Onze spirituele thuisbasis (Shambhala)
Sambhala is de verborgen thuisbasis van de grote broederschap van mahatma’s en hun meerderen, en vanuit dat centrum werden op bepaalde tijdstippen in de geschiedenis van ons vijfde wortelras opdrachten gegeven voor spiritueel en intellectueel werk onder de mensen. Het is een werkelijk bestaande streek in een mystiek gebied van de aarde, slechts bekend aan hen die voor hun training daarheen worden geroepen, en het wordt beschreven als een plaats van grote schoonheid, omgeven door een bergketen van de majestueuze Himalaya. Geen macht, door het menselijk genie opgeroepen, kan doordringen tot dit spirituele centrum, want het wordt door akasische barrières beschermd. Sinds het einde van het vierde wortelras van de mensheid is het door geen agressie van welke aard ook verstoord. Velen hebben zonder succes geprobeerd deze mystieke plaats te identificeren met een gebied of een stad die nu bekend is. In de Purana’s en elders wordt gezegd dat uit Sambhala de Kalki-avatara van de toekomst zal verschijnen.20
Juist omdat de Boeddha Gautama de boeddha was die in ons vijfde wortelras moest verschijnen, zijn zijn bestemming en plichten nauw met ons huidige wortelras verbonden, tot het einde daarvan; en daarom blijft hij in geheimzinnige afzondering in Sambhala, maar als het hoofd van de broederschap van adepten staat hij toch in voortdurend spiritueel, intellectueel en psychisch contact met de mensheid.
Dit centrum is karmisch een van de plaatsen van de aarde met een bestemming voor de toekomst. Het is veelbetekenend dat bij wijze van spreken een van de hoofd-aders van de levensbron van de aarde erdoor of eronderdoor gaat. In dit verband haalt HPB in De geheime leer (2:452) uit de Commentaren op het Boek van Dzyan het volgende aan:
Het [het water van het leven] wordt gezuiverd (bij zijn terugkeer) naar haar hart – dat klopt onder de voet van de heilige Sambhala, die toen (in het begin) nog niet was geboren. Want in de gordel van de woonplaats van de mens (de aarde) liggen het leven en de gezondheid van alles wat leeft en ademt, verborgen.
Dan geeft ze in een voetnoot het volgende commentaar:
Het is het bloed van de aarde, de elektromagnetische stroom die door alle aderen circuleert, en waarvan men zegt dat die is opgeslagen in de ‘navel van de aarde’.
Overigens heeft Sambhala twee aspecten: het spirituele en het geografische.
Er is gezegd dat de spirituele thuisbasis van onze mensheid zich in de eerste plaats in de zon bevindt, en in het voorafgaande heb ik naar dat heilige, ontoegankelijke district in Tibet verwezen als de centrale thuisbasis van de meesters. Er is nog een derde spirituele thuisbasis, een middengebied, tussen de zon en de Tibetaanse Sambhala. Zinspelingen op deze derde en heiligste plek op aarde kan men in alle grote exoterische religies aantreffen, en deze plek is de top van wat in de Purana’s van de hindoes svetadvipa wordt genoemd, de berg Meru of Sumeru. Het is de noordpool van de aarde, niet gekozen om haar geografische eigenschappen, als die er al zijn, maar op grond van haar astronomische positie. Over dit gebied schreef HPB in De geheime leer (2:6):
Dit ‘Heilige Land’ . . . heeft, zoals wordt gezegd, nooit het lot van de andere continenten gedeeld, omdat dit het enige is dat bestemd is om van het begin tot het einde van het manvantara door alle ronden heen te blijven bestaan. Het is de bakermat van de eerste mens en de woonplaats van de laatste goddelijke sterveling, die is gekozen als een sishta voor het toekomstige zaad van de mensheid. Over dit mysterieuze en heilige land kan heel weinig worden gezegd, behalve misschien dat, volgens een dichterlijke uitdrukking in een van de toelichtingen, de ‘poolster er een wakend oog op houdt van de dageraad tot het einde van de schemering van ‘een dag’ van de grote adem.’
De spirituele thuisbasis van de mensheid heeft dus drie graden of ‘verdiepingen’: de benedenverdieping is het mooie en mysterieuze gebied Sambhala; de volgende is de mystieke noordpool, geografisch identiek met de noordpool van de aarde, maar mystiek heel verschillend; en de hoogste verdieping is de zon. Op deze verdiepingen wonen drie afzonderlijke klassen van entiteiten, en met alle staat de mensheid in directe spirituele en intellectuele verbinding. Van menszijn gaan we over naar het mahatmaschap, en van mahatmaschap gaan we naar het quasi-goddelijke, en van het quasi-goddelijke worden we goden.
Het leven zelf is een verheven avontuur, een voortdurende reeks sluiers, die de pelgrim de één na de ander wegneemt. En elke evolutionaire inwijding is een onthulling in de zin van een ontsluiering, hoewel dit, vreemd genoeg, een nieuwe versluiering betekent. En waarom? Omdat telkens als we een nieuw licht ontvangen, we tijdelijk erdoor worden verblind; de toename in kennis verblindt ons tijdelijk voor alles wat nog hoger is. En we moeten de nieuwe onthulling doormaken tot we beseffen dat het een nieuwe versluiering is, en dan gaan we verder naar een hogere onthulling.
