11. Bijeenkomst op 23 april 1930
GdeP – Vrienden, ik vraag uw aandacht voor het feit dat hoe meer u vordert in de studie van esoterie, hoe verder u komt op het pad van chelaschap, des te informeler de dingen worden. Zelfs zozeer dat in de hogere graden geen enkele formaliteit bestaat. De leraar kan in het ene deel van de wereld zijn, zeg in Egypte, in een Europees land, of in Amerika, China, op Java, of ergens anders, en de chela kan op een andere plaats zijn. Laatstgenoemde kan een oproep krijgen, of wat HPB de ‘astrale bel’ noemde. De chela is misschien aan het werk in een veld, hij bestuurt misschien een auto, hij is misschien aan het eten, of zit in een leunstoel, of ligt in zijn bed. Maar zodra de oproep komt, is hij alert en ontvangt hij de boodschap of het bericht in stilte – het wordt dus zelfs niet mondeling gegeven.
De reden hiervoor is dat in de lagere graden een zeker mate van ceremonieel en ritueel diegenen helpt die het geestelijke vermogen om hun gedachten op hogere gebieden te richten nog niet hebben ontwikkeld. Maar in de hogere graden, wanneer dit concentreren van gedachten en deze geestesgesteldheid, wanneer dit verheffen van het denken, instinctief wordt, worden rituele voorschriften en ceremoniën van welke aard ook een obstakel of belemmering. Ze worden een hindernis omdat ze de aandacht afleiden naar uiterlijke zaken.
Vr. – Wanneer ik op deze bijeenkomsten naast een vriend zit die slaapt of tussen twee die zitten te soezen, ga ik me, ook al probeer ik dit te vermijden, erg ongemakkelijk voelen en word ik rusteloos. Dit is niet goed. Vertel me alstublieft hoe ik het beste van deze gevoelens af kan komen.
GdeP – Een heel goede vraag. Ik kan u niet zeggen hoeveel pijn het me heeft gedaan om in de loop van de laatste zes weken te vernemen dat enkele van onze vrienden, een of twee of misschien drie, in slaap zijn gevallen op een van deze bijeenkomsten. Ik heb hierover reeds eerder gesproken toen ik het de eerste keer te weten kwam, en ik wilde zo vriendelijk mogelijk zijn, want de regels van de Oosterse School moeten strikt worden nageleefd. Ik heb toen voorgesteld dat iemand die zo slaperig was dat hij of zij niet wakker kon blijven, de bijeenkomst rustig zou verlaten en niet zou terugkomen totdat zo’n grove overtreding van de esoterische gedragsregels onmogelijk nog eens zou kunnen plaatsvinden.
Als direct antwoord op de vraag stel ik voor dat er een krachtige wilsinspanning wordt gedaan om meer alert te zijn, wakkerder dan ooit. Ik kan goed begrijpen hoe de vraagsteller zich moet voelen terwijl hij naast iemand zit die zit te soezen of slaapt, en – zoals ik toevallig weet – in één geval zelfs snurkte.
Weet u dat als zoiets zou gebeuren in de loges van onze Esoterische School in het oosten, als een student slaperig zou zijn of in slaap zou vallen op een bijeenkomst als deze, dan zou hij als een onmens worden beschouwd. Ik bedoel dit niet onvriendelijk. Ik vertel u eenvoudig de waarheid. Als deze leringen u voldoende interesseerden en als het hartenlicht in u voldoende helder was, met voldoende kracht brandde, zou u net zomin in slaap kunnen vallen als dat u zelfmoord zou kunnen plegen. Deze tekortkoming duidt op mentale traagheid en geestelijke duisternis – zelfs al is het maar tijdelijk. Ook dit is niet onaardig bedoeld. Het is het verwoorden van een waarheid, en ik spreek krachtige taal omdat er iets van verontwaardiging in mijn hart is dat zoiets heeft kunnen gebeuren. Er is geen excuus voor.
Wees echter vriendelijk en denk eraan dat enkele van de studenten hier met een fysiek voertuig moeten worstelen dat erg krachtig is. Ik heb mensen gekend die op de meest ongebruikelijke momenten in slaap vielen, maar hier in onze ES-bijeenkomsten hoort zoiets niet te gebeuren.
Ik acht het zelfs nodig te zeggen dat als iemand van u naast een medestudent zit die in slaap valt, en ziet dat dit gebeurt, hij of zij onmiddellijk zou moeten gaan staan om dit te melden.
Vr. – Zou u willen uitleggen wat HPB bedoelt wanneer ze spreekt over ‘de zevenkoppige slang waarop de god Vishnu rust’?
GdeP – Wat HPB daar zegt is eenvoudig het vermelden van een feit waarvan – naar ik aanneem – elke ingewijde brahmaan op de hoogte is; en als men in de westerse wereld meer gewend was de oosterse psychologie en de oosterse beeldspraak te begrijpen, zou geen uitleg nodig zijn want de zaak zou zo helder zijn als glas. Vishnu vertegenwoordigt één aspect van een hiërarchie, overeenkomstig de leer van de hiërarchieën die we in deze groep eerder hebben behandeld. ‘Rustend op de zevenkoppige slang’ betekent rustend op de zeven beginselen van de grenzeloze kosmos – Vishnu, een deel van de gemanifesteerde hiërarchie of het gemanifesteerde heelal, rust in de schoot van de oneindige tijd en oneindige ruimte, de zevenkoppige Sesha genoemd.
Het woord sesha betekent ‘overblijfsel’ of ‘overblijfselen’, en Vishnu die slaapt op de ‘zevenkoppige’ of ‘duizendkoppige’ slang Sesha verwijst naar twee dingen: de karmische overblijfselen van het voorafgaande kosmische manvantara die de basis vormen voor de manifestatie van het huidige, en ook naar wat ik zojuist kort noemde, de zeven beginselen van de kosmos waaruit en waarin het gemanifesteerde heelal bestaat. Daarom slaapt Vishnu ook op Sesha tijdens de kosmische pralaya. Deze lering is heel nauw verbonden met een diepzinnig aspect van karma op kosmisch gebied.
Tussen de mens als individu – een gemanifesteerd wezen dat bestaat in en uit het grenzeloze universum waarvan het een onafscheidelijk deel is – en dat universum zelf – een gemanifesteerde entiteit of hiërarchie slapend in de schoot van de oneindige tijd en grenzeloze ruimte – bestaan veel overeenkomsten in elke betekenis van het woord, en u kunt dit begrijpen wanneer u zich het beginsel van de analogie herinnert.
Vishnu is dus een aspect van het gemanifesteerde heelal, de behoudende kracht die tijdens pralaya slaapt in de schoot van de oneindige ruimte, in de oneindige tijd, en dit heelal heeft zijn cyclussen van zowel waken als slapen.
Op dezelfde manier kan over een zon worden gesproken die glinsterend in zijn sterrenglans, min of meer als een kosmisch juweel, hangt op de borst van de eeuwigheid die zeven beginselen heeft, van de ruimte die zeven beginselen heeft. Dit alles houdt verband met het grote onuitsprekelijke mysterie van het universele Zijn dat zichzelf manifesteert in periodieke cyclussen van de gemanifesteerde Vishnu en de ongemanifesteerde Vishnu.
Heeft iemand hierover nog een vraag voor we verdergaan met de volgende?
Vr. – In het Forum van juli 1895 schrijft een chela: De ‘lichte kant van de maan staat voor een van de zeven heilige planeten die voor het oog van een niet-ingewijde en voor een telescoop verborgen is, en die alleen zichtbaar is op bepaalde plaatsen van deze aarde en in bepaalde jaargetijden.’ Er wordt ook ergens anders gezegd dat de maan een plaatsvervanger is voor een onzichtbare planeet.
Is de maanketen, voor zover we deze in ons denken verbinden met de zichtbare maan, een ‘sluier’ bedoeld om de werkelijke keten te verbergen waarvan de onzichtbare planeet de erkende vertegenwoordiger is? Met andere woorden, kwamen we in werkelijkheid van de keten waarvan de onzichtbare planeet een deel is en niet van een keten die verbonden is met onze maan? Of is de maan alleen een plaatsvervanger in een andere zin – misschien in astrologische zin – en is de maanketen de echte ouder-keten?
GdeP – De maanketen is de werkelijke zevenvoudige ouder-keten waaruit onze aarde met al haar menigten zijn voortgekomen. De leringen over deze astrologische planeet, deze mystieke planeet, waarvoor de maan als vertegenwoordiger staat, horen niet thuis in deze sectie. Het spijt me erg dat ik dit zo vaak moet zeggen; maar in één opzicht tonen deze vragen waarop ik zo’n antwoord moet geven iets goeds aan: ze laten zien dat uw denken alert is, dat u diep nadenkt, dat u elke bijeenkomst die we samen hebben intuïtiever wordt en dat de leringen die u op onze eerdere bijeenkomsten heeft ontvangen licht in uw denken hebben geworpen zodat u op grond daarvan vragen gaat stellen. Dat is allemaal een goed teken.
Ik kan echter het volgende zeggen. Wat ik zeg zal een astronoom in het westen doen glimlachen en toch is het waar. De onzichtbare planeet waarvoor de maan in de esoterische oude astrologie als plaatsvervanger dient, staat heel dicht bij de maan en heeft in hoge mate deel aan de eigenschappen van de maankrachten. Er is een vergelijkbare planeet die heel dicht bij de zon staat en waarvoor de zon als plaatsvervanger dient. Deze twee planeten zijn twee van de zeven ‘heilige planeten’ van de Ouden.
