Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

Hindoe-opvattingen over maya

Het menselijk genie heeft in de loop van de eeuwen over het ontstaan van het heelal verscheidene theorieën opgesteld van filosofische, wetenschappelijke en religieuze aard. De verschillen betreffen echter voornamelijk de manier van presenteren, want alle grote geesten uit het verleden verkondigden dezelfde wijsheidsleer, dezelfde theosofie, die oorspronkelijk door manasaputrische entiteiten uit andere gebieden aan de eerste zelfbewuste mensen op deze aarde werd onderwezen. Maar in de loop van de eeuwen werd de oorspronkelijke betekenis van deze kosmische filosofieën uit het oog verloren en bleven slechts de woorden over; zo ontstonden verschillende scholen, die elk de min of meer zuiver exoterische interpretatie van het oorspronkelijke religieus-filosofische stelsel volgde waarmee ze was verbonden.

Sommige denkers van het oude India onderwezen bijvoorbeeld de Arambha-leer, dat het heelal door een verheven intelligentie werd geschapen uit kosmisch materiaal dat voordien al in de ruimte bestond. Deze school ging uit van de gedachte dat het heelal werd gevormd door een reusachtige individuele godheid, en dus een ‘begin’ heeft gehad, wat de betekenis is van het Sanskrietwoord arambha. Het christelijke stelsel volgde diezelfde gedachtegang nog verder en bouwde een totaal onfilosofisch denksysteem op waarin een oneindige, persoonlijke God het heelal uit niets schiep. Hier was de arambha-gedachte eenvoudig doorgeschoten. Toch hadden deze hindoedenkers wel gelijk, in die zin dat ieder heelal zijn periodieke begin en einde heeft, al werd het zeker niet ‘geschapen’ als het uiterlijke product van de wil en de intelligentie van een verheven geest die handelde zonder dat hij daarvoor verantwoording verschuldigd zou zijn. In feite is elk heelal eenvoudig het karma of de reproductie van zijn vorige zelf – een vorig heelal dat dus aan zijn eigen wederbelichaming voorafgaat – en dit herhaalt zich in de tijdloze duur, al vindt er wel overal een geleidelijke verbetering plaats tijdens het proces van evolutionaire groei.

Een andere school onderwees de Parinama-leer, waarin werd verondersteld dat het heelal – elk heelal – door een verheven kosmische intelligentie werd geëmaneerd uit denkvermogen en substantie, die vanuit haarzelf tot manifestatie kwamen. Tot zover is dit denkbeeld van een emanatie* in overeenstemming met de esoterische traditie, die er echter dit belangrijke punt aan toevoegt: deze verheven kosmische intelligentie is slechts één van een oneindig aantal andere soortgelijke intelligenties, en bestaat dus niet als één enkel en uniek wezen in de onbegrensde ruimte.

*Vgl. De mahatma brieven, blz. 81-2.

Een derde school, de Vivarta, stelt als kern van haar leer dat het heelal is geëmaneerd uit het goddelijke als een verandering of wijziging van zichzelf, en daarom als een niet-permanent en dus mayavisch voortbrengsel. Ook hier zijn we het eens met bepaalde elementen van hun leringen. Maar de fout van deze school schijnt te zijn dat ze verklaart dat een deel van de goddelijke essentie in feite een illusie wordt, in plaats van in te zien dat hoewel het gemanifesteerde heelal inderdaad een tijdelijke kosmische illusie is, dat slechts betrekkelijk is omdat het zijn grondslag in de Werkelijkheid heeft.

Deze drie scholen kunnen worden vergeleken met wetenschap, filosofie en religie. De Arambha die een wetenschappelijke opvatting huldigt; de Parinama met een filosofische visie; en de Vivarta met een religieuze zienswijze van de waarheid.5

Kort samengevat: de Arambha is die opvatting over de oorsprong van de dingen die, aangeduid als wetenschappelijk, het heelal ziet als het ontstaan van een ‘nieuw’ voortbrengsel van een tevoren bestaande kosmische intelligentie en al tevoren bestaande ‘punten’ van individualiteit, die we veeleer monaden dan atomen zouden noemen. Hoewel wordt erkend dat zo’n nieuw voortgebracht heelal het karmische resultaat is van een voorafgaand heelal, het vroegere ‘zelf’ van het huidige, wordt niettemin de nadruk gelegd op het begin, op het heelal als een ‘nieuw’ voortbrengsel, zoals wetenschappers het heelal veelal zien.

Hoewel de Parinama-leer veel raakvlakken heeft met de Arambha, legt ze de nadruk op het ontstaan van het heelal als een voortbrengsel van krachten, entiteiten en substanties die zich van binnenuit ontplooien en zo het heelal doen ontstaan door een soort omzetting of ontvouwing door emanatie of evolutie.

Het Vivarta-stelsel dringt nog dieper door in het kosmische mysterie en vestigt de aandacht op de oneindige duur van de goddelijke essentie, die het ziet als de voortbrenger van verschijningsvormen* