Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

12. De twee paden

Niemand heeft een zo diepgaande invloed op het lot van de mensheid uitgeoefend als de Verlichten – zij die, wanneer ze alwetendheid, de gelukzaligheid van nirvana, bereiken, van de bergtoppen terugkeren om in de dalen te gaan wonen bij hun jongere broeders die nog worstelen in onwetendheid en verwarring. Als toonbeelden van de liefde die ze eonenlang voor alle levende wezens hebben ontwikkeld, behoren ze tot de heilige hiërarchie van licht, en hun offer blijft altijd bestaan als een baken in de duisternis van ons leven.

Mededogen spreekt en zegt: ‘Kan er gelukzaligheid zijn wanneer al wat leeft moet lijden? Zult u gered worden en de hele wereld horen klagen?’

Het PAD is één, discipel, maar aan het eind tweevoudig. De stadia ervan worden aangegeven door vier en zeven poorten. Aan het ene einde – onmiddellijke gelukzaligheid, en aan het andere – uitgestelde gelukzaligheid. Beide zijn de beloning voor verdienste: de keus is aan u.
De stem van de stilte, blz. 68, 38-9

In deze fragmenten die zijn gekozen uit het ‘Boek van de gulden voorschriften’ heeft HPB voor ‘het dagelijks gebruik’ van studenten in deze tijd de eeuwenoude lering weergegeven dat we vanaf de eerste tot de laatste stap keuzes maken en daardoor ons karakter en het karma vormen dat naar deze belangrijkste keuze voert. Zij wijdt haar Stem van de stilte aan de keuze tussen twee paden van geestelijke discipline waarmee de ‘kandidaat voor wijsheid’ wordt geconfronteerd: het ene dat gericht is op bevrijding, verlichting voor zichzelf, en eindigt in nirvana zonder dat men daarna nog naar de aarde terugkeert; het andere dat van zelfverloochening, een langzamer pad dat een grotere uitdaging vormt, en wordt gekozen door hen die de weg van mededogen willen volgen, en waarvan boeddha’s en christussen voorbeelden zijn. Als zij het licht en de vrede van nirvanische wijsheid hebben bereikt, denken ze aan hun medemensen en keren terug om diegenen te inspireren die naar hen willen luisteren om te ontwaken en aan de heilige zoektocht te beginnen.

Dit tweevoudige pad van geestelijk streven wordt treffend uitgebeeld in de traditie van het mahayana-boeddhisme. Het ene pad, pratyekayana, het ‘pad voor zichzelf’, heeft als doel nirvana, de bevrijding van alles wat niet-spiritueel en aards is. Dit wordt gevolgd door die discipelen, monniken, en aspiranten die alleen voor zichzelf de verlichting zoeken, privé-verlossing en bevrijding uit de eindeloze kringloop van geboorte en wedergeboorte. De eerste oriëntalisten verwezen gewoonlijk naar de pratyeka’s als ‘privé-boeddha’s’ omdat ze het doel afzonderlijk nastreven en geen ‘onderwijzende’ boeddha’s zijn. Het is een ‘voor zichzelf’ of persoonlijk streven naar nirvana, dat consequent volhouden vereist bij het richten van zijn aspiratie en inspanning op zelfbeheersing door zuivering van de motivatie en controle over lichaam, spraak en denken. Omdat het op zichzelf gericht is, is het echter een pad dat zelf-zuchtig is, voor zichzelf. Zoals in de Stem (blz. 41, 87) wordt gezegd, ‘betuigt’ de pratyekaboeddha ‘alleen aan zijn zelf respect . . . Onverschillig voor de ellende van de mensheid en haar geen hulp biedend’ gaat hij de heerlijkheid en de wijsheid en het licht van nirvana binnen.

