De drie gewaden
In de zevenvoudige constitutie van ieder gemanifesteerd wezen, niet alleen van de mens maar ook van de goden, zijn ‘drie gewaden’, in het esoterisch boeddhisme bekend als de trikaya, namelijk de dharmakaya, de sambhogakaya en de nirmanakaya. Deze gewaden worden echter alleen zelfbewust actief en werkzaam bij meer gevorderde mensen (of daaraan gelijkwaardige wezens).
In ieder wezen heeft deze drieledige essentie een gemeenschappelijke identieke oorsprong, en deze bron is het wonderlijke wezen dat tegelijk ‘één en velen’ is, dat zich in de hele hiërarchie manifesteert in een reeks wezens die uit hemzelf voortkomen, en dat daarom vanaf het begin van het grote kosmische manvantara tot het einde daarvan als een individu en als een verzameling bestaat en functioneert in de dharmakaya-, sambhogakaya- en nirmanakaya-toestanden.
Het hoogste aspect of de hoogste sub-entiteit van het wonderlijke wezen is de eerste logos of oorspronkelijke geest, die adi-boeddha wordt genoemd, want adi betekent begin of oorsprong. Deze adi-boeddha bevindt zich in de dharmakaya-toestand: die van zuiver bewustzijn, zuivere gelukzaligheid, zuivere intelligentie, bevrijd van alle persoonlijke gedachten, het is dat spirituele lichaam of die spirituele toestand van een wezen waarin het besef een ziel en een ego te zijn is verdwenen en opgegaan in het universele of hiërarchische. Het tweede aspect van het wonderlijke wezen wordt de dhyani-boeddha genoemd, en heeft als voertuig de sambhogakaya, wat participatielichaam betekent, omdat de boeddha in de sambhogakaya-toestand zijn bewustzijn als individu, zijn egoïteit, nog behoudt. Het derde aspect of de derde sub-entiteit is de manushya-boeddha, wat menselijke boeddha betekent, zo genoemd omdat hij is geboren in een menselijk lichaam voor meedogend werk onder de mensen; als hij dat wil of als dat nodig is, leeft en werkt hij in de nirmanakaya, waarover een prachtige leer bestaat. In één opzicht is het het hoogste van de drie aspecten omdat incarnatie in het menselijk bestaan een geweldige, vrijwillige zelfopoffering betekent. Via de lijn van de dhyani- en manushya-boeddha’s wordt de wijsheidsleer van de eeuwen op mystieke wijze naar de mensheid overgebracht door hun vertegenwoordigers op aarde, de broederschap van adepten. Zij vormen het spiritueel-psychische aspect van het wonderlijke wezen en zijn de hiërarchie van mededogen, die door de Grieken de Gouden Keten van Hermes wordt genoemd.
In zulke edele mensen als de mahatma’s – hoewel in mindere mate dan in de diverse graden van bodhisattva’s en boeddha’s – zijn deze drie gewaden niet alleen zelfbewust werkzaam, maar deze verheven mensen kunnen als ze dat willen hun bewustzijnscentrum bijna volledig van het ene naar het andere gewaad verplaatsen.
Wanneer het zelfbewuste ego verkiest zijn bewustzijn in de dharmakaya te concentreren en als deze keuze definitief is gemaakt, is zijn nirvana onherroepelijk, want vanaf dat moment worden de lagere delen van de constitutie afgelegd en verheft de boeddha-adept zich tot de nirvana-toestand, waarin hij eeuwenlang verblijft – tot het einde van het kosmische manvantara. Zo bereiken de boeddha’s van mededogen de dharmakaya-toestand, wat hun het recht geeft nirvana in te gaan; maar ze verzaken het en enkelen van hen blijven in de sambhogakaya, hoewel velen de nirmanakaya verkiezen. De pratyekaboeddha’s daarentegen streven er weloverwogen naar ‘de luister van de dharmakaya te bereiken’ en daarin te blijven tot het volgende kosmische manvantara begint, verzonken in een zelfzuchtige, spirituele gelukzaligheid en afzondering.
De sambhogakaya is het middelste gewaad en is de toestand van die grootse wezens die om verschillende karmische redenen tot op zekere hoogte deelhebben aan de wijsheid en onuitsprekelijke gelukzaligheid van de dharmakaya en toch door karmische banden van sympathie verbonden blijven met de talloze lijdende wezens die achter hen aankomen, en zij functioneren dus in zekere mate eveneens in de nirmanakaya.
Die wezens die zelfbewust in de nirmanakaya zijn gaan functioneren, kiezen dit gewaad om in contact te blijven met de mensheid, want de nirmanakaya-toestand stelt hen in staat een voortdurende invloed van een hoog spiritueel en intellectueel gehalte uit te oefenen op menselijke zaken, en ook om rechtstreekse hulp te bieden wanneer karma dat toelaat.
De bodhisattva’s kiezen onveranderlijk het nirmanakaya-kleed wanneer hun inwijdingsrang dit toelaat, hoewel enkelen van hen het om karmische redenen, waarover zij ondanks hun grote wijsheid en wilskracht geen macht hebben, noodzakelijk vinden het sambhogakaya-kleed aan te nemen. Wanneer de karmische oorzaken zijn uitgewerkt, reïncarneren ze en nemen het nirmanakaya-gewaad later aan, of ze nemen het onmiddellijk aan.
Ik kan eraan toevoegen dat de drie gewaden in verband kunnen worden gebracht met de drie dhatu’s van het boeddhisme, en deze dhatu’s zijn respectievelijk de spirituele gebieden, de tussenliggende of hogere gemanifesteerde werelden, en de lagere kosmische subgebieden waarop wij mensen op dit ogenblik leven. De dharmakaya behoort dus tot de arupadhatu, de sambhogakaya tot de rupadhatu, en de nirmanakaya tot de kamadhatu.
Deze drie gewaden komen ook overeen met de drie delen van de menselijke constitutie – in het westen ruwweg geest, ziel en lichaam genoemd – die de adept of ingewijde bij zeldzame gelegenheden, wanneer dat nodig is, van elkaar kan scheiden zonder zichzelf te doden. De dharmakaya komt dan overeen met de hoogste triade atma-buddhi-manas (of beter gezegd het hogere manas); de sambhogakaya met het hogere manas samen met kama en de hogere gebieden van prana; en de nirmanakaya met manas-kama-prana en het astrale kleed dat deze drie vanuit zichzelf emaneren. Omdat de nirmanakaya in de astrale werelden leeft, heeft hij natuurlijk een ‘astraal lichaam’ nodig dat overeenkomt met het gebied waarop hij werkzaam is. Verder functioneren natuurlijk zijn hogere manas en buddhi in hem, hoewel zijn zelfbewuste werkterrein manas-kama-prana is, net zoals het zelfbewustzijn van de mens nu grotendeels in het kama-manas en de lagere beginselen is geconcentreerd, terwijl toch ook de hogere beginselen in hem min of meer actief zijn.
Men moet bedenken dat al zulke uitspraken slechts gedachtesteuntjes zijn, en daarom moeten we, wat deze overeenkomsten betreft, ons denken niet blijvend met één bepaalde zienswijze verbinden. In feite omvat de nirmanakaya alles, behalve de laagste triade, dat wil zeggen, het lichaam, de fysiek-astrale prana’s en het lingasarira. Hij omvat ook nog de sambhogakaya en de dharmakaya, maar het bewustzijnscentrum is tijdelijk geconcentreerd in het nirmanakaya-aspect van het bewustzijn zelf.
Het is zelfs voor een adept niet mogelijk tegelijkertijd volledig zelfbewust te functioneren in alle drie de gewaden, maar hij kan wel kiezen in welk hij tijdelijk wil werken. Welk gewaad hij op een gegeven ogenblik ook kiest om in te werken, de atmische bewustzijnsstroom werkt altijd door hem heen. Vandaar dat een dergelijke scheiding, of tijdelijke concentratie van het zelfbewustzijn in een van de gewaden, niet betekent dat het uitgekozen gewaad wordt gescheiden van de rest van de constitutie, want zo’n breuk zou het uiteenvallen van de hele constitutie tot gevolg hebben en de volledige dood van de adept betekenen.
De leer over de trikaya is een van de verhevenste van het hele terrein van het occultisme. Om deze levende drieledige buddhische essentie in de constitutie van ieder mens tot zelfbewuste activiteit te brengen, geven de meesters van wijsheid en mededogen, wanneer ze op de drempel van nirvana staan, deze verheven toestand op en keren ze terug om de mens te leiden en te onderrichten.