Vr. – Als ik over een persoonlijke ervaring een vraag mag stellen, zou ik u om uitleg willen vragen over het volgende:
Enkele jaren geleden, op een ochtend terwijl ik in mijn bed lag en juist wakker begon te worden, maar voordat ik mijn ogen open had, zag ik een heel duidelijk beeld van KT’s hoofd van opzij gezien. Het was eerst bewegingloos, maar ten slotte wendde ze zich tot mij en lachte, en tegelijkertijd straalde ze iets uit wat ik alleen kan beschrijven als een sterke weldadige vibratie waardoor ik me gelukkig voelde; en toen was ze verdwenen.
Was dit alleen een droombeeld, of zag ik werkelijk het beeld van KT dat werd teweeggebracht door gedachteoverdracht of door haar aanwezigheid in haar mayavirupa? Ik heb KT nooit ernaar gevraagd.
GdeP – Gezien de sfeer van deze vraag lijkt het me dat wat u zag en voelde werkelijkheid was, maar niet in de vorm van een mayavirupa, of geprojecteerd lichaam, wat de Tibetanen een manifestatie noemen van de hpho-wa. Ik denk dat het een geval was van psychomagnetische waarneming van KT’s feitelijke individualiteit zoals die op het astrale licht is afgedrukt. Er was een moment van intense mentale en geestelijke concentratie op het ideaal in het hart van de vraagsteller met betrekking tot zijn leider en leraar, en een sterke band van liefde, sympathie en toewijding stelde hem in staat om tijdelijk een beeld te zien van KT; en het is heel goed mogelijk dat ze zich hiervan volledig bewust was.
Een vraag als deze is vanzelfsprekend moeilijk te beantwoorden, omdat we alle details zouden moeten kennen en informatie zouden moeten hebben over tijd en plaats en omstandigheden en omgeving. Maar dit is mijn indruk.
Vr. – Kan de zin: ‘Ik ben de alpha en de omega, het begin en het einde’, symbolisch voor de logos, ook verwijzen naar ‘het magische punt’? Kan zo’n ‘magisch punt’ worden gevonden aan het begin en einde van alles, daar waar het toepassen van wilskracht het grootste effect zou hebben?
Is het eerste en laatste punt in de tijd van elke periode of cyclus zo’n ‘magisch punt’? Bijvoorbeeld, bij zonsopkomst en zonsondergang en wanneer we aan een werk beginnen en wanneer we ermee klaar zijn? Of, bijvoorbeeld, aan het begin en einde van een trap; of waar op een kruising andere wegen daarvandaan leiden? Of bij een deur waardoor men een huis binnengaat?
Er schijnt een ‘magisch punt’ te zijn aan beide kanten van een magneet. Is er niet ook zo’n punt aan het einde van elke stok of staf, vooral als deze een scherpe punt heeft?
Is de scherpe top van een piramide en van kerktorens niet bedoeld om de logos te symboliseren, omdat het een ‘magisch punt’ is?
Als dit alles een kern van waarheid bevat, kan dan de waarneming van ‘magische punten’ van nut zijn bij meditatie?
GdeP – Dat is een behoorlijk lange vraag! Wat deze vraagsteller, die duidelijk een mystieke inslag heeft, in gedachten heeft bij het spreken over de alpha en omega wordt volgens mij in de theosofische literatuur vaak het hoofd en de staart van de slang van de eeuwigheid genoemd, of het begin en het einde van een evolutiecyclus. Of, zoals hij het zegt, de twee polen van een magneet. Hij noemt ze ‘magische punten’; dat is een ongebruikelijke uitdrukking. Sommige filosofen hebben over vergelijkbare zaken gesproken als ‘neutrale punten’, waar dingen beginnen en eindigen en die misschien nauwkeuriger ‘layacentra’ kunnen worden genoemd – verdwijnpunten die eveneens zowel begin- als eindpunten zijn.
Dit doet me denken aan een idee van een van de grote Engelse wetenschappers, een astronoom, Sir James Jeans, die wat hij ‘singuliere punten’ noemt omschrijft als de punten van ‘schepping’ in een sterrennevel in de ruimte, waar vanuit een andere ‘dimensie’ om zijn eigen term te gebruiken – vanuit een andere onzichtbare wereld zoals theosofen zouden zeggen – energieën en substanties ons fysieke heelal binnenstromen.
Dit is een opmerkelijke bewering voor een moderne wetenschapper, waarin bondig en nauwkeurig bijna hetzelfde wordt weergegeven als wat een theosoof in één opzicht bedoelt wanneer hij het heeft over een ‘layacentrum’ of een ‘layapunt’. Dit zijn punten, neutrale of ‘magische punten’, om de term van onze vraagsteller te gebruiken, die bestaan op de dunne en inderdaad volledig denkbeeldige scheidslijn tussen twee gebieden – waardoorheen van boven naar beneden hogere energieën en materie gaan; en waardoorheen eveneens van het lagere gebied naar het hogere, krachten en energieën omhooggaan die hun evolutie op het lagere gebied tijdelijk hebben beëindigd. Dat is typerend voor een layacentrum.
Ik denk dat het helemaal niet is aan te bevelen om te proberen zich tijdens meditatie op zulke ‘magische punten’ te concentreren, want het denken zou worden afgeleid en gericht op het uiterlijke in plaats van naar binnen gekeerd te zijn naar het innerlijke licht, dat de werkelijke weg naar geestelijke verlichting is. Alles waardoor het bewustzijn op uiterlijkheden wordt gericht is precies het tegenovergestelde van dat waarnaar een ES-student zou moeten streven.
Vr. – Op 17 oktober raadde u leden af om zich aan te melden om te worden toegelaten tot een hogere graad. Op 12 maart zei u tegen ons: ‘Waarom besluit u niet om de plichten van het chelaschap op u te nemen, de eed af te leggen, en de kennis te verwerven waarop u dan recht heeft?’
Belangrijke vragen worden door de laatste verklaring opgeroepen. Als een lid van deze groep zich geschikt acht zich aan te melden om de genoemde eed af te leggen, wordt dan van hem verwacht of is het hem toegestaan dat hij dit doet?
GdeP – De vraag is beantwoord in de voorafgaande verklaring. Ik herhaal nogmaals voor u: Waarom neemt u het koninkrijk der hemelen niet met geweld? – om een christelijke zegswijze te gebruiken. Het is volkomen nutteloos om me een briefje te schrijven, waarin u verzoekt tot een hogere graad te worden toegelaten. Bewijs het! Bewijs dat u waardig bent en u hoeft geen briefjes te schrijven. Ik zal het weten. Ik zal het op uw gezicht zien. Ik zal het voelen in uw uitstraling. Ik zal het weten door wat u zegt en doet. En dan zal u alles worden verteld dat nodig en geschikt voor u is om op dat moment te vernemen.
Iedereen die met voldoende bezieling verlangt om hoger te komen, zal zeker hoger komen. U moet zelf die beslissing nemen. Uzelf moet dat besluiten. Uzelf moet de eerste stap zetten. Ik kan het niet voor u doen. Ik zou dat niet kunnen zelfs al zou ik het willen. Ik ben gebonden me te houden aan regels die strenger zijn dan waar u ook maar enige weet van heeft. Hierin heb ik totaal geen keuze, maar ik ben voortdurend alert en kijk dag en nacht uit naar zelfs maar een enkele straal van de buddhische luister in ieder van u. En wanneer ik die zie is het mijn plicht om aan de roep gehoor te geven, want die stroom licht is een roep en de roep, vrienden, zal worden beantwoord. Ik ben niet tekortgeschoten noch zal ik tekortschieten; maar ik moet eerst dat licht zien.
Vr. – Is het juist om het verwerven van hogere kennis te beschouwen als een deel van het verlangen naar chelaschap, en als dit zo is, hoe kan iemand er zeker van zijn dat hij niet heimelijk naar ‘persoonlijk bezit’ gaat verlangen? Wat is – gezien de ingewikkelde en subtiele aard van de lagere natuur en de mogelijkheid tot zelfmisleiding – de beste manier om jezelf te testen en na te gaan of je verlangen naar hogere kennis en wijsheid zuiver en altruïstisch is?
GdeP – Zelfonderzoek. Onderzoek uzelf. Het dagelijks leven is het terrein van uw onderzoek. Als u tot de conclusie komt dat u uw plicht onpersoonlijk kunt vervullen en dat u die graag doet; als u ontdekt dat de plichten die u vervult dankbaar werk zijn; als u ontdekt dat u de kennis waarover u al beschikt geheim en stil kunt houden zonder ernaar te verlangen om deze aan anderen te geven; als u ontdekt dat u niet tekortschiet in het leven dat u leidt – als u deze dingen constateert, dan begint de buddhische luister in u te werken en ik zal het zien.
En door de resultaten in uw leven, door de manier waarop u leeft, door de manier waarop u uw plicht vervult, zelfs de gewone dagelijkse plichten, zult u weten of u geschikt bent om hoger te klimmen. U bent uw eigen rechter. Ik kan niet over u oordelen. Dat is mijn werk niet. U zult heel snel weten of in uw leven zelfzucht de motor is of dat u wordt gedreven door liefde die geen grenzen kent. Hoe gering die liefde misschien ook is, al is daarvan maar een vonkje in uw hart, dan zult u het voelen.