In het Pali-geschrift De vragen van koning Milinda1 worden ‘zeven soorten denkers’ geschetst, de zesde daarvan is de pratyekaboeddha, die geen leraar zoekt en in afzondering leeft ‘zoals de ene hoorn van de rinoceros’.2 Zijn wijsheid is slechts zo groot dat ze past binnen ‘een ondiepe beek op zijn eigen terrein’, terwijl de wijsheid van een volmaakte of volledige boeddha is als die van ‘de machtige oceaan’.

Een ander geschrift noemt de kennis van een pratyekaboeddha ‘beperkt’, hoewel er van hem wordt gezegd dat hij alles weet over zijn vroegere levens – de keren dat hij werd geboren en dat hij is overleden. In tegenstelling daarmee zijn de volledige of volmaakte boeddha’s of boeddha’s van mededogen alwetend, want als dat nodig is beschikken ze over alle bronnen van kennis en kunnen zich rechtstreeks instellen op ‘elk punt in vele tientallen miljoenen wereldcyclussen dat ze zich willen herinneren’, en op die manier over elke situatie, persoon of gebeurtenis onmiddellijk de exacte waarheid te weten komen.3

Tsong-kha-pa uit het Tibet van de 14de eeuw was een overbrenger van boeddhawijsheid. Hij omschreef de pratyekaboeddha’s als wezens met een ‘middelmatig’ vermogen ‘die in afzondering aan hun bewustwording werken: zelfs al volharden ze in hun streven, hun verdienste en wijsheid is beperkt omdat hun inspanningen ‘alleen voor zichzelf’ zijn in tegenstelling tot de bodhisattva die boeddha is geworden en die ‘de altruïstische verlichtingsgeest vanaf het begin in zich draagt’.4

Hoewel het amritayana, ‘onsterfelijke pad’, langzamer en moeilijker is, is het oneindig veel wonderbaarlijker, want het wordt gekenmerkt door het edele ideaal van de Tathagata’s, de reeks van meedogenden, die ‘aldus gegaan en aldus gekomen zijn’. Zo iemand was bodhisattva Gautama, die het nirvana van totale en volmaakte wijsheid opgaf om onder de mensen te leven en te werken en op die manier nogmaals een draai te geven aan het Wiel van de Wet (dharma). ‘Welke reden zou ik hebben om mijzelf voortdurend te manifesteren?’ – tenzij ik de bedoeling had om ontvankelijke zielen te wekken tot actieve deelname aan de eeuwenoude zoektocht. De boeddha vervolgt:

Als mensen hun geloof verliezen, onverstandig worden, onwetend, zorgeloos, dol op zinnelijke genoegens, en door onnadenkendheid zich in het ongeluk storten,

Dan verklaar ik, die de loop van de wereld ken: Ik ben die en die (Tathagata), (en overweeg): Hoe kan ik hen op de verlichtingsgedachte brengen? Hoe kunnen zij deelhebben aan de wetten van de Boeddha (buddhadharmana)?5

Boeddhistische teksten spreken over een reeks boeddha’s, waarvan Gautama de zevende was; zijn geestelijke ambtsperiode van 45 jaar was het hoogtepunt van keuzes die hij vele levens lang consequent maakte voor het ‘welzijn van goden en mensen’, dieren en alle levende wezens. In zijn meest recente incarnatie als prins Siddhartha beschermde zijn vader, de koning, hem tegen alles wat lelijk en pijnlijk was. Maar toen hij 29 was kon de drang om zelf de waarheid van de dingen te onderzoeken niet langer worden onderdrukt. Volgens één legende verliet Gautama in vermomming met zijn wagenmenner het paleis en kreeg in drie opeenvolgende nachten drie ‘bewustmakende indrukken’ te verwerken: een oude man, een melaatse en een lijk; en ten slotte een kluizenaar die de wereld had verzaakt. Hij was diep getroffen. Intens mededogen vervulde zijn wezen; hij zou de oorzaak trachten te vinden van het menselijke lijden en hoe dit kan worden opgeheven. Hij verliet zijn huis, zijn mooie vrouw en zijn zoontje en liet alle materiële comfort achter zich en ruilde het in voor de bedelnap en het monnikskleed. Zes jaar lang experimenteerde hij op onverstandige manier. Nadat hij zich aan de strengste ascese had onderworpen en bijna dood was door zwakte en uitputting, zei zijn innerlijke stem hem dat dit niet de weg naar waarheid was, dat het mishandelen van zijn lichaam niets zou uithalen. Voortaan zou hij een middenweg tussen de uitersten volgen.

