieuw verschijnen in de Vaivasvata-manu periode om de mensheid vooruit te helpen’.50 De commentator van het Vishnu-Purana bevestigt dit door op te merken dat
deze wijzen even lang leven als Brahma; en ze worden alleen in de eerste kalpa door hem geschapen, hoewel hun ontstaan heel vaak en inconsequent in de [secundaire] varaha- of padma-kalpa wordt geplaatst.51
De kumara’s zijn dus exoterisch ‘de schepping door Brahma van Rudra of Nilalohita, een vorm van Siva, . . . en van bepaalde andere uit het denkvermogen geboren zonen van Brahma’.52 Maar in de esoterische leer zijn ze de voorouders van het ware spirituele zelf in de fysieke mens – de hogere prajapati’s, terwijl de pitri’s of lagere prajapati’s niet meer zijn dan de vaderen van het model of type van zijn fysieke vorm, gemaakt ‘naar hun gelijkenis’. In de exoterische teksten worden er vier (en soms vijf) openlijk genoemd, terwijl drie kumara’s geheim zijn.53
De exoterische vier zijn: Sanatkumara, Sananda, Sanaka en Sanatana; en de esoterische drie zijn: Sana, Kapila en Sanatsujata. We vestigen nog eens speciaal de aandacht op deze klasse van dhyani-chohans, want hierin ligt het mysterie van de voortplanting en de erfelijkheid, waarnaar in de toelichting op stanza 7 is verwezen. In deel 2 wordt hun plaats in de goddelijke hiërarchie verklaard. Laten we intussen kijken wat de exoterische teksten over hen zeggen.
Deze zeggen niet veel, en niets voor wie niet tussen de regels door kan lezen. ‘We moeten hier om deze term te verduidelijken onze toevlucht nemen tot andere Purana’s’,54 merkt Wilson op, die geen moment vermoedt dat hij zich in tegenwoordigheid bevindt van de ‘engelen van de duisternis’, de mythische ‘grote vijand’ van zijn kerk. Daarom slaagt hij er niet in meer te verduidelijken dan dat deze (godheden) die weigerden nakomelingen voort te brengen55 (en zo tegen Brahma in opstand kwamen), steeds, zoals uit de naam van eerstgenoemde blijkt, jongens, kumara’s, bleven; dat wil zeggen, altijd zuiver en onschuldig. Daarom wordt hun schepping ook de ‘kaumara’ genoemd.56 De Purana’s kunnen hierop echter wat meer licht werpen. ‘Omdat hij altijd is zoals hij was geboren, wordt hij hier een jongeman genoemd; en daarom staat hij bekend als Sanatkumara.57 In het Saiva-Purana worden de kumara’s altijd als yogi’s beschreven. Het Kurma-Purana zegt, na hen te hebben opgesomd: ‘Deze vijf, o brahmanen, waren yogi’s, die zich volledig hadden vrijgemaakt van begeerten.’ Er zijn er vijf, omdat twee van de kumara’s vielen.
Van alle zeven grote groepen dhyani-chohans, of deva’s, is er geen waarmee de mensheid meer te maken heeft dan de kumara’s. De christelijke theologen die hen hebben verlaagd tot gevallen engelen, en hen nu ‘Satan’ en demonen noemen, zijn onvoorzichtig; want onder deze hemelbewoners die weigeren te scheppen, moet aan de aartsengel Michaël, de grootste beschermheilige van de westerse en de oosterse kerk, onder zijn dubbele naam – Michaël en zijn veronderstelde dubbelganger op aarde, Joris die de draak verslaat – een van de belangrijkste plaatsen worden toegekend.58
De kumara’s, de ‘uit het denkvermogen geboren zonen’ van Brahma-Rudra (of Siva), mystiek opgevat59 de brullende en angstaanjagende vernietiger van menselijke begeerten en fysieke zintuigen – die de ontwikkeling van het hogere spirituele waarnemingsvermogen en de groei van de innerlijke eeuwige mens steeds in de weg staan – zijn de nakomelingen van Siva, de mahayogi, de grote beschermer van alle yogi’s en mystici van India. Omdat zij zelf de ‘maagdelijke asceten’ zijn, weigeren ze het stoffelijke wezen mens te scheppen. Men kan hen terecht ervan verdenken dat ze rechtstreeks in verband staan met de christelijke aartsengel Michaël, de ‘maagdelijke bestrijder’ van de draak