Aan de andere kant is er sprake van onthulling in de zin van ontsluiering en dat is inwijding. Inwijding is in de meest ware zin inspiratie, en de hele lichtzijde van de natuur is eeuwig bezig met ontsluieren, met het geven van hulp en licht aan menselijke of andere zielen die gereed zijn, met het stimuleren van aspiratie in het hart en het verder leiden van de levenspelgrims naar steeds ruimere, grootse vergezichten.
Onthulling en onafhankelijk onderzoek bestaan beide: er is individuele vooruitgang, die spirituele, verstandelijke en psychische ontdekkingen met zich meebrengt; en er zijn ook onthullingen in de zin van ontsluieringen, en dit zijn alle inwijdingen of inspiraties. Inwijding is een snelle methode om licht en evolutionaire ontwikkeling te verkrijgen, en daarom is het zo moeilijk. Maar het is prachtig.
Het gevolg van de hogere graden van inwijding, als deze inwijding met succes wordt bekroond, is dat de goddelijke of spirituele delen van de initiant zich tijdelijk vereenzelvigen met zijn eigen individuele, egoïsche aard of bewustzijn – zijn ego. Dat vindt voor het eerst pas echt plaats tijdens de vijfde inwijding, die door de bijzondere eigenschappen van de manasische natuur van de mens, de manasaputra in hem, wordt gekenmerkt. Hoge adepten, die ten minste de vijfde en waarschijnlijk de zesde inwijding hebben ondergaan, kennen, voelen en beseffen de voortdurende en levende aanwezigheid in zich van de innerlijke god; en in verschillende landen spreken zij in die ogenblikken van innerlijke extase deze innerlijke god bij naam aan. Sommigen noemen hem Vader, anderen noemen hem Vader-vuur, Vader-vlam, Vader-geest of Vader in de Hemel; maar altijd Vader, omdat de geest in ons de uiteindelijke essentie en oorsprong en dus de bron van ons wezen is.
Dit feit schenkt het menselijk leven een geweldige waardigheid en grootsheid. Het betekent dat iedere mens een zwakke uitdrukking is van een goddelijke entiteit en dat hij steeds meer zelfbewust één kan worden met deze innerlijke god – die zijn meest innerlijke zelf is – naarmate hij daarmee tot een eenheid versmelt, door het te willen.
De adept, bijvoorbeeld, die ten minste eenmaal deze hoogste vereniging heeft bereikt, zal deze vereniging daarna vrijwel altijd tot stand kunnen brengen, als hij dat wil. De lagere klasse van adepten, die niettemin iets van deze graad hebben bereikt, voelen of ondergaan dit, hun diepste innerlijk, als een ander die toch op geheimzinnige wijze identiek met hen is; en in ogenblikken van gevaar of spanning treden ze door een wilsinspanning in verbinding, en dus vereniging, met de innerlijke godheid, op wie ze een beroep doen en waaraan ze kracht ontlenen. De hogere graden van adepten voelen het één-zijn op volmaakte wijze en niet meer als het ware als een uiterlijke band van het individuele zelf, maar als hun eigen meest innerlijke Zelf.
Dat is de innerlijke boeddha of christus in de mens. Dezelfde ervaring kan elke hoge adept hebben, en in mindere mate ieder gewoon mens. Het is een prachtige gedachte te beseffen dat we in ons deze eeuwige en onuitputtelijke bron van spiritueel en intellectueel licht en kracht bezitten waar we een beroep op kunnen doen, waar we uit kunnen putten als we ons slechts daartoe zouden verheffen. Dit is in zekere zin ook de essentie van de avatara-leer in haar anupapadaka-aspect. Dit is wat in feite door inwijding moet worden bereikt.
Het pad van groei is geen moeilijk pad. Het wordt ‘een steil en doornig pad’ genoemd, maar dat is het alleen voor de zelfzuchtige, hebzuchtige, hartstochtelijke lagere mens. Het pad van de geest is het pad van licht, van vrede, van hoop; het is het pad naar de zon. Het is een heerlijk gevoel dat we onze bestemming in eigen hand hebben, omdat we van goddelijke oorsprong zijn, dat er in het hart van ieder van ons een god woont, en dat we de mystieke ladder van het leven steeds hoger kunnen beklimmen en zo het gebied van ons bewustzijn en de sfeer van onze activiteiten voortdurend kunnen uitbreiden, van een planeet tot een zonnestelsel, en van een zonnestelsel tot een melkwegstelsel, en van een melkwegstelsel tot een heelal, en van een heelal tot andere combinaties van heelallen, en zó eindeloos kunnen groeien in bewustzijn, kracht, wijsheid en liefde.
Wanneer we ons in ogenblikken van beproeving of moeilijkheden naar binnen keren en opstijgen langs die mystieke, innerlijke ladder, die vlammende zuil van luister in ons, ondergaan we een tijdelijke transfiguratie; en als we deze eenwording tot stand kunnen brengen, zal alles wat we doen volmaakt worden gedaan, en zullen we praktisch onfeilbaar zijn in ons oordeel.
Ik heb vaak het gevoel gehad dat als ik de rest van mijn leven op aarde niets anders zou doen dan deze leer verkondigen in haar vele vormen – van alle kanten belichten en verwoorden, zodat mensen van verschillende aard erdoor werden aangesproken – ik meer zou doen dan wanneer ik diezelfde tijd besteedde aan onderricht in bijzondere aspecten van de occulte filosofie en daarvoor verschillende methoden koos. Het is de basisleer van de esoterische theosofie; de fundamentele eenheid van de mens in zijn geest met de spirituele hiërarch van het heelal.