Beoordeel uzelf. Kennis is een heilige zaak. U heeft er recht op. Het is niet zelfzuchtig, het is niet persoonlijk, om te willen weten, maar u heeft geen recht op kennis totdat u van uzelf weet dat u die kennis niet zult misbruiken of zult verraden. Dit zijn de oude regels van de Oosterse School en ze zijn heel rechtvaardig want ze zijn gebaseerd op de werkingen van de natuur zelf, op uw eigen menselijke natuur. Analyseer uzelf. Beoordeel uzelf. Onderzoek uzelf.
Er komt een tijd in het leven van een leerling, in het leven van een chela, wanneer niets hem kan tegenhouden. Hij zou op blote voeten naar de uiteinden van de aarde lopen voor datgene waarnaar zijn hart hunkert; vele vele chela’s hebben in het verleden precies dat gedaan – alles achtergelaten. De wereld zei: wat een totale dwaasheid! Maar de leerling zag met het oog van de geest de glans op de bergen in het mystieke oosten en verwierf de schat van inwijding. Hij vond zichzelf, herkende zijn verwantschap met de goden en kwam in zelfbewust contact met de machten die onze aardbol leiden, beheersen en besturen. U weet wat ik bedoel. Hij gaf het persoonlijke leven op en vond oneindigheid.
Vr. – Al onze leraren zeggen dat degene die de beproevingen van het chelaschap uitdaagt en een beroep doet op de Wet om hem te testen, een grote hoeveelheid van zijn karma uit het verleden in een korte tijd onder ogen moet zien.
Men staat er dan heel anders voor dan wanneer aan hetzelfde karma op de gewone manier het hoofd moet worden geboden – verspreid over een lange periode met tussenpozen voor rust en om aan te sterken voor de volgende beproevende ervaring.
Geeft dit niet aan dat het werkelijke dynamische effect van karma kan worden gewijzigd – verhaast of vertraagd – door de invloed van de menselijke wil?
GdeP – Dat is zeker het geval. En wanneer iemands karma door eigen inspanning wordt opgewekt en zich op één enkele plek van het karakter verzamelt, dan treedt meestal op wat HPB ‘geloftekoorts’ noemde. Het hele psychische gestel raakt dan in een koortsachtige toestand en het is een gevaarlijke tijd. Elke chela, elke chela in de dop, moet deze gevaarlijke toestand onder ogen zien en overwinnen. Overwinning betekent de gouden kroon. Mislukken betekent opnieuw proberen.
Bedenk alstublieft wat karma is. Karma is geen kracht van buitenaf. Karma bent uzelf. Onze Heer Boeddha vertelde de waarheid: wat u bent is uw eigen karma. U heeft uzelf gemaakt tot wat u nu bent. U maakt nu van uzelf wat u in de toekomst zult zijn. U bent uw eigen karma, het gevolg van degene die u vroeger was. En u bent nu de wortels, het zaad van de mens die u zult zijn. In beide gevallen bent u uw eigen karma.
Deze concentratie van karma betekent eenvoudig het onder ogen zien van alle aspecten van uw karakter op één moment, in plaats van verdeeld over een langere periode. De gemiddelde mens vindt het nogal gemakkelijk, neem ik aan, om aan de zwakheden van zijn karakter en zijn mislukkingen het hoofd te bieden wanneer deze over een lange periode worden verdeeld. Maar stel u voor dat u aan al uw zwakheden tegelijkertijd het hoofd moet bieden. Elke chela moet dat doorstaan. Dat is de inwijdingstest. Succes betekent glorie, verbazingwekkende dingen, kracht, macht, visie, wijsheid, kennis.
Weet u dat uw gedachten in die mate wezens zijn dat een gedachtegang, met andere woorden een neiging van het karakter die het hele leven wordt volgehouden, een werkelijke entiteit in de astrale wereld wordt – een samengestelde entiteit? Weet u dat de chela, de neofiet, in de inwijdingsscholen deze, zijn eigen astrale kinderen, onder ogen moet zien en verslaan, dat wil zeggen ze moet doen uiteenvallen? Wat een vreemde paradoxale bewering – en toch is ze waar!
Het denken van sommige mensen is prachtig en het denken van andere mensen is verschrikkelijk. Deze samengestelde entiteiten hebben werkelijk vorm, kracht, vitaliteit; en Bulwer Lytton doelde in zijn roman Zanoni op deze entiteiten, toen hij sprak over ‘de wachter op de drempel’. Als de mensen slechts wisten waardoor ze worden omgeven – hun eigen kinderen, hun eigen gedachten, hun eigen voortbrengselen – zouden ze uit afschuw en angst nalaten om te doen en te denken wat mannen en vrouwen vaak doen en denken.
U heeft in het dagelijks leven mensen vast wel vaak horen zeggen: ‘Ik vind de uitstraling van die persoon niet prettig, hij stoot me af. Ik kan die niet verdragen!’ Zo’n manier van spreken is vaak onvriendelijk en zulke gedachten moet men te boven komen. U moet dat alles overwinnen; u moet sterker zijn en boven die gevoelens uitstijgen. Maar toch bewijzen ze dat mensen worden omgeven door een sfeer – een akasische of astrale sfeer – die voor ieder individu het voortbrengsel of de uitkomst is van zijn gedachten, emoties, wilskracht, idealen, alles bij elkaar. U voelt de karakteristieke eigenschappen van het aurische ei van die persoon en van de wezens die in het aurische ei leven. Maar dit onderwerp gaat misschien te diep voor vanavond.
Vr. – Ik heb veel belangstelling voor gezondheid en genezing omdat men daardoor meer mogelijkheden heeft om te dienen. Heeft u ideeën op dat gebied die kunnen helpen? Ik heb veel boeken erover bestudeerd en ik ben bij mensen geweest die uitstekende genezers waren. Het lijkt me dat alle werkelijke theosofen tot op zekere hoogte genezers zouden moeten zijn. Is dat waar?
GdeP – Het is heel vanzelfsprekend dat u die vraag stelt. Laat ik een of twee dingen duidelijk maken. Geen mens vindt het prettig om ziek te zijn. Geen mens vindt het prettig om pijn te hebben. De meeste mensen zijn lafaards. Ze geven zo mogelijk de voorkeur eraan om aan de resultaten van hun eigen slechte gedachten en daden te ontkomen. Ze begrijpen niet dat hoewel het juist is dat genezing met alle normale en geschikte middelen moet worden nagestreefd, er ook zoiets is als het tegenhouden of terugdringen van het tot uiting komen – van het naar buiten stromen en het uitwerken – van opgehoopt karma dat normaal gesproken de vorm van een ziekte of een bepaald soort fysieke moeilijkheden zou hebben aangenomen.
Het is maar helemaal de vraag of het, tenminste voor een chela, wel zinvol of juist is om dat te doen. Voor westerlingen is dit moeilijk te begrijpen omdat de hele richting van ons denken en onze scholing vanaf de kindertijd precies daaraan tegengesteld is geweest. De meeste westerlingen geloven in feite niet in een astrale wereld. Ze weten niets van deze dingen. Als ze hierover iets horen, trekken ze het in twijfel. De meeste westerlingen geloven tegenwoordig niet eens dat ze een ziel hebben. Hoewel ze ervan hebben gehoord, hebben ze daarover geen enkele kennis. Ze zijn onwetend. Ze leven in het lichaam; ze leven in het hersenverstand. Het lichaam is voor hen – de genoegens en successen ervan – het belangrijkste.
De wens om te genezen is mooi, het is een mooi instinctief gevoel en het is de plicht van ieder mens om anderen op te beuren, te bemoedigen en vrede te schenken – met andere woorden, te helpen. Het is de plicht van elke arts om te proberen ditzelfde te doen voor allen die bij hem komen en die lijden, die pijn hebben. Dat is goed. Maar ik geloof dat u doelt op zoiets als genezing door magnetisme, is het niet?
Vr. – Nee. Natuurlijk weet ik iets daarover, maar ik wil graag tot werkelijke genezing komen. Ik weet dat ik in het verleden veel fouten heb gemaakt, en anderen maken ze voortdurend, en ik ben er zeker van dat er een juiste manier van genezen is, en natuurlijk zal ik die te weten komen.
GdeP – Heel goed. Ik bewonder die geest. De wil om te weten is de eerste stap naar het verwerven van wijsheid. Ik begrijp nog niet helemaal wat u bedoelt met genezen, maar als u verwijst naar het leven van Jezus in het Nieuwe Testament – en hij zou een genezer zijn geweest – laat me u dan herinneren aan een esoterisch feit: de term ‘genezer’ werd bij de Ouden algemeen gebruikt voor iemand die zijn medemensen de hoogste zegening van gemoedsrust en harmonie van de ziel brengt. Wanneer deze in het leven en gedurende het hele leven heersen dan brengen ze een goede fysieke gezondheid met zich mee. Volg daarom het voorbeeld van Boeddha en van Jezus, de Christus genoemd. Wees vriendelijk, wees vergevensgezind, oordeel niet over uw medemensen, leer te vergeven, leer lief te hebben, want liefde is harmonie. Het is niet alleen onze plicht deze dingen te doen, maar het is een gelukkig voorrecht om te leven met de gedachte dat we deze dingen kunnen doen. Het is ons recht ze te doen. We zouden ze moeten doen; we moeten onze medemensen liefhebben. We zouden stromen van goede wil, van vriendelijke gevoelens, van behulpzaamheid moeten uitzenden, en als we dit een aantal jaren volhouden, zullen we, als we goed kijken, zien dat ons karakter vriendelijker, rijker, milder, liefdevoller wordt, en onze eigen gezondheid zal veel beter zijn.
De mens is een bron van energie. Dat is de basis van zijn karakter. De diepste kern van hem is liefde, is harmonie. Elke soort ziekte is het resultaat van disharmonisch denken, van disharmonische emoties en daarom disharmonisch leven.
Vr. – In De mahatma brieven zegt de meester dat er kennelijk veel vijfde-ronders zijn, waarbij hij spreekt over adepten en die mensen die zich onderscheiden – vooraanstaande politici, grote wetenschappers, enz. Wilt u ons uitleggen hoe iemand een vijfde-ronder begint te worden en ook hoe mensen kunnen evolueren op de bollen die nu in pralaya zijn?
GdeP – U heeft één vraag gesteld die vele andere inhoudt. Er zou een week voor nodig zijn met op elke avond een bijeenkomst van zes uur lang om ze allemaal toe te lichten.
Hoe wordt men een vijfde-ronder? Door de Wet te volgen, de zes glorieuze deugden steeds meer in praktijk te brengen, uw intellect te ontwikkelen, uw hart te veredelen. Word onpersoonlijk. Leer te vergeven. Leer lief te hebben. Dat zijn deugden die van moed getuigen. Een vijfde-ronder is iemand in wie de innerlijke god zich in hogere mate manifesteert dan in mensen van de vierde ronde. Alles wat in het menselijk leven verheven is, leer juist daarvan te houden. Probeer het tot uiting te laten komen in uw eigen leven. Geef de persoonlijke aspecten van uw bestaan zoveel mogelijk op. Leer waarde hechten aan blijvende dingen. Leer de bedrieglijke aard te begrijpen van vergankelijke dingen, dingen die u niet kunt meenemen wanneer u sterft. Bouw voor uzelf ‘schatten in de hemel’ op, om de taal van het Nieuwe Testament te gebruiken, waar geen dieven kunnen inbreken of stelen en waar ze niet worden aangetast door motten of roest, in plaats van voor uzelf tempels op aarde te bouwen die u zult moeten verlaten. Paleizen zijn op zichzelf best goed, maar wees geen slaaf van het paleis; wees de geest die erin woont. Dat is de weg. Begin de deugden te ontwikkelen die u op weg helpen om sneller dan normaal een vijfde-ronder te worden.
Een vijfde-ronder betekent alleen maar iemand die een hele ronde vóór is op de meeste mensen van nu, die vierde-ronders zijn, en elke voortreffelijke geestelijke mens is een vijfde-ronder. Niet noodzakelijk ‘politici’. Maar de grote filosofen, de grote filantropen, de grote kunstenaars, zij die met hun begaafdheid verlichting hebben geschonken aan het hart van de mens, die de ziel van de mens troost hebben gebracht, die de mensheid hebben verbeterd door onder ons te leven – dat zijn de vijfde-ronders, de grote figuren die hun medemensen hebben geïnspireerd om edeler en betere dingen te doen.
Wat betreft de werkwijze van de evolutie op de planeten waarvan u zegt dat ze in ‘pralaya’ zijn. Laat ik u ten eerste erop wijzen dat ‘pralaya’ niet de juiste term is; obscuratie is in dit geval de juiste term. En laat ik ten tweede onder uw aandacht brengen dat deze andere planeten niet noodzakelijk de hele tijd in obscuratie zijn. De obscuratieperioden van elk van deze bollen – wat de juiste term is en niet planeten wanneer men spreekt over de zeven bollen van de keten – zijn niet lang vergeleken met de verblijfsperioden van de actieve levensgolf.
Bijvoorbeeld, wanneer onze eigen mensheid deze aardbol van onze eigen aardketen zal hebben verlaten en verder zal zijn gegaan naar bol E, zal deze bol D zijn obscuratieperiode ingaan en die periode heeft in het algemeen gesproken maar ongeveer een tiende van de lengte van de voorafgaande periode van activiteit. Wanneer deze korte obscuratieperiode ten einde is, zal een andere evolutiegolf deze aardbol binnenkomen. Wij zullen dan nog steeds op bol E zijn.
Er zijn golven of groepen van entiteiten die elkaar langs de planeetketen in regelmatige tijdsperioden opvolgen. Wij mensen zijn niet de enige wezens van de planeetketen die gewoonlijk de aardketen wordt genoemd. We zijn maar één groep of levensgolf.
Kijk bijvoorbeeld naar een andere planeet dan onze aarde. De planeet Mars is op dit moment in obscuratie. Sommige mensen schijnen te denken dat die obscuratieperiode zolang voortduurt als dat de levensgolf die zich daar vroeger manifesteerde, nodig heeft om door alle drie andere bollen van de planeetketen Mars op de opgaande boog te gaan, en tot die levensgolf de vierde bol van de Marsketen weer bereikt – die vierde bol is de voor ons zichtbare planeet. Dat is niet het geval. De obscuratieperioden van de bollen van een planeetketen zijn altijd veel korter dan de perioden van manvantara of actieve manifestatie van zo’n bol.
Ik kan eraan toevoegen dat er werkelijk enorme veranderingen in het type en de karakteristieken van een levensgolf of groep optreden terwijl ze van bol naar bol van een specifieke keten gaat. De ‘dieren’ op de bollen F en G van onze eigen aardketen bijvoorbeeld – of beter gezegd, wat op die bollen overeenkomt met wat de dieren op aarde zijn – staan honderd keer zo hoog als wij mensen op deze bol D. Stel u voor hoe de mensheid van de bollen F en G zou zijn.
Onze bol D is de stoffelijkste van alle zeven bollen van onze aardketen. De volgende bol die na de onze komt op de opgaande boog is een relatief geestelijke bol. Bol F die daarop volgt is nog etherischer of spiritueler, en begint iets te hebben van de aard van werkelijke geestelijke substantie, terwijl bol G bijna een spirituele bol is.
U ziet hoe prachtig deze leer van theosofische evolutie is. We beginnen in elke ronde op bol A, die een betrekkelijk geestelijke bol is, en doorlopen daar onze zeven cyclussen of wortelrassen zoals we die noemen, maar op een verheven gebied. We verlaten die bol A, en terwijl we overgaan naar bol B op de neergaande boog, verkeert bol A in zijn korte periode van obscuratie voordat hij zijn volgende levensgolf of groep ontvangt. Maar wij zijn intussen op bol B en doorlopen daar onze zeven wortelrassen. Wanneer dit is volbracht, verlaten we bol B en gaan naar bol C. Daarna komen we op bol D, onze aarde, en dalen daarbij steeds dieper in de materie af. Er is een voortdurende toename van materiële krachten en energieën terwijl we langs de boog naar beneden gaan en een voortdurende afname van onze geestelijke en meer verheven intellectuele vermogens.
Omgekeerd, als we beginnen aan de opgaande boog of de lichtende boog zoals hij wordt genoemd, vindt precies het tegenovergestelde plaats: we dematerialiseren onszelf steeds verder op elke nieuwe bol van de opgaande boog en tegelijkertijd vergeestelijken we. En daarom staan zelfs de dieren of wat overeenkomt met de dieren op bol F en bol G, honderd keer – wat betreft bol G mogelijk zelfs duizend keer – zo hoog als wij mensen op aarde, dat wil zeggen, wij die ons nu manifesteren op deze dichte materiële bol D in onze zwakke grofstoffelijke voertuigen.
Vr. – Mag ik een vraag stellen over deze laatste verklaring die u gaf? Ik begrijp natuurlijk dat de wezens op deze twee bollen geestelijk zijn. Maar wat betreft de bol die aan onze bol voorafgaat – bol C: wanneer u zegt dat de dieren hoger staan dan de mensen op deze bol, neem ik aan dat u bedoelt hoger in de zin dat ze meer geestelijke kenmerken hebben. Maar ze zijn toch niet verder geëvolueerd dan wij; ze komen wat hun evolutie betreft achter ons aan, nietwaar?
GdeP – Nu stelt u een heel relevante en interessante vraag. Misschien heeft u hier iets aan: de dieren op bol F, of wat daar en op bol G met de dieren overeenkomt, zijn evolutionair gezien verder gevorderd dan de mensen op aarde. Als u dat kunt begrijpen, heeft u de sleutel tot uw antwoord. Maar de ‘dieren’ op bol C – de bol die voorafgaat aan onze bol D – komen wat hun evolutie betreft natuurlijk achter ons.
Vr. – Er is ons gezegd dat mens-zijn de ontwikkeling betekent van het manas of het denken; en dier-zijn betekent dat er niet zo’n ontwikkeling plaatsvindt. Dat is, denk ik, waarom we een beetje van ons stuk zijn gebracht, want als de dieren ons vooruit kunnen zijn zonder denkvermogen, moet dit een andere vorm van evolutie betreffen.
GdeP – Die lering geldt alleen voor de evolutie op aarde. Bedenk dat de aarde onderdeel is van een zevenvoudige keten. Het manasische vermogen is onderverdeeld in zeven graden. De mens is een mens wanneer hemel en aarde elkaar zogezegd ontmoeten, wanneer het geestelijke en het stoffelijke in balans zijn. Dat is de lering met betrekking tot bol D, onze aarde.
Ik kan daar nog aan toevoegen: de dieren op bol G, de laatste en hoogste bol in onze keten, hebben meer manasisch vermogen dan wij. Ze worden alleen ‘dieren’ genoemd omdat ze op de hiërarchische schaal dezelfde toestand of graad op bol G vertegenwoordigen die onze dieren op de hiërarchische schaal op aarde vertegenwoordigen. U weet waaruit die hiërarchische schaal bestaat: de drie elementalenrijken, het mineralenrijk, het plantenrijk, het dierenrijk, het mensenrijk en de drie godenrijken – tien rijken in totaal.
Vr. – Er werd vanavond gezegd dat een chela, iemand die een chela wil worden, zijn verzamelde karma onder ogen moet zien. Nu heb ik me vaak dingen afgevraagd over Subba Row. Zoals velen van u zich misschien herinneren, stierf hij aan een huidziekte waarvan Olcott beweerde dat deze voortkwam uit zijn verlangen om ervaring op te doen met fohat. Nu vraag ik me af of dit geval identiek is met dat van een chela, van iemand die een chela probeert te worden op een hoger gebied, maar die probeerde hoger te komen dan zijn karma toestond; of ontbrak het hem slechts aan het vermogen om het juiste proces te begrijpen?
GdeP – Nee. Ik ben het hierover helemaal niet eens met kolonel Olcott. Hij deed veel goede dingen, maar hij had ook de neiging zich dingen te verbeelden, niet alleen over zijn eigen leraar HPB, maar ook over andere dingen. En ik bedoel dit niet onvriendelijk, want ik denk dat dit eenvoudig een feit is.
Een van de vragen die ik onlangs moest beantwoorden gaf me de gelegenheid om uw aandacht te vragen voor het interessante feit dat zelfs een hoge chela, juist een hoge chela, niet kan vermijden karma onder ogen te zien; dat er zoiets is als oud karma dat nog niet is uitgewerkt zelfs in het geval van relatief vergevorderd chelaschap. Ziekte was, geloof ik, een van de dingen waarover ik sprak, en de slechte gevolgen van het terugdringen ervan. Dit terugdringen kan worden gedaan, maar als u dit doet, slaat u de ziekte alleen maar op, dringt u haar terug naar een toestand van latentie, en zal ze onvermijdelijk ergens in de toekomst naar buiten komen, en naar alle waarschijnlijkheid op een tijdstip dat ze nog minder welkom is dan wanneer de natuur haar op de gebruikelijke manier naar buiten had gebracht of had geprobeerd haar uit het lichaam te verwijderen in de vorm van een ziekte.
Denk alstublieft niet dat dit betekent dat we niet moeten proberen om te worden genezen. Het betekent niet dat we ons stomweg erbij moeten neerleggen dat we lijden. Helemaal niet. Het idee moet niet zijn om de ziekte terug te dringen of haar in een latente toestand te dwingen, maar haar naar buiten te brengen, haar zo gemakkelijk mogelijk naar buiten te leiden. De geneeskunde van de toekomst zal zich dit zo scherp realiseren, en de kennis van het fysieke lichaam zal zoveel groter zijn dan nu, dat de artsen van de toekomst in staat zullen zijn om een ziekte voorzichtig en zachtjes naar buiten te leiden zodat het lichaam nauwelijks schade wordt toegebracht, en zeker niet te gronde wordt gericht zoals het zonder succes experimenteren bij een medische behandeling tegenwoordig vaak het lichaam te gronde richt. Het motief mag dan misschien goed zijn, maar hier in het westen kennen we allemaal het oude gezegde dat de weg naar een zekere hete plaats ‘is geplaveid met goede bedoelingen’.
Ik denk dat in het geval van Subba Row er eenvoudig een hoeveelheid oud karma naar buiten kwam, en hij had de moed om het naar buiten te laten komen en stierf in de wetenschap dat wanneer het eenmaal was afgedaan, dit karma zou zijn afgewerkt. Hij was een goed mens. Hij had nog edelmoediger kunnen zijn. Hij was een brahmaan en had de mentale instelling van die erg trotse en hooghartige kaste, maar hij was een goed mens en een oprecht mens. Hij was een chela en een relatief vergevorderde chela. Ik heb met belangstelling zijn meningsverschil met HPB gelezen over bepaalde moeilijk te doorgronden vraagstukken van de esoterische filosofie en het deed me altijd denken aan twee tegenstanders die vriendschappelijk met elkaar schermen, want geen van beiden durfde alle kaarten op tafel te leggen. Elk begreep de ander en toch gaf elk de voorkeur aan zijn of haar eigen manier van uiteenzetten van de esoterische wijsheid. HPB was een leerling van de meesters van de Himalaya om de gebruikelijke uitdrukking te gebruiken – met andere woorden een leerling van onze Heer Boeddha.
Subba Row was daarentegen een brahmaan. Zijn hele denken richtte zich naar het prachtige Vedanta-stelsel – de meest edele vorm die het filosofische denken van het brahmanisme ooit heeft aangenomen. Hij was een aanhanger van dit stelsel. En het is voor u misschien interessant om te weten dat studenten in de Advaita-Vedanta door hun sektarische tegenstanders vaak ‘boeddhisten in vermomming’ worden genoemd, terwijl vreemd genoeg bepaalde groepen boeddhisten door andere boeddhistische groepen ‘aanhangers van de Vedanta in vermomming’ worden genoemd; dit wil zeggen dat de Advaita-Vedanta en het transhimalaya-boeddhisme fundamenteel hetzelfde zijn. De verschillen ertussen betreffen eerder de vorm, het gewaad, of de manier van uitdrukken, dan essentiële dingen.
Vr. – Ik zou graag willen vragen of de dieren op bol G meer manas zullen hebben dan wij nu, omdat wij manas van een hogere soort zullen hebben en, omdat ze na ons komen, zullen ze ook meer manas hebben, terwijl wij op dat moment zullen zijn overgegaan naar hogere manifestaties, of naar de verwezenlijking van hogere beginselen.
GdeP – Ik denk niet dat ik u begrijp. Probeer de vraag opnieuw te formuleren. Ik voel diep mee met uw moeilijkheid. Ik denk dat ik de strekking van uw vraag wel aanvoel, maar ik begrijp haar nog niet helemaal. En ik durf niet te antwoorden voordat ik het begrijp.
Vr. – Er is ons geleerd dat de dieren in de evolutie na ons komen. Maar als ze op bol G verder zijn dan waar wij nu zijn, betekent dat dan niet dat ze nog steeds achter zijn op de mensen; dat de mensen in ontwikkeling eenvoudig zo ver op hen vooruit zijn op bol G?
GdeP – Dat is volkomen juist. En het is een goede zaak dat u dit naar voren bracht. De mensen op bol G zullen in evolutionaire ontwikkeling natuurlijk nog steeds ver vooruit zijn op wat we bij wijze van spreken de ‘dieren’ van bol G kunnen noemen. De relatieve graden zullen in stand blijven terwijl de levensgolf van bol tot bol gaat.
Vr. – Mijn vraag betreft een soortgelijk onderwerp. Zullen deze entiteiten, dieren en mensen, die nu op bol C zijn, wanneer de tijd komt om af te dalen naar bol D, door dezelfde ervaringen moeten gaan en bij benadering zijn waar wij nu zijn? Ik bedoel dezelfde ervaringen hebben die wij nu doormaken. Ze zijn nu geestelijker, maar wanneer ze naar deze bol afdalen en wij naar de volgende en hogere bol zijn vertrokken, zullen zij dan zijn wat wij nu zijn – veel minder geestelijk dan ze waren natuurlijk, maar praktisch wat wij nu zijn?
GdeP – In algemene zin is het antwoord: ja. Maar in plaats van meer geestelijk te zijn zullen ze stoffelijker zijn, omdat ze zullen zijn afgedaald van bol C naar bol D.
Vr. – Ja, dat bedoel ik, maar omdat ze nu hoger staan dan wij, vroeg ik me af of ze dezelfde ervaringen moeten hebben als die wij nu doormaken.
GdeP – Heeft u het over bol C?
Vr. – Ja. U heeft gezegd, dacht ik, dat ze hoger staan, dat zelfs de dieren op bol C hoger staan dan wij.
GdeP – Nee. Maar wel op de opgaande boog. U heeft echter in één betekenis van het woord gelijk. De dieren, zelfs de ‘dieren’ op bol C, staan ‘hoger’ dan de dieren op bol D in de zin dat ze etherischer zijn, maar ze zijn niet zo ver gevorderd in evolutie, ze hebben zich nog niet zo lang ontwikkeld als de dieren op deze bol D. En u verwees ongetwijfeld naar de levensgolven die na de onze zullen komen. In dat geval heeft u volkomen gelijk.
Vr. – U heeft ons vaak gezegd dat een gedachte een entiteit is die een eigen leven zal ontwikkelen. Maar wat is nu precies een vraag in ons bewustzijn? Er is soms behoorlijk wat denkwerk voor nodig om een vraag feitelijk te formuleren, en tenzij men werkelijk weet wat men wil weten, is de vraag niet scherpomlijnd.
GdeP – Helemaal juist.
Vr. – Maar wat is een vraag?
GdeP – Een vraag is een gedachte-elementaal in de barensweeën van geboorte. U heeft een vaag idee dat u zou willen omschrijven. U probeert die gedachte in de vorm van een vraag te gieten; te proberen die vraag vorm te geven, uw gedachte vorm te geven, betekent die gedachte tot geboorte te brengen. Als u uzelf onderzoekt, zult u zien dat een vraag in feite haar eigen antwoord bevat als u wijs genoeg bent om het te vinden.
Voor sommige mensen is het stellen van vragen heel gemakkelijk. Anderen hebben veel moeite om vragen te stellen. Tot de laatstgenoemde groep behoren wellicht diepere denkers dan diegenen die vlot vragen kunnen formuleren en stellen; de enige uitzondering wordt gevormd door vergevorderde mensen van wie de intellectuele vermogens zo volledig getraind en onder controle zijn dat volmaaktheid in denken voor hen vanzelfsprekend is.
Vr. – Mag ik iets vragen over wat u zo-even over genezen heeft gezegd? In San Diego ontmoette ik onlangs een vrouw die een genezer naar haar huis liet komen. Ze was erg ziek geweest en hij kreeg haar in korte tijd uit bed. Hij was een geestelijke magnetiseur. Was het nu verbeelding van haar kant of genas hij haar echt?
GdeP – Ik zou het niet kunnen zeggen, tenzij ik die persoon zou kennen en alle omstandigheden zou weten.
Vr. – Ik bedoel of deze magnetiseurs het vermogen hebben om iemand fysiek te helpen, hoewel het slecht voor hen kan zijn in een andere incarnatie of in een latere periode wanneer ze het karma ervan moeten uitwerken?
GdeP – Ja, echte magnetiseurs hebben inderdaad het magnetische vermogen tot genezing – het terugdringen van een ziekte, als u dat ‘genezing’ wilt noemen. Het betekent uitstel van de ziekte; maar ze zijn beslist geen geestelijke genezers. Dat is een volledig verkeerd idee. Een magnetiseur geneest door middel van stoffelijk, of liever dierlijk of psycho-dierlijk magnetisme. Een spirituele genezer is iemand die een krom leven recht maakt, die een misvormd karakter weer een goede vorm geeft. Zo’n figuur was Boeddha, zo iemand was Jezus. Zo is elke grote ziener en wijze. Zij zijn de werkelijke genezers, de echte geestelijke genezers, omdat ze het denken en de ziel van de mens genezen. De anderen genezen door wat veelal ‘dierlijk magnetisme’ wordt genoemd, maar ze houden niet van die uitdrukking en dus noemen ze zichzelf ‘geestelijke genezers’, een volledig onjuist en verkeerd gebruik van het woord ‘geestelijk’.
Deze opmerkingen zijn niet onvriendelijk bedoeld. Ik ben hier om u de feiten te vertellen, maar dit betekent niet dat ik denk dat deze magnetiseurs slechte mannen en vrouwen zijn – helemaal niet. Ze zijn onwetend, en velen van hen zijn ongetwijfeld heel oprecht, maar zich ‘geestelijke’ genezers te noemen is belachelijk. Ze weten niets van de geest. Maar enkelen van hen hebben enig idee van spiritualiteit. Zelfs de gemiddelde hypnotiseur kan genezen, hij kan een ziekte terugdringen, en hij is net zo goed een magnetiseur als de anderen. Het is een vorm van psychische beïnvloeding die gewoonlijk hypnotisme wordt genoemd.
Vr. – Zijn er bepaalde dieren in deze ronde of op dit gebied die nu leven en in hun evolutie hoger staan dan het gemiddelde dier? Ik bedoel, kunnen ze vóór zijn op andere dieren, net zoals u zegt dat er hier mensen van de vijfde ronde zijn? Er schijnen dieren te zijn die menselijker lijken dan de mensen, en ik vraag me af of ze een beetje verder zijn dan het gemiddelde dier.
GdeP – Ik begrijp u volledig, en u heeft helemaal gelijk. Is dat uw hele vraag?
Vr. – Zijn ze niet verder gevorderd, zoals een vijfde-ronder dat bij de mensen is? Kunnen er dieren van de vijfde ronde zijn?
GdeP – Er zijn in het dierenrijk bepaalde families die in hun evolutie verder zijn ontwikkeld dan andere families. Dat is vanzelfsprekend. Iedereen kan dat zien. De apen en de mensapen zijn veel verder dan de andere dieren. De reden is dat ze een bepaalde hoeveelheid menselijk bloed in zich hebben ten gevolge van de vreselijke fout, eerst van mensen van het derde wortelras, en later van een gedegenereerd deel van het vierde wortelras. Ze staan in de dierenwereld ongeveer waar vijfde-ronders staan ten opzichte van ons mensen, wanneer we spreken over vijfde- en zesde-ronders onder de mensen.
In het mensenrijk verschijnen nu vijfde-ronders onder ons en ze zullen in steeds grotere aantallen verschijnen totdat we deze bol verlaten. De vijfde-ronders zijn allen werkelijk edele mensen, de buitengewoon geestelijke mensen. Mensen van de zesde ronde zijn uiterst zeldzaam. De enige die bekend is in de opgetekende geschiedenis was Gautama de Boeddha. Er zijn anderen, maar ze zijn niet bekend. En hun aantal is heel gering. Uw bewering is over het algemeen volkomen juist. Begrijpt u het antwoord?
Vr. – Ja, alleen dacht ik niet aan dat soort dieren. Ik dacht aan een heel edel paard of een hond, die kwaliteiten lijken te hebben die minder beestachtig zijn dan die van sommige mensen.
GdeP – Nee. Er zijn geen dieren van de vijfde ronde in die betekenis van het woord. De enig mogelijke reden om te spreken over dieren die verder zijn ontwikkeld dan andere is deze: tamme dieren of huisdieren zijn verder gevorderd in hun evolutie dan wilde dieren. Maar zo’n directe omgang is niet goed voor huisdieren. Het is niet goed om huisdieren te hebben, omdat de deur naar het mensenrijk is dichtgegaan; hij ging dicht op het punt halverwege de vierde ronde, tijdens het vierde wortelras. Geen dier kan nu het mensenrijk binnengaan, of kon na die tijd het mensenrijk binnengaan. Huisdieren zijn daarom dieren die in een kunstmatige en geforceerde staat van evolutie leven die ongezond is. Ze balanceren tussen het onvermogen om verder te komen gedurende de rest van dit hele planetaire manvantara en hun natuurlijke staat als dieren. Het is in feite onjuist om huisdieren te houden. Het is niet goed voor die dieren.
Vr. – Deze vraag heeft me heel erg beziggehouden, en uw antwoord op de vorige vraag bracht deze naar boven. In grote lijnen is het verschil tussen de mens en het dier dat de mens zelfbewust is en weet dat hij een mens is, terwijl het dier niet weet dat het een dier is. Maar in de eonen die nog komen, wanneer het dier manas bezit, zal het daarachter komen; en het lijkt me dat dit onuitsprekelijk tragisch zal zijn. Ik vraag me af of u ons daarover wat kunt vertellen.
GdeP – Ik moet even denken of ik u wel goed begrijp.
Vr. – Als een dier over voldoende manas zou beschikken om te weten dat het een dier is, dan zou dit een beangstigende tragedie zijn. In de toekomst zullen dieren verder zijn dan wij nu. Ze zullen manas hebben. Hoe zullen ze daarmee omgaan?
GdeP – Uw vraag is niet erg helder in uw gedachten. U zegt dat in de toekomst de dieren verder zullen zijn dan wij nu. Maar wat bedoelt u daarmee precies?
Vr. – Precies wat u ons een poosje terug vertelde, dat ze verder zouden zijn dan de mens nu is, hoewel de mens nog altijd verder zou zijn dan zij. Maar als ze op dat moment over manas beschikken, als de tijd ooit komt dat de dieren manas zullen hebben ontwikkeld, dan zullen ze zelfbewust zijn; en zullen ze dan niet de beperkingen voelen zoals ze die nu zouden voelen als hun manas was ontwikkeld? En zou dat dan niet tragisch zijn?
GdeP – Het zou ‘tragisch’ zijn als dat het geval was, maar de dieren, of wat overeenkomt met de dieren op de bollen F en G, zijn niet de dieren van de aarde. Ze zijn entiteiten, eens de dieren van de aarde, die op de hogere bollen hun bewustzijnscentrum hebben in een deel van hun constitutie dat veel hoger is dan het deel waarin het menselijk bewustzijn op aarde nu is geconcentreerd. Er is daaraan niets tragisch. Maar voor deze arme huisdieren is het tragisch dat hun manas-vermogen op aarde wordt gestimuleerd, hoe weinig ook, want ze kunnen niet verder. De deur naar het mensenrijk, of manasische rijk, is gesloten gedurende dit manvantara, en ze zweven, bij wijze van spreken, evenals de doodkist van Mohammed tussen hemel en aarde.
Vr. – Is het mogelijk dat u het laatste deel van de vraag over de dieren op de bollen F en G herhaalt?
GdeP – Ik zal proberen het uit te leggen. Het dier heeft elk beginsel dat de mens heeft, maar in het dier zijn niet alle beginselen gemanifesteerd of actief. Hetzelfde geldt in feite voor de mens: niet alle hogere delen van de menselijke beginselen zijn actief. Maar deze dieren die tegenwoordig op aarde bestaan, zullen, wanneer ze bollen F en G bereiken, om een heel misleidende uitdrukking te gebruiken – omdat ik nu niet over lichamen spreek, maar over de monadische essentie – wanneer de monadische essenties van deze dieren die tegenwoordig op aarde bestaan bol F en bol G bereiken, zullen ze bewust in dat deel van hun constitutie leven dat hoger is dan het deel van hun gestel waarin mensen nu leven.
Vr. – Het lijkt bijna alsof die bewering zelfs op deze aarde tot op zekere hoogte juist is, zoals bijvoorbeeld wanneer je in de vroege ochtend de vogels uit volle borst hoort zingen; hun bewustzijn lijkt zelfs een hogere trilling te weerspiegelen dan de onze.
Vr. – Speelt het element van verhoudingen bij deze discussie niet een rol? De monadische entiteiten moeten een lange pelgrimstocht maken in het dierenrijk en vervolgens gaan ze door het mensenrijk wanneer aan hun reis in het dierenrijk een einde is gekomen. Maar ik zou denken dat er verhoudingen van intelligentie zijn, net als bij het opstellen van een vergelijking, tussen de ene groep en de andere. Maar de twee rijken zijn absoluut en onmiskenbaar gescheiden, omdat elk zijn eigen pelgrimstocht op deze planetaire bollen moet maken en daarna, als het mensenrijk wordt betreden, volgt er een andere pelgrimstocht en dan worden er meer kwaliteiten gemanifesteerd en worden deze bewustzijnsvermogens tot uitdrukking gebracht.
GdeP – Dat is waar. Het element van verhoudingen speelt hierbij een rol en daarnaar verwees ik toen ik een poosje terug sprak over de verschillende graden die relatief dezelfde blijven. Als u zich voorstelt dat de dieren van nu over het algemeen leven in wat u gewend bent het kama- of begeertebeginsel te noemen, en de gemiddelde mens van vandaag over het algemeen in wat we het manasische beginsel noemen of het kama-manasische beginsel, zult u begrijpen wat ik bedoel.
Als ze bol F of bol G bereiken, waarbij elk van deze beginselen zijn eigen zeven graden van de laagste tot de hoogste heeft, stijgt het bewustzijn evenredig met de vooruitgang van bol naar bol. Dus, terwijl de mens op deze aarde in het manasische deel leeft, of liever in dat deel van manas wat we het kama-manas noemen, zal het bewustzijn op bol F actief zijn in het deel van manas dat overeenkomt met buddhi – het buddhi-manas. Op bol G zal het in het atman-manas zijn.
Hetzelfde geldt voor de dieren: het kama-beginsel heeft zijn zeven graden van de laagste tot de hoogste die overeenkomen met de zeven hoofdbeginselen. Daarom zullen de dieren op bol F leven in het buddhi-beginsel van kama en op bol G in het atmische beginsel van kama.
Vr. – U zei dat bepaalde huisdieren schade wordt toegebracht omdat ze door de mens worden aangehaald. Ik vraag me af of dat ook geldt voor wilde dieren wanneer ze uit eigen beweging naar bepaalde mensen toekomen en geleidelijk meer en meer vertrouwd en vriendelijk worden, maar nog steeds hun eigen leven leiden in het wild? Dat zal hun dierlijke evolutie toch niet in de weg staan, zelfs al verblijven ze evenveel bij een mens als gewone huisdieren?
GdeP – Nee, u heeft gelijk, omdat dat geen voorbeelden van huisdieren zijn. De natuur en de instincten van dieren zorgen hiervoor. Het dier vindt zijn eigen niveau in zulke omstandigheden net als water. De evolutie wordt in deze gevallen niet geforceerd zoals bij huisdieren. Huisdieren die worden aangehaald en gevoerd en geknipt en gekleed en allerlei andere grappige dingen met zich laten doen zoals mensen doen met hun honden en katten en paarden, ondergaan een training die in feite de groei van de hogere beginselen in de dieren forceert en het is een heel ongelukkige situatie; de redenen daarvoor heb ik al eerder aangegeven. Dat is niet gunstig voor de dieren.
Vr. – In mijn denken bestaat enige verwarring over entiteiten, beginselen en levensatomen. Ik heb het idee dat er achter elk atoom en elke entiteit – als deze hetzelfde zijn – een monadische essentie moet staan of deze moet overschaduwen, maar het is me niet duidelijk. Als een mens een gedachte voortbrengt die een entiteit wordt, wanneer wordt deze dan door de monadische essentie overschaduwd? Het lijkt absurd, maar zou u dit willen toelichten.
GdeP – U heeft een heel diepgaand vraagstuk aangeroerd dat ik vaak heb geprobeerd uit te leggen, en ik ben soms daarmee gestopt bijna wanhopig over mijn eigen onvermogen om aan u op een geschikte manier duidelijk uiteen te zetten hoe de feiten liggen. Ik zal het echter opnieuw proberen.
Een gedachte is een elementaal. De wortel of basis van elke elementaal is een monade, zoals dat ook voor de mens het geval is. Dit is weer een van de wonderlijke mysteries van het bewustzijn: dat elke monade een scheppend centrum is, niet in de zin van iets uit niets scheppen, maar van het voortbrengen van de atomen van zichzelf die op hun beurt uitgroeien tot evoluerende entiteiten die zich eeuwig ontwikkelen. Deze ‘monadische atomen’ worden niet geschapen door de ouder-monade, maar bestaan daarvóór al in de substantie van de ouder-monade tot hun tijd voor manifestatie is aangebroken. Dan beginnen ze hun bestaan als kind-monaden of elementale monadische centra.
Een gedachte ontspringt aan een monadische entiteit, bijvoorbeeld een mens. Ze kan daaraan niet ontspringen tenzij ze deel heeft aan alles wat een mens in zich heeft – met andere woorden, alles van het hoogste tot het laagste bezit wat de ouder heeft. Daarom is het hoogste van haarzelf een monade. Haar laagste aspect is een gedachtevorm of -lichaam. Begrijpt u?
Vr. – Ik vang een glimp ervan op, ja.
GdeP – Goed, een glimp is al heel bruikbaar. Iedere monade is als een vlam: een kaarsvlam bijvoorbeeld, waaraan je ontelbare andere kaarsen kunt ontsteken. Evenzo kan vuur op zichzelf worden gezien als de ouder van de vonken die eraan ontspringen; elke vonk komt voort uit het hart van zijn oudervlam. En als u zich kunt voorstellen dat de vonk voortbestaat in de tijd, heeft u het idee te pakken.
Om het in een iets minder mystieke vorm te zeggen: mijn monade, laten we zeggen, is A; uw monade is B. Door de eeuwigheid heen brengt mijn ouder-monade A een stroom kind-monaden voort, die alle fundamenteel A zijn, maar individueel variëren, zoals A plus 1, A plus 2, A plus 3, A plus 4, waarbij elk plus een klein verschil betekent, dat wil zeggen een individualiteit voor elke kind-monade. Op dezelfde manier brengt uw monade B door de eeuwigheid heen ononderbroken een stroom kind-monaden voort: B plus 1, B plus 2, B plus 3, B plus 4, enz.; elke plus betekent hier opnieuw een verschillende individualiteit.
Elk van deze kind-monaden is op haar beurt een scheppend centrum en geeft geboorte aan een stroom andere kind-monaden – niet kinderen in de zin dat ze lager staan dan hun ouder, maar kinderen in de zin dat ze nageslacht zijn.
Het is een subtiele gedachte en heel moeilijk uit te leggen, maar dit is het juiste antwoord op uw vraag. Want een gedachte is een elementaal: haar hart, haar kern, is een monade; en haar lichaam is een gedachtevorm.
Vr. – Als het een slechte gedachte is, zal ze dan door de eeuwen heen blijven voortbestaan?
GdeP – ‘Goed’ en ‘kwaad’ zijn relatief. Er zijn slechte mensen, maar ze veranderen in goede mensen. Er zijn goede mensen die slecht worden. Wat u vanuit het standpunt van de mens een ‘slechte’ menselijke gedachte noemt, zal zich waarschijnlijk ontwikkelen en een goede gedachte-elementaal worden, misschien weer ‘slecht’ worden en dan weer ‘goed’. Met mensen gaat het net zo, want ook zij groeien.
Zelfs een kind dat wordt geboren zal zijn goede fasen en zijn slechte fasen doormaken. Kwaad is niet eeuwig; goed is niet eeuwig. Deze dingen zijn betrekkelijk en behoren tot onvolmaakte wezens – dat zijn alle entiteiten die zich in de stoffelijke en geestelijke gebieden manifesteren.
Vr. – Als gedachten werkelijk de zaden van handelingen zijn, zou u dan zeggen dat elke daad eenvoudig de meest fysieke vorm van die gedachte-entiteit is?
GdeP – Niet een fysieke vorm, maar een manifestatie van de inherente energie in de gedachte.
Vr. – De handelingen zelf zijn dus niet zo werkelijk als de gedachte zelf?
GdeP – De handelingen zijn slechts de gevolgen van de energie die inherent is aan de gedachte. Een sterke gedachte zal ongetwijfeld levendige activiteit voortbrengen. Een zwakke of vage gedachte zal ongetwijfeld tot een zwakke, aarzelende handeling leiden.
Vr. – Daarom zijn onze handelingen ons karma, nietwaar; en daarom zijn onze gedachten onze kinderen en zullen natuurlijk altijd bij ons horen? En de handelingen zijn maar een deel van ons karma omdat ze de gevolgen van onze gedachten zijn?
GdeP – Dat klopt. Daden zijn de gevolgen van gedachten en emoties, en natuurlijk zijn emoties maar één soort gedachten.
Vr. – Moeten we niet altijd, bij alles wat we doen, proberen ons bewust te zijn van onze essentiële goddelijkheid?
GdeP – Absoluut. Als een mens zichzelf dag en nacht het prachtige beeld van zijn eigen innerlijke god, zijn eigen essentiële goddelijkheid, voor ogen zou houden, zou hij geestelijk vlug groeien. Vooruitgang zou snel zijn. Maar helaas doen mensen dat niet. Ze leven in hun lichaam; ze volgen hun grillen en vooroordelen, ze leven in de alledaagse gedachten van hun persoonlijkheid. In plaats van in het bewustzijn van hun eigen essentiële goddelijkheid te leven – iets waartoe KT haar toehoorders vaak aanspoorde – leven ze in hun hersenverstand.
Vr. – Ik zou willen vragen of deze illusie die we hebben, terwijl we nu leven in de vierde ronde op bol D, dat we karma ondergaan en het beschouwen als lijden, tot deze ronde behoort? Iets wat u zei over Subba Row bracht me op die gedachte en ik heb ook eerder vaak daarover nagedacht: dat het hogere denken, de hogere mens, bereid zou zijn de harmonie te herstellen die door zijn handelingen in het verleden was verstoord; en dat wanneer we verder zijn geëvolueerd dit bewust zal worden gedaan en bijna volledig in harmonie, en zonder deze angst. Behoort deze illusie van het lijden die we nu hebben over het herstellen van harmonie, tot bol D?
GdeP – Ja dat is zo. En als we op bol D in de vijfde ronde zullen zijn aangekomen, zal de mensheid zich realiseren dat lijden niet alleen een van onze beste vrienden is, maar er zullen vele gevallen zijn van mensen die doelbewust kiezen voor het pad van hard werken en ontberingen of wat we voorlopig lijden noemen om het beste in hen naar buiten te brengen. Ze zullen het niet langer als lijden beschouwen, maar eerder zoals onze jeugd tegenwoordig een opleiding op een school ziet – als nuttig en juist.
Vr. – Zal het dan lijden zijn?
GdeP – Nee. Lijden is inderdaad een illusie, maar het is niettemin een van onze beste vrienden.
Vr. – Is het juist om uit te kijken naar een tijd voor de mensheid waarin dit herstellen van de harmonie te vergelijken zal zijn met wat we nu zien bij het opengaan van een knop? Of het openbarsten van een pop?
GdeP – Volkomen juist.
Vr. – Afgezien van deze gevallen van geestelijke genezers, echte geestelijke genezers, en afgezien van de zogenaamde magnetiseurs: zal de gewone arts die de geneeskunde beoefent en probeert de ziekten die hier en nu in deze ronde geregeld voorkomen te verhelpen door de genezende werking van middelen die de natuur ons verstrekt in planten, chemicaliën en mineralen – zal hij niet over enige intuïtie en onpersoonlijkheid moeten beschikken om te kunnen weten welk geneesmiddel moet worden gekozen?
GdeP – Absoluut. En in de verre toekomst zullen de artsen allemaal over zulke vermogens beschikken. Ik denk dat dit zelfs voor een deel in deze huidige ronde zal gebeuren, tijdens het zevende wortelras op deze bol, wanneer de artsen niet alleen in staat zullen zijn om alle ziekten naar wens en op de juiste manier te genezen, maar ook om iemand uit de dood te doen opstaan, op voorwaarde natuurlijk dat verval en ontbinding nog niet te ver zijn voortgeschreden. Ik bedoel dat ze, zelfs nadat de gouden levensdraad is geknapt, in staat zullen zijn de ziel van iemand die is gestorven terug te halen, als het verstandig en juist zou zijn om dat te doen. Dit nu te doen zou zwarte magie van de ergste soort zijn want de nodige kennis en wijsheid ontbreken. Het zou zuiver geëxperimenteer zijn en het motief zou in elk van de gevallen hoogstwaarschijnlijk egoïstisch zijn. Maar voor een edeler ras, een meer onpersoonlijke mensheid, kunnen er redenen zijn dat zo’n daad van witte magie voor een arts de juiste manier is om te handelen.
Het is na tienen. Ik denk, vrienden, dat ik nog één vraag kan beantwoorden en dan sluiten we onze bijeenkomst.
Vr. – Beste leraar . . .
GdeP – Denkt u niet dat u vanavond al genoeg vragen heeft gesteld? Nee, neem me niet kwalijk, het was niet mijn bedoeling . . .
Vr. – Ik ben vol van dit idee over genezen en gezondheid. Is het motief dan niet een heel belangrijke factor?
GdeP – Ja, maar het is niet alles. Het motief is een heel belangrijke factor, maar iemand kan een uitstekend motief hebben en toch wijsheid missen. Ik heb theosofen gekend van wie de motieven bewonderenswaardig onpersoonlijk waren, maar die de meest buitensporige domme dingen hebben gedaan.
Ik zal nog één vraag beantwoorden.
Vr. – Om terug te komen op een ander onderwerp van vanavond – ik moet denken aan het oude kabbalistische gezegde: Eerst een steen, dan een plant, dan een dier, dan een mens, die uitgroeit tot een god. Ik stel me voor dat dit de weg is waarlangs we ons op deze bol door alle verschillende stadia en rijken van de natuur ontwikkelen. Maar evolueren we, relatief gezien, op dezelfde manier op andere bollen?
GdeP – Ja.
Vr. – Verklaart dat dan waarom dieren verder zijn geëvolueerd dan wij?
GdeP – Precies, echter op voorwaarde dat we de ‘dieren’ op bol F of G vergelijken met ons mensen zoals we nu op bol D zijn, deze aarde, en ook op voorwaarde dat de evolutie waarover hier wordt gesproken van steen tot plant tot dier tot mens tot god, niet verwijst naar het fysieke lichaam maar naar de evoluerende innerlijke constitutie die zich in steeds volmaaktere fysieke lichamen tot uitdrukking brengt.
Uw vraag is heel relevant. Denk aan het oude hermetische axioma ‘zo boven, zo beneden’; wat u beneden ziet is een afspiegeling van wat boven is.
Vr. – Dan is er nog iets anders dat me dwars zit. Het gaat over die dieren die na het punt halverwege deze ronde niet kunnen evolueren tot mensen. Ik heb medelijden met hen. Zullen ze daarvoor geen compensatie krijgen, of hebben ze enig karma dat ze op deze manier moeten uitwerken?
GdeP – Het is de wet van de natuur dat die achteropkomende monaden die het kritieke punt, het keerpunt, niet binnen de gestelde tijd bereiken, moeten wachten tot de volgende ronde. Anders zou er de hele tijd verwarring zijn, en aan het einde van de zevende ronde zouden er achteropkomende monaden van allerlei soorten zijn die volkomen ongeschikt zijn om het nirvana binnen te gaan dat alle wezens aan het einde van de zevende ronde wacht.
De dieren zullen naarmate de tijd verstrijkt geleidelijk uitsterven. Dit betekent niet dat hun monaden sterven, maar dat de lichamen die we de dieren noemen langzaamaan van de aarde zullen verdwijnen. Hun fysieke vruchtbaarheid zal geleidelijk afnemen. De enige uitzondering hierop wordt gevormd door de mensapen, die naar alle waarschijnlijkheid zullen evolueren tot een lager mensenras vóór de huidige levensgolf bol D, deze aardbol in deze tegenwoordige vierde ronde, verlaat. Zij zullen de dienaren zijn van de edeler mensheid van het zesde en zevende wortelras – ze zullen een lagere soort mensen zijn. Dit betekent niet dat deze aaplichamen zich tot menselijke lichamen zullen ontwikkelen, maar dat de monaden die nu die huidige aaplichamen bewonen die aaplichamen zullen hebben omgevormd zodat ze tegen die tijd menselijke lichamen zijn geworden.
Dit is echter geen darwinisme dat, afgezien van bepaalde kleine details, door onze esoterische filosofie wordt verworpen. Een fysiek lichaam kan niet tot iets edelers en beters uitgroeien als er geen innerlijke evoluerende constitutie zou zijn die zijn vuur en verlangens en impulsen uitdrukt door het plastische fysieke voertuig dat min of meer slaafs de drang van het innerlijke leven volgt. Het darwinisme zegt dat de zielloze fysieke lichamen uitgroeien tot edelere dingen. Dit wijzen we van de hand. Begrijpt u dit?
Vr. – Ja.
GdeP – Vrienden, het is tijd om deze avond af te sluiten. Ik wil graag dat u zich bewust wordt van een gevoel van eenheid met de leraren, en van het feit dat u hun aandacht heeft – wat niet betekent dat u wordt ‘bespioneerd’. De leraren speuren en zoeken voortdurend – net als ik en elke grote ziel die verder is gevorderd dan ik – naar elk zwak schijnsel van het buddhische licht. Dat is een deel van hun verheven plicht. Elk lid van de ES ondergaat op zijn minst één keer een nauwkeurig onderzoek. En dankzij eeuwen van training is hun oordeel zo zeker en betrouwbaar dat ze bijna onfeilbaar kunnen zeggen wie de meeste hulp zouden moeten ontvangen en wie zullen moeten wachten.
We zullen de bijeenkomst nu sluiten.
[Luiden van de gong. Stilte.]