Apophis, van wie elke ziel die te los met haar onsterfelijke geest verenigd is het slachtoffer wordt; de engel die, zoals de gnostici aantonen, evenals de kumara’s weigerde te scheppen.60 Heerst die beschermengel van de joden niet over Saturnus (Siva of Rudra), en over de sabbat, de dag van Saturnus? Is er niet aangetoond dat hij dezelfde essentie heeft als zijn vader (Saturnus), en wordt hij niet de ‘zoon van de tijd’, Chronos, of Kala (tijd), genoemd, een vorm van Brahma (Vishnu en Siva)? En is de ‘Oude Tijd’ van de Grieken met zijn zeis en zandloper niet dezelfde als de ‘Oude van Dagen’ van de kabbalisten, terwijl laatstgenoemde ‘Oude’ één is met de ‘Oude van Dagen’ van de hindoes, Brahma (in zijn drie-enige vorm), van wie de naam ook ‘Sanat’, de Oude, is? De naam van iedere kumara heeft als voorvoegsel Sanat en Sana; en Sanaischara is Saturnus de planeet (Sani en Saura), de koning Saturnus die in Egypte als secretaris Thoth-Hermes de eerste had. Ze worden dus vereenzelvigd met zowel de planeet als de god (Siva), die op hun beurt de oervormen van Saturnus blijken te zijn, die dezelfde is als Bel, Baäl, Siva, en Jehovah Sabaoth; en Mikael (מִיכָאֵל, ‘die is als God’) is de engel van zijn aangezicht. Hij is de beschermheer en beschermengel van de joden, zoals Daniël ons meedeelt (10:21; 12:1); en voordat de kumara’s door diegenen die zelfs met hun naam onbekend waren, werden verlaagd tot demonen en gevallen engelen, hadden de Griekse ophieten, de naar het occulte neigende voorgangers en voorlopers van de rooms-katholieke kerk na haar afscheiding van de oorspronkelijke Griekse kerk, Michaël vereenzelvigd met hun Ophiomorphos, de opstandige en tegenwerkende geest. Dit betekent niets anders dan het omgekeerde aspect (symbolisch) van Ophis – goddelijke wijsheid of christos. In de talmud is Mikael (Michaël) ‘de vorst van het water’ en het hoofd van de zeven geesten, om dezelfde reden als waarom Sanatsujata (één van zijn vele oervormen) – het hoofd van de kumara’s – ambhamsi, ‘wateren’ wordt genoemd, volgens de toelichting op het Vishnu-Purana. Waarom? Omdat de ‘wateren’ een andere naam is voor de ‘grote diepte’, de oorspronkelijke wateren van de ruimte of de chaos, en ook ‘moeder’, amba, betekent, dat wil zeggen aditi en akasa, de hemelse maagd-moeder van het zichtbare heelal. Bovendien worden de ‘wateren van de vloed’ ook de ‘grote draak’, of Ophis, Ophiomorphos, genoemd.
Aan het zevenvoudige karakter van de rudra’s als ‘vuurgeesten’ zal in de aan de stanza’s in deel 2 toegevoegde afdeling over ‘symboliek’ aandacht worden besteed. Daar zullen we ook het kruis (3 + 4) beschouwen in zijn oorspronkelijke en latere vormen, en ter vergelijking zullen we de pythagorische getallen naast de Hebreeuwse metrologie plaatsen. Zo zal het enorme belang van het getal zeven als het grondgetal van de natuur duidelijk worden. We zullen het onderzoeken vanuit het gezichtspunt van de Veda’s en van de Chaldeeuwse geschriften, zoals het duizenden jaren v.Chr. in Egypte bestond, en zoals het in de gnostische geschriften wordt besproken. We zullen aantonen hoe het belang ervan als grondgetal in de natuurwetenschap werd erkend, en we zullen proberen te bewijzen dat het belang dat in de hele oudheid aan het getal zeven werd gehecht, niet was toe te schrijven aan de fantasierijke verbeelding van onwetende priesters, maar aan een diepe kennis van de natuurwet.
Noten
- Vishnu-Purana, 1:2; Wilson, deel 1, blz. 23-4&vn.
- Op.cit., 1:5; Wilson, deel 1, blz. 73-5.
- Origenes, Contra Celsum, 6:22.
- Commentaar op de Timaeus, boek 3, 223e, 12-13.
- De tekst zegt: ‘En de vierde schepping is hier de primaire, want onbeweeglijke dingen staan nadrukkelijk als primair bekend.’ (Wilson, deel 1, blz. 75, correcties van Fitzedward Hall.)
