De leegte en de volheid
‘Wat is het dat altijd is?’ ‘Ruimte, de eeuwige aupapaduka.’ ‘Wat is het dat altijd was?’ ‘De kiem in de wortel.’ ‘Wat is het dat altijd komt en gaat?’ ‘De grote adem.’ ‘Is er dus drie keer iets eeuwigs?’ ‘Nee, de drie zijn één. Wat altijd is, is één; wat altijd was, is één; wat altijd bestaat en wordt, is ook één: en dit is ruimte.’
– De geheime leer, 1:41
Van alle werkelijk wonderlijke leringen van de oude wijsheid, ook de esoterische filosofie of theosofie genoemd, is waarschijnlijk geen enkele zo vol suggestieve gedachten als de leer over de Ruimte. In een van haar aspecten wordt ze sunyata genoemd, een zeer betekenisvol woord dat men in de meer mystieke leringen van Gautama de Boeddha kan vinden en dat de betekenis heeft van leegheid of de leegte; en in een ander opzicht is ze pleroma, een Grieks woord dat veelvuldig door de gnostici werd gebruikt en dat volheid betekent.
Astronomen spreken tegenwoordig vaak over de lege ruimte; en hoewel dit op het eerste gezicht vrijwel hetzelfde schijnt te zijn als sunyata, verwerpen wij die gedachte als ze met lege ruimte een absoluut vacuüm bedoelen – iets wat niet bestaat. Het is merkwaardig dat zelfs wetenschappers, als ze door diepgaande vragen in een hoek worden gedreven, moeten toegeven dat deze zegswijze slechts op gedeelten van de ruimte of kosmische gebieden slaat die geen ‘stof’ bevatten – geen fysieke stof die ze met hun instrumenten kunnen waarnemen of zien.
Wanneer we de onbeperkte uitgestrektheid van de grenzeloze Ruimte om ons heen onderzoeken, zover ons gezichtsvermogen en onze verbeelding ons kunnen voeren, zien we gebieden van schijnbare kosmische leegte, die overal zijn bezaaid met fonkelende sterren en met miljoenen en miljoenen lichtvlekjes die nevelvlekken zijn en die, door het scheidend vermogen van de telescoop, zelf heelallen blijken te zijn van andere sterren en sterrenhopen – of enorme massa’s kosmisch gas. Ze bestaan echter in geen enkel geval uit gas, maar daarmee hoeven we ons hier niet bezig te houden; alleen moet worden opgemerkt dat vele, zo niet alle, van deze onontleedbare nevelvlekken tot gebieden van stof behoren die hoger staan dan de fysieke en die tot nu toe nog nooit in een laboratorium zijn bestudeerd. Met andere woorden, ze bestaan uit etherische stof van een hoger gebied dan ons fysieke gebied.
We zijn ons bewust dat het heelal, waar we ook kijken, een onmetelijke volheid is. Wanneer we deze gedachte beschouwen in samenhang met onze kennis van de structuur van de stof, samengesteld als ze is uit moleculen en atomen en deze op hun beurt weer uit elektronen en protonen en andere deeltjes, dan beseffen we dat wat ons lege ruimte toeschijnt in werkelijkheid gebieden van kosmische ether moeten zijn die door hun etherische karakter niet aan proeven kunnen worden onderworpen door ons gezichtsvermogen, ons tastvermogen, of door onze meest verfijnde instrumenten. Toch bevinden al deze uitgestrekte gebieden van stralende bollen zich op het lage kosmische gebied dat we kennen als het fysieke of stoffelijke heelal. We beseffen verder dat het fysieke gebied slechts het uiterlijke kleed is dat onvoorstelbaar uitgestrekte innerlijke of onzichtbare werelden verbergt, die zich van het fysieke naar boven uitstrekken tot de steeds terugwijkende vergezichten van kosmische geest, welke laatste we, omdat hij voor ons vormloos is, de spirituele leegte – sunyata – noemen. Niet alleen sunyata maar ook pleroma verwijst naar de hoogste en meest universele gebieden van de grenzeloze oneindigheid. Het hangt er helemaal van af vanuit welk gezichtspunt we de zaak bekijken.
De leer over de leegte is in fundamentele zin dan ook identiek met de leer over de volheid. Er is echter een onderscheid in die zin dat de leer over de leegte de meest spirituele van de twee is, omdat ze hoofdzakelijk handelt over de hoogste element-beginselen van de kosmos*, over het binnenste en een nog dieper binnenste van de ruimten van de Ruimte; terwijl de leer over de volheid over de kosmossen of werelden handelt zoals ze zich hebben gemanifesteerd. We kunnen gemakkelijker de volheid van de dingen begrijpen dan de diep mystieke gedachte dat uit de onbegrensde leegte alle ontelbare manifestaties van kosmisch zijn tot leven komen; en dat ze, als hun levenscyclus is afgelopen, weer in diezelfde leegte verdwijnen.
