Het heelal: een levend organisme
De geheime leer verkondigt de steeds verdergaande ontwikkeling van alles, van zowel werelden als atomen; en deze indrukwekkende ontwikkeling heeft noch een denkbaar begin, noch een voorstelbaar einde. Ons ‘heelal’ is er slechts één uit een oneindig aantal heelallen, die alle ‘zonen van noodzakelijkheid’ zijn, omdat ze schakels vormen in de grote kosmische keten van heelallen, en elk heelal verhoudt zicht tot zijn voorganger als een gevolg, en tot zijn opvolger als een oorzaak.
– De geheime leer, 1:73
De levenskrachten in een heelal werken zonder ophouden; geen ogenblik zijn ze bewegingloos. Daarom wordt het heelal, na de stadia van de onzichtbare werelden te hebben doorlopen, geboren en bereikt het het hoogste punt van zijn stoffelijke bestaan, maar stopt daar niet, want op het moment dat het hoogste punt van de boog wordt bereikt, bewegen de krachten zich gestaag omlaag, maar niettemin voorwaarts.
Een heelal komt tot aanzijn omdat een kosmische entiteit zich belichaamt; en een heelal sterft, evenals een mens sterft, omdat het het punt heeft bereikt waarop het grootste deel van zijn energieën de onzichtbare rijken al is binnengegaan. Heelallen belichamen zich net als menselijke ego’s. Dezelfde fundamentele wetten heersen zowel in het groot als in het klein. Er is geen enkel essentieel verschil. De verschillen liggen in de details, niet in de beginselen. De dood is slechts een verandering; het leven is slechts een ervaring. Het enig blijvende is zuiver onvermengd bewustzijn, want dat sluit al het andere in.
Men denkt gewoonlijk dat men volwassen wordt en de groei dan stopt, dat men een poosje volwassen blijft en dan begint af te takelen. Er bestaat geen tijd van stilstand. De krachten die de mens samenstellen en hem tot een wezen maken, zijn voortdurend in beweging en volgen dezelfde weg die tot de geboorte van het kind leidt, die het kind tot volwassenheid brengt en die de volwassene naar de dood voert. Vanaf het moment dat het hoogtepunt van de vermogens en krachten van een mens in een bepaald leven wordt bereikt, begint het verval, maar dit ‘verval’ betekent eenvoudig dat de innerlijke mens in de onzichtbare werelden al is begonnen zijn weg te vinden en zijn nieuwe lichaam te vormen.
De mens is thuis op vele gebieden. Hij is in feite overal thuis. Ons aardse leven is maar één klein segment van de cirkel van het bestaan. Het zou absurd zijn te zeggen dat één bepaalde plaats, zoals onze aarde, de maatstaf zou zijn waarnaar de hele pelgrimstocht van de mens kan worden beoordeeld. Evenzo worden de belichaming en de groei van een heelal, zijn hoogtepunt en verval en daarna zijn dood, veroorzaakt doordat de kosmische entiteit vanuit de onzichtbare gebieden naar deze stoffelijke rijken komt, zich belichaamt in de substanties daarvan en zo een stoffelijk heelal opbouwt, en dan verdergaat; en wanneer deze reis haar einde nadert, verkeert het heelal in zijn stadia van ontbinding.
Het gaat met een ster of een zon net zoals met het heelal waaruit ze voortkomen. Elke entiteit doorloopt eenzelfde proces. Het leven is eeuwig, heeft begin noch einde; en een heelal verschilt in essentie in geen enkel opzicht van een mens. Hoe zou dat ook kunnen, wanneer de mens slechts illustreert wat het heelal als voornaamste wet tot uitdrukking brengt. De mens is het deel; het heelal is het geheel.
Kijk omhoog in de violette koepel van de nacht. Denk na over de sterren en de planeten; elk van hen is een levensatoom in het kosmische lichaam; elk van hen is de gestructureerde woonplaats van een menigte kleinere levensatomen, die de schitterende lichamen opbouwen die we zien. Bovendien was iedere stralende zon die als een juweel aan de hemel schittert eens een mens, of een wezen gelijkwaardig aan de mens, tot op zekere hoogte in het bezit van zelfbewustzijn, intellectuele kracht, een geweten en spirituele visie, en ook een lichaam. En de planeten en de myriaden entiteiten op de planeten die om zo’n kosmische god cirkelen, elk zo’n ster of zon, zijn dezelfde entiteiten die in lang vervlogen kosmische manvantara’s* de levensatomen van die entiteit waren. Door de eeuwen heen volgden ze zijn spoor, terwijl ze alle leerden en vorderden. Maar verder op het evolutiepad bevond zich, als hun leider, hun ouder, de bron van hun bestaan.
*Manvantara is een samenstelling van twee woorden, manu-antara, dat ‘tussen twee manu’s’ betekent en daarom technisch slaat op de periode van gemanifesteerde activiteit tussen de openings- of wortel-manu en de afsluitende of zaad-manu van een bol. Door de gedachte uit te breiden heeft de term de algemene betekenis gekregen van de levensduur van een Ei van Brahma, hetzij planetair, solair of galactisch. Manu vertegenwoordigt dus de gezamenlijke entiteiten die aan het begin van manifestatie verschijnen, en waarvan alles wordt afgeleid.
Door onze daden beïnvloeden we voortdurend de bestemming van de zonnen en planeten van de toekomst, want wanneer wij, door de ingeboren vermogens van de innerlijke god tevoorschijn te brengen, stralende zonnen zullen zijn geworden die in de kosmische diepten schitteren, dan zijn de nevelvlekken en de zonnen die ons dan omringen de geëvolueerde entiteiten die nu onze medemensen zijn. Daarom zullen de karmische betrekkingen die we nu met elkaar op aarde of op andere bollen van onze planeetketen of elders hebben, zeer zeker zowel hun als onze eigen bestemming beïnvloeden.
Ja, ieder van ons wordt in de verre eonen van de toekomst een zon, schitterend in de ruimten van de Ruimte. En dat zal gebeuren wanneer we de godheid in de kern van ons wezen door evolutie tevoorschijn hebben gebracht en wanneer die godheid op haar beurt naar nog grotere hoogten zal zijn gestegen. Voorbij de zon zijn er andere zonnen, zo verheven dat ze voor ons onzichtbaar zijn, zonnen waarvan onze eigen zon een goddelijke dienaar is.
De melkweg, een compleet en opzichzelfstaand heelal, is als geheel slechts één kosmische cel in het lichaam van een superkosmische entiteit, die op haar beurt er slechts één is van een oneindig aantal andere soortgelijke entiteiten. Het grote bevat het kleine; het grotere bevat het grote. Alles leeft voor en met al het andere. Dat is de reden waarom afgescheidenheid de ‘grote ketterij’ is genoemd. Ze is de grote illusie, want afgescheidenheid bestaat niet. Niets kan alleen voor zichzelf leven. Iedere entiteit leeft voor het geheel, en het geheel is niet volledig zonder die ene entiteit, en leeft daarom voor haar.
De grenzeloze Ruimte is ons thuis. Daarheen gaan we, en daar zijn we in feite zelfs nu. We zijn niet alleen door onverbrekelijke schakels met het hart van de oneindigheid verbonden, maar we zijn zelf dat hart. Dat is het stille, smalle pad dat de oude filosofen onderwezen; het pad van het spirituele zelf in ons.