- Hoe kunnen ‘godheden’ na de dieren zijn geschapen? De esoterische betekenis van de uitdrukking ‘dieren’ is de kiemen van al het dierlijke leven, waaronder dat van de mens. De mens wordt een offerdier genoemd, en het enige in de dierlijke schepping dat aan de goden offert. Bovendien bedoelt men in de heilige teksten met de ‘heilige dieren’ vaak de twaalf tekens van de dierenriem, zoals al werd opgemerkt.
- Vgl. Vishnu-Purana, 1:5; Wilson, deel 1, blz. 74-5.
- Wetten van Manu, 1:74.
- Sefer Jetsirah, 1:9.
- Vgl. Op.cit., 1:10.
- I. Myer, Qabbalah, blz. 415-16; vgl. Zohar, 3:9b, 10a.
- Tegen ketterijen, 1:17:1.
- Vishnu-Purana, 1:5; Wilson, deel 1, blz. 75-6.
- Irenaeus, Op.cit., 1:18:2.
- Alleen hoger dan de geesten of ‘hemelen’ van de aarde.
- Irenaeus, Op.cit., 1:5:2.
- Zie Isis ontsluierd, 2:214.
- Zie ook King, The Gnostics and Their Remains, blz. 28; 2de editie, blz. 97. Andere sekten beschouwden Jehovah als Ialdabaoth zelf; King identificeert hem met Saturnus.
- Wetten van Manu, 1:33.
- Irenaeus, Op.cit., 1:18:2.
- De overeenkomst wordt echter elders onthuld. Zie het citaat van Ibn Gebirol en zijn 7 hemelen, 7 aarden, enz., op blz. 490 hierboven.
- Deze moet men niet verwarren met de prekosmische ‘duisternis’, het goddelijk Al.
- Auszüge aus dem Buche Sohar, Berlijn, 1857, blz. 14-15.
- Vishnu-Purana, 1:4; Wilson, deel 1, blz. 66vn.
- Wilson, Op.cit., deel 1, blz. 44vn.
- Plato, Phaedo, 97c.
- Wilson, deel 1, blz. 33vn.
- J.J. Brucker, Historia critica philosophiae, 1742-44, deel 1, blz. 240: ‘Uit de vereniging met die geest is Mot voortgekomen. . . . Daaruit ontkiemden alle levende wezens en ontstonden alle dingen.’
- Vishnu-Purana, 1:2; Wilson, deel 1, blz. 27. De nous van de Grieken – die het (spiritueel of goddelijk) denkvermogen (in het Latijn: mens), ‘mahat’, is – werkt op dezelfde manier op de stof in; hij ‘treedt erin’ en brengt haar in beweging:
‘Spiritus intus alit, totamque infusa per artus,
Mens agitat molem, et magno se corpore miscet.’ (Vergilius, Aeneis, 726ev.)
[Vertaling: De geest binnenin voedt, en het denken dat alle delen doordringt, brengt het geheel in beweging, en vermengt zich met zijn machtige lichaam.]
Ook in de Fenicische kosmogonie ‘doet de geest die zich met zijn eigen beginselen vermengt, de schepping ontstaan’ (Brucker, 1:240); de orfische triade toont dezelfde leer, want daarin zijn phanes (of Eros), chaos, die de ruwe ongedifferentieerde kosmische stof bevat, en chronos (tijd) de drie samenwerkende beginselen, die emaneren uit het onkenbare en verborgen punt, en die het ‘scheppings’werk volbrengen. En ze zijn de purusha (phanes), pradhana (chaos), en kala (chronos), of tijd, van de hindoes. De goede prof. Wilson is niet erg blij met dit denkbeeld, evenmin als elke christelijke geestelijke, hoe vrijzinnig ook. Hij merkt op dat ‘zoals hieronder zal worden uiteengezet, de vermenging [van de hoogste geest of ziel] niet mechanisch is; het is een invloed of een werking die wordt uitgeoefend op middelaars die gevolgen teweegbrengen’. De zin in het Vishnu-Purana (1:2): ‘Zoals de geur alleen al door haar nabijheid het denken beïnvloedt, en niet door enige rechtstreekse werking op het denken zelf, zo beïnvloedde de Hoogste de elementen van schepping’, wordt door de eerbiedwaardige en geleerde sanskritist op juiste wijze verklaard: ‘Zoals geuren het denken behagen, niet door feitelijk contact, maar door de indruk die ze maken op de reukzin, die deze indruk op het denken overbrengt’, terwijl hij eraan toevoegt: ‘Het binnengaan van de hoogste Vishnu in zowel geest als stof is minder begrijpelijk dan de opvatting die men er elders van heeft, namelijk het binnendringen van geest, die met de Hoogste wordt vereenzelvigd, in alleen prakriti of stof.’ Hij geeft de voorkeur aan het vers in het Padma-Purana: ‘Hij die de mannelijke (geest) van prakriti wordt genoemd . . . diezelfde goddelijke Vishnu ging prakriti binnen.’ (Wilson, deel 1, blz. 27-8vn.) Deze ‘opvatting’ komt beslist meer overeen met het plastische karakter van sommige bijbelverzen over de aartsvaders, zoals Lot (Genesis 19:34-8) en zelfs Adam (4:1), en andere van nog antropomorfer aard. Maar juist dat heeft de mensheid tot fallisme gebracht; de christelijke religie is van het eerste hoofdstuk van Genesis tot aan de Openbaring ervan doortrokken. - Al deze zinnen zijn ontleend aan het Vishnu-Purana, 1:5.
- Vishnu is zowel Bhutesa, ‘heer van de elementen, en van alle dingen’, als Visvarupa, ‘universele substantie of ziel’.
- Voor hun latere verschijningsvormen zie men de verhandeling door Trithemius (de leermeester van Agrippa, 16de eeuw): Over de zeven secundaire of spirituele intelligenties, die naar het voorbeeld van God het heelal in beweging brengen, waarin, behalve geheime cyclussen en verschillende voorspellingen, bepaalde feiten en geloofsopvattingen worden bekendgemaakt over de genii, of de elohim, die de zevenvoudige stadia van de ontwikkeling van de wereld beheersen en leiden.
- Vanaf het begin hadden de oriëntalisten grote problemen bij het bepalen van de mogelijke volgorde van de scheppingen in de Purana’s. Brahma wordt door Wilson heel vaak verward met Brahma, waarvoor zijn opvolgers hem bekritiseren. Fitzedward Hall geeft voor de vertaling van het Vishnu-Purana en andere teksten de voorkeur aan Muirs Original Sanskrit Texts boven die van Wilson. ‘Had prof. Wilson de hulpmiddelen gekend die nu ter beschikking staan van de onderzoeker van de filosofie van India, dan zou hij zich ongetwijfeld anders hebben uitgedrukt’, zegt de uitgever van zijn boeken (Wilson, deel 1, blz. 21vn). Dit doet denken aan het antwoord dat een van de bewonderaars van Thomas Taylor gaf aan de wetenschappers die zijn vertalingen van Plato bekritiseerden. Hij zei: ‘Thomas Taylor had misschien minder kennis van het Grieks dan zijn critici, maar hij begreep Plato veel beter dan zij.’ Onze tegenwoordige oriëntalisten verminken de mystieke betekenis van de Sanskrietteksten veel meer dan Wilson ooit heeft gedaan, hoewel laatstgenoemde ontegenzeglijk heel grove fouten heeft gemaakt.
- Vishnu-Purana, 1:5; Wilson, deel 1, blz. 74.
- Op.cit., blz. 72, 75.
- De drie scheppingen, te beginnen met intelligentie, zijn elementaal, maar de zes scheppingen die voortkomen uit de reeks waarvan het verstand de eerste is, zijn het werk van Brahma (Vayu-Purana, zoals geciteerd door Wilson, deel 1, blz. 77vn). ‘Scheppingen’ betekenen hier steeds evolutiestadia. Mahat, ‘verstand’ of denkvermogen (dat overeenkomt met manas, waarbij eerstgenoemde zich bevindt op het kosmische en laatstgenoemde op het menselijke gebied), staat ook hier lager dan buddhi of bovengoddelijke intelligentie. Als we dus in het Linga-Purana (zoals geciteerd door Wilson, deel 1, blz. 75vn) lezen dat ‘de eerste schepping die van mahat was, omdat het verstand het eerst werd gemanifesteerd’, dan heeft die (specifieke) schepping betrekking op de eerste evolutie van ons stelsel of zelfs van onze aarde, omdat de Purana’s geen van de daaraan voorafgaande evolutiestadia bespreken, maar alleen af en toe een aanwijzing in die richting geven.
- Vishnu-Purana, 1:4; Wilson, deel 1, blz. 55.
- H.H. Wilson, Works by the late Horace Hayman Wilson, deel 3, blz. 381.
- Vishnu-Purana, Wilson, deel 5, correcties van Fitzedward Hall, blz. 385-6.
- Vishnu-Purana, 1:5; Wilson, deel 1, blz. 74.
- Prof. Wilson vertaalt dit alsof dieren op de ladder van de ‘schepping’ hoger staan dan godheden of engelen, hoewel de waarheid over de deva’s verderop heel duidelijk wordt gegeven. Deze ‘schepping’, zegt de tekst, is zowel primair (prakrita) als secundair (vaikrita). Ze is het laatste voor wat de oorsprong van de goden uit Brahma (de persoonlijke antropomorfe schepper van ons stoffelijk heelal) betreft; ze is het eerste (primair) voor zover ze betrekking heeft op Rudra, die het directe voortbrengsel is van het eerste beginsel. Rudra is niet alleen een titel van Siva, maar omvat ook middelaars bij de schepping, engelen en mensen, zoals later zal worden aangetoond.
- Plant noch dier, maar een bestaansvorm daartussenin. Vgl. ‘About the mineral monad’, Five Years of Theosophy, blz. 276; H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, 2:244-5.
- Vishnu-Purana, 1:1.
- Het Vishnu-Purana (1:5; Wilson, deel 1, blz. 79-80) verklaart: ‘Geschapen wezens worden, hoewel ze (in hun individuele vormen) in de perioden van ontbinding worden vernietigd, toch beïnvloed door de goede en slechte daden uit een vroeger bestaan, en worden nooit van de gevolgen daarvan vrijgesteld. En wanneer Brahma de wereld opnieuw voortbrengt, zijn ze de nakomelingen van zijn wil . . . Doordat hij zijn denkvermogen concentreert [door zijn wil met behulp van yoga], schept Brahma de vier klassen van wezens, die goden, demonen, voorouders, en mensen worden genoemd’; ‘voorouders’ betekent hier de oervormen waaruit het eerste wortelras van mensen evolueerde. De voorouders zijn de pitri’s, en er zijn zeven klassen van. Volgens de exoterische mythologie werden ze geboren uit de zijde van Brahma, evenals Eva uit de rib van Adam.
- Op.cit., boek 1; Wilson, deel 1, blz. 75.
- Dr. Wilson merkt op: ‘Deze denkbeelden, de geboorte van Rudra en de heiligen, schijnen te zijn ontleend aan de saiva’s, en onhandig te zijn geënt op het vaishnava-stelsel’ (deel 1, blz. 78vn). Hij had eerst de esoterische betekenis moeten nagaan, vóór zich aan zo’n hypothese te wagen.
- Vers 46.
- Wilson, deel 1, blz. 76vn.
- Parasara, de vedische rishi, die het Vishnu-Purana van Pulastya ontving en deze aan Maitreya onderwees, wordt door de oriëntalisten in verschillende tijdperken geplaatst. Zoals in Dowsons Hindu Classical Dictionary (blz. 229) terecht wordt opgemerkt: ‘Speculaties over de tijd waarin hij leefde, lopen ver uiteen, van 575 v.Chr. tot 1391 v.Chr., en men kan ze niet vertrouwen.’ Inderdaad, maar niet minder dan elk ander jaartal dat wordt gegeven door de sanskritisten, die zo’n goede reputatie hebben op dit gebied van willekeurige fantasie.
- Ze kunnen in feite een ‘bijzondere’ of extra schepping aanduiden, omdat ze, door te incarneren in de onbewuste menselijke schillen van de eerste twee wortelrassen en een groot deel van het derde wortelras, als het ware een nieuw ras scheppen: dat van denkende, zelfbewuste en goddelijke mensen.
- Wilson, deel 1, blz. 78vn.
- Op.cit., blz. 77vn.
- ‘De vier kumara’s (zijn) de uit het denkvermogen geboren zonen van Brahma. Sommige schrijvers onderscheiden er zeven.’ (Hindu Classical Dictionary, blz. 277.) Al deze zeven Vaidhatra, de familienaam van de kumara’s, de ‘zonen van de maker’, worden genoemd en beschreven in de Sankhyakarika van Isvara Krishna, met eraan toegevoegd het commentaar van Gaudapadacharya (de paraguru van Sankaracharya). Ze bespreekt de aard van de kumara’s, hoewel ze zich ervan onthoudt alle zeven kumara’s bij hun naam te noemen, maar hen in plaats daarvan ‘de zeven zonen van Brahma’ noemt, wat ze ook zijn, omdat ze door Brahma in Rudra zijn geschapen. De lijst van gegeven namen is: Sanaka, Sanandana, Sanatana, Kapila, Ribhu, en Pañchasikha. Maar dit zijn weer allemaal aliassen. (Vergelijk wat er in deel 2 over de ‘gevallen engelen’ wordt gezegd.)
- Wilson, deel 1, blz. 77vn.
- Sommige vertalingen van de oriëntalisten zijn zo onbetrouwbaar dat in de Franse vertaling van Harivamsa staat: ‘De zeven prajapati’s, Rudra, Skanda (zijn zoon) en Sanatkumara gingen wezens scheppen.’ Wilson (deel 1, blz. 78vn) toont echter aan dat er oorspronkelijk stond: ‘Deze zeven . . . schiepen nakomelingen, evenals Rudra; maar Skanda en Sanatkumara beteugelden hun krachten, en onthielden zich van schepping.’ De ‘vier klassen van wezens’ worden soms aangeduid als ‘ambhamsi’, wat Wilson (deel 1, blz. 80vn) vertaalt met ‘letterlijk wateren’; hij gelooft dat het ‘een mystieke term’ is. Dat is ongetwijfeld zo; maar hij begreep kennelijk niet de werkelijke esoterische betekenis ervan. ‘Wateren’ en ‘water’ zijn het symbool voor akasa, de ‘oorspronkelijke oceaan van de ruimte’, waarover Narayana, de uit zichzelf geboren geest, zich beweegt: rustend op dat wat zijn nageslacht is (zie Manu). ‘Water is het lichaam van Nara; we hebben de naam van water zo horen verklaren. Omdat Brahma op het water rust, wordt hij Narayana genoemd’ (Wilson, deel 1, blz. 57vn; vgl. Linga-, Vayu- en Markandeya-Purana’s). ‘. . . omdat purusha zelf zuiver is, schiep hij zuivere wateren’ (Wilson, deel 1, blz. 58vn). Tegelijkertijd is water het derde beginsel in de stoffelijke kosmos, en het derde in het rijk van het spirituele: geest van vuur, vlam, akasa, ether, water, lucht, aarde, zijn de kosmische, sterren-, psychische, spirituele en mystieke beginselen, bij uitstek occult, op elk gebied van het zijn. ‘Goden, demonen, pitri’s en mensen’ zijn de vier klassen van wezens op wie de term ambhamsi wordt toegepast (in de Veda’s is het een synoniem van goden), omdat ze allemaal het voortbrengsel zijn van wateren (in mystieke zin), van de akasische oceaan, en van het derde beginsel in de natuur. Pitri’s en mensen op aarde zijn de transformaties (wedergeboorten) van goden en demonen (geesten) op een hoger gebied. Water is, anders opgevat, het vrouwelijke beginsel. Venus-Aphrodite is de verpersoonlijkte zee, en de moeder van de god van liefde, de voortbrengster van alle goden, evenals de christelijke Maagd Maria overeenkomt met mare (de zee), de moeder van de westerse god van liefde, mededogen en barmhartigheid. Als de onderzoeker van de esoterische filosofie diep over dit onderwerp nadenkt, zal hij ongetwijfeld de diepzinnige betekenis van de term ambhamsi ontdekken, in zijn vele betrekkingen tot de maagd in de hemel, tot de hemelse maagd van de alchemisten, en zelfs tot de ‘wateren van genade’ van de hedendaagse baptist.
- Vishnu-Purana, 1:5.
- Linga-Purana, 1:70:174; geciteerd in Wilson, deel 1, blz. 77vn.
- Zie deel 2, blz. 227-47, 396-401, 425-440.
- Siva-Rudra is de vernietiger, zoals Vishnu de instandhouder is; en beiden zijn de vernieuwers van zowel de spirituele als de fysieke natuur. Om als plant te kunnen leven, moet het zaadje sterven. De mens kan pas als een bewust wezen in de eeuwigheid leven, indien zijn begeerten en zintuigen sterven vóór zijn lichaam sterft. ‘Leven is sterven en sterven is leven’, is in het Westen te weinig begrepen. Siva, de vernietiger, is de schepper en de verlosser van de spirituele mens, omdat hij de goede tuinman van de natuur is. Hij wiedt de planten, menselijke en kosmische, en doodt de begeerten van de fysieke mens om de waarnemingsvermogens van de spirituele mens tot leven te roepen.
- Zie deel 2, blz. 396-401.