*In onze hele literatuur heerst voortdurend vaagheid met betrekking tot het verschil, als dat al bestaat, tussen kosmos en cosmos. Het is een Grieks woord en als we strikt etymologisch te werk gaan, moet het in alle gevallen met een ‘k’ worden gespeld. Het heeft echter een zeker nut beide termen te gebruiken; kosmos om het grote universum aan te duiden, wat bijna onveranderlijk zou betekenen het melkwegstelsel of een verzameling melkwegstelsels, en cosmos om ons zonnestelsel aan te duiden. Het is een beetje jammer dat theosofische schrijvers – en ook ikzelf – zich niet systematisch aan deze regel houden.
Met andere woorden, de leegte slaat op de goddelijk-spirituele kant van het zijn; terwijl de volheid, het pleroma*, betrekking heeft op de prakriti- of stofkant, de kant van de manifestatie, die als een droom verdwijnt wanneer het grote manvantara of het tijdperk van wereldactiviteit voorbij is.
*Er is in het Sanskriet een woord dat filosofisch en wetenschappelijk precies het equivalent is van het pleroma van de Grieken: Brahmanda-purna. Brahmanda of Ei van Brahma heeft niet betrekking op een bepaald zonnestelsel, een planeetketen of melkwegstelsel, maar op allemaal, afhankelijk van de schaal waarover op dat moment wordt gesproken. Door toevoeging van het bijvoeglijk naamwoord purna, dat vol betekent, wordt het denkbeeld van het Wereld-ei, dat vol is met gemanifesteerde wezens, versterkt en beter omschreven.
Nog een belangrijk punt is dat ieder gemanifesteerd wezen of ding, juist door zijn tijdelijke bestaan als verschijnsel, niet eeuwig is. Het is daarom maya of illusie; en daarom zou het dwaas zijn in zulke verschijnselen naar het kosmisch werkelijke te zoeken. Wat er ook in de gebieden van het grenzeloze verschijnt, hetzij een verzameling melkwegstelsels, of een atoom, of wat dan ook als voorwerp of vorm, en hoe lang of hoe kort zijn levensduur ook is, is niettemin een verschijning, een verschijnsel, en daarom de facto leeg in de betekenis van niet-werkelijk – en de term leeg wordt hier gebruikt in een betekenis die precies tegengesteld is aan wat we eerder zagen. Deze tegenovergestelde betekenis is echter volkomen juist in de metafysische filosofie; en we zien dus waarom het esoterische boeddhisme over het hele gemanifesteerde heelal voortdurend spreekt als sunyata, omdat het niet werkelijk, niet blijvend, dus tijdelijk en voorbijgaand is.
In het Surangama-Sutra (iv, 65) vinden we:
Bij dit onderzoek moet u dus goed begrijpen dat alle aardse vormen die deel uitmaken van de wereld van verschijnselen, voorbijgaand en vergankelijk zijn. Ananda! welke van al deze vormen die u ziet, die de kneedbare aard bezitten waarop werd gedoeld, is niet vernietigbaar? Alle zijn bestemd om op te branden; maar na hun vernietiging is er één ding dat nooit kan vergaan, en dat is de leegte van de ruimte.*
*Vgl. Samuel Beal, A Catena of Buddhist Scriptures from the Chinese (1871).
Toch vormen deze enorme verzamelingen van werelden het pleroma of de volheid van de gemanifesteerde ruimte. De moeilijkheid ligt in het dubbele gebruik van deze twee woorden, sunyata en pleroma; en toch is het gemakkelijk te begrijpen wanneer de basisgedachten duidelijk zijn. Zoals H.P. Blavatsky het uitdrukte:
Ruimte is noch een ‘onbegrensde leegte’, noch een ‘voorwaardelijke volheid’, maar beide: ze is immers op het gebied van de absolute abstractie de altijd-onkenbare godheid, die alleen voor het eindige verstand leegte is, en op het gebied van mayavische waarneming het plenum, de absolute bevatter van al wat is, gemanifesteerd of niet: ze is dus dat absolute al.