Ten slotte, nadat zijn besluit vele malen was getest, legde hij in een meinacht bij volle maan de gelofte af niet te zullen opstaan totdat hij bodhi ‘wijsheid, verlichting’ had bereikt. Terwijl hij onder een boom zat – die sindsdien Bo- of Bodhi-boom heet – trok hij zich terug in de diepste essentie van zijn wezen. Mara, de verpersoonlijking van vernietiging, trachtte herhaaldelijk hem af te leiden, maar Gautama was vastbesloten en weerde elke aanval af. Toen het moment van de hoogste verlichting nabij was, riep Mara zijn volgelingen bijeen voor een laatste overweldigende aanval, maar Gautama bleef onbewogen. Hij zegevierde en was boeddha, de ‘verlichte’.

Negenenveertig dagen lang verheugde hij zich in zijn volledige bevrijding: alwetendheid en hoogste gelukzaligheid waren binnen zijn bereik. Maar in plaats van nirvana binnen te gaan, keerde zijn hart zich naar de lijdende mensheid, en toen hij heel duidelijk besefte wat de oorzaak was van de verwarring van de mensen en hoe die is weg te nemen, wist hij dat hij moest terugkeren. Hij zou de Vier Edele Waarheden onderwijzen en het Verheven Achtvoudige Pad. Toen kwam er een vluchtige twijfel in zijn ziel. Waarom zou hij deze onschatbare waarheden, die zo moeilijk zijn te verkrijgen, aan een mensheid geven die daaraan nauwelijks aandacht zou besteden? Welk doel zou daarmee zijn gediend?

Het verhaal gaat dat Brahma, Heer en Schepper van het heelal, een gedachte naar Gautama’s brein stuurde: De wereld zal totaal verloren zijn als bodhisattva Tathagata zou besluiten om de dharma niet aan de mens te onthullen. Wees meedogend voor hen die worstelen; heb genade met hen die in het net van lijden zijn verstrikt. Als er ook maar enkelen zullen luisteren, zal het offer niet vergeefs zijn. Na zijn eenzame wake mengde Gautama zich onder de mensen en begon zijn geestelijke opdracht. En wat was zijn boodschap? Toen de dood nabij was, vatte hij het doel van zijn leven samen:

O Ananda, wees een lamp voor uzelf.6 Wees een toevlucht voor uzelf. Ga niet op zoek naar een uiterlijke toevlucht. Houd vast aan de waarheid als een lamp. Houd vast aan de waarheid als een toevlucht. Zoek uw toevlucht bij niemand anders dan bij uzelf.7

Boeddha’s leven en leer, zoals die zijn vastgelegd in legenden en feiten, zijn een schitterend getuigenis van het pad van mededogen. Zijn appèl – om alle wezens lief te hebben en zorg te dragen voor het welzijn van zowel de dieren als onze medemensen, ijverig en leergierig te zijn, bedachtzaam in ons denken en spreken – is even relevant in onze tijd als 2500 jaar geleden, toen hij met de monniken over deze onderwerpen van gedachten wisselde terwijl ze van dorp naar dorp liepen.

In onze tijd streven velen er serieus naar om volgens deze voorschriften te leven, terwijl veel anderen zich afvragen: kan kennis over de verzaking van een Boeddha of het offer van een Christus de menselijke aard werkelijk omvormen en een wereldsituatie die elk decennium hachelijker wordt, daadwerkelijk veranderen? Wij denken dat dit kan, hoewel niet direct. Waar de wil de hartenwens kracht geeft, is niets onmogelijk. Alleen al het proces van diepe bezinning over wat de komst op aarde van een Christus of een Boeddha kan betekenen voor een aspirerende ziel, en ook voor de hele mensheid, oefent een verfijnende en zuiverende invloed uit op alle facetten van iemands karakter.