– De geheime leer, 1:38
Het woord sunyata kan dus op twee verschillende manieren worden opgevat die toch met elkaar samenhangen. Wanneer het als een positief woord wordt beschouwd, vertegenwoordigt het het grenzeloze Al, de ruimte in haar hoogste en meest abstracte betekenis, die eindeloze en grenzeloze oneindigheid inhoudt zonder beperkende eigenschappen, zowel als de alomvattende, eindeloze volheid van het Al. Het is het heelal met alles wat erin is, gezien vanuit het standpunt van de spiritueel-goddelijke gebieden, dat intelligenties die in lagere sferen leven de grote leegte – mahasunya – toeschijnt.*
*Er is geen essentieel verschil tussen de woorden sunya, sunyata, mahasunya en mahasunyata; het enige onderscheid is dat de woorden die met maha – dat groot betekent – beginnen, van toepassing zijn op een schaal van ontzaglijk veel grotere orde zowel in ruimte als in duur.
Negatief opgevat vertegenwoordigt sunyata het denkbeeld van de kosmische illusie, de mahamaya. Gezien vanuit het standpunt van het goddelijk-spirituele bewustzijn is het gehele objectieve heelal, zichtbaar of onzichtbaar, onwerkelijk en illusoir omdat het zo onbestendig is. Het is leeg in de zin van voorbijgaand. Niet dat het gemanifesteerde heelal niet bestaat; het bestaat wel, anders zou het geen illusie kunnen voortbrengen, maar het is niet wat het schijnt te zijn. Zowel de positieve als de negatieve betekenis van sunyata is dus gebaseerd op dezelfde basisgedachte, namelijk de werkelijkheid van het goddelijk-spirituele en de betrekkelijke onwerkelijkheid van al wat objectief waarneembaar is. De gemanifesteerde kosmos die betrekkelijk onecht en bedrieglijk is, heeft geen wezenlijke betekenis vergeleken met het werkelijke dat hij als het ware achter een sluier verbergt. Hij bezit slechts een betrekkelijke werkelijkheid, die is afgeleid van de noumenale wortel waarvan dit objectieve heelal de verschijningsvorm is.
Om terug te keren naar het Surangama-Sutra (v, 8):
De zuivere Natuur is, wat haar werkelijke bestaan betreft, leeg; de invloeden die geboorte teweegbrengen zijn dus als een magische begoocheling. De afwezigheid van handeling en de afwezigheid van begin en einde – ook deze denkbeelden zijn onwaar, zoals een luchtkasteel. Door het woord ‘onwaar’ ontstaat (manifesteert zich) slechts dat wat waar is – onwaar en waar zijn beide even onwaar; . . . Zijn alle dingen om ons heen niet slechts als een luchtbel?
Het grenzeloze, de oneindigheid van de ons omringende ruimte, gaat kennelijk ieder menselijk voorstellingsvermogen te boven, omdat het vormloos is en geen beperkende grenzen kent en toch de kosmische schoot van alle heelallen is die daaruit tevoorschijn komen als ‘vonken van de eeuwigheid’. Daarom werd het door mystici uit verschillende eeuwen en uit alle landen de leegte genoemd.
Dit was in feite de oorspronkelijke en werkelijk verheven gedachte waarvan de vroegste christelijke theologen in hun speculaties zich meester maakten en die ze het ‘niets’ noemden, waardoor ze het denkbeeld, zoals het in zijn oorspronkelijke grootsheid was, niet alleen verdraaiden maar volslagen tenietdeden. Vanaf dat moment tot nu toe liet de orthodoxe theologie de almachtige God de wereld uit het niets scheppen, wat absurd is. Hadden ze dit vóórkosmische volstrekte opgevat als ‘niet-iets’, dan hadden ze de juiste gedachte bewaard. Maar ze brachten het terug tot niets. Ze behielden de letter en verloren de geest.
Door de eeuwen heen heeft de mens met zijn oningewijde verstand de intuïties van zijn geest ondergewaardeerd en het objectief waarneembare en het illusoire met het werkelijke verward, en, wat voor zijn morele en spirituele welzijn nog ernstiger is, hij heeft het aspirerende intellect losgemaakt van zijn wortels in het grenzeloze.
Laten we niet vergeten dat wijzelf de voortbrengselen van het grenzeloze zijn en, gedreven door de stuwende energie van onze geest, vooruitgaan door innerlijke strijd en beproevingen – steeds vooruitgaan naar die uiteindelijke éénwording van ons spirituele zelf en dat grenzeloze wonder dat ons diepste innerlijk is. Toch is dat wonder – wat een prachtige paradox! – eeuwig onbereikbaar, want het is de grenzeloze Ruimte en de onbegrensde duur.