En wat meer is, wij kunnen ons identificeren met Gautama, omdat de verlichting hem niet werd geschonken; in de loop van vele levens verwierf hij stap voor stap zijn boeddha-staat. Nadat hij had besloten door te dringen tot de verborgen oorzaken van lijden en dood, had hij zelfs in zijn meest recente incarnatie toch nog enkele jaren van vallen en opstaan nodig, bijna ten koste van zijn leven, om te leren dat de ‘middenweg’ de beste is; en dat de natuur ons heeft voorzien van een prachtig fysiek instrument dat als middel kan dienen om veel goeds te doen – mits we goed ervoor zorgen en er rekening mee houden.

In een diepere zin is het pad van mededogen, van zelfverloochening, een pad van leed, want het betekent in en voor de wereld te leven als men allang heeft afgedaan met de beproevingen van het aardse bestaan. Toch keert een bodhisattva terug, gedeeltelijk gedreven door karma, gedeeltelijk uit een intense liefde voor zijn medemensen. Ieder van ons staat voor de keuze om óf verder te gaan voor zichzelf en ten slotte weg te glijden in de oceaan van eindeloze gelukzaligheid, zonder te denken aan de wereld, óf, als de verlichting ons deel is, te besluiten: ‘Ik kan deze wijsheid niet voor mijzelf behouden; ik moet terugkeren en mijn broeders helpen die dat licht wat ik bezit nodig hebben. Hun leven wordt beheerst door leed; ze zijn verward, roependen in de woestijn met een verlangen in hun hart, hunkerend naar waarheid.’ Alle grote leraren hebben deze weg gekozen. Ze zijn teruggekeerd om te onderwijzen, om ons te herinneren aan onze goddelijke afkomst en om de herinnering wakker te roepen aan onze ingeboren kennis, zodat we met moed en hoop ons lot tegemoet kunnen treden. Dit ‘onsterfelijke’ pad doet een beroep op het altruïsme in ons, in tegenstelling tot het pad ‘voor zichzelf’. Kiezen tussen geest en stof blijft altijd noodzakelijk als we willen evolueren; kiezen tussen waarheid voor onszelf en waarheid voor anderen vormt veruit de grootste uitdaging.

Het besluit om het bodhisattva-ideaal te volgen wordt niet achteloos genomen of alleen maar voor dit ene leven, maar voor de hele toekomst: om tot een volledig goddelijk ontwaken te komen vergt eeuwen van voorbereiding. Tijdens de lange uiterst moeilijke tocht rijpt en verdiept zich het vaste besluit van de ziel – om, al is het vluchtig, contact te maken met elke levenskern binnen het bereik van haar liefde.

Noten

  1. Vgl. IV, 1, §§20-27, Eng. vert. T.W. Rhys Davids, Sacred Books of the East, 35:155-62.
  2. Op.cit., blz. 158.
  3. Visuddhi Magga (De weg van zuiverheid) door Buddha-ghosa; geciteerd in World of the Buddha: a Reader, red. Lucien Stryk, blz. 159ev.
  4. Vgl. Compassion in Tibetan Buddhism door Tsong-kha-pa, red. en Eng. vert. Jeffrey Hopkins, blz. 102-9.
  5. Saddharma-Pundarika (De lotus van de ware wet), xv, §§22-3, Eng. vert., H. Kern, Sacred Books of the East, 21:310.
  6. De Palitekst is beknopt attadipa attasaranaatta (Sanskriet atman) betekent ‘zelf’, dipa, ‘lamp’, ‘licht’; sarana (Skt: sarana), ‘toevlucht’.
  7. Maha-Parinibbana-Sutta, ii, §33, Eng. vert. T.W. Rhys Davids; Sacred Books of the East, 11:38.

Duizend lichten aansteken, blz. 145-53

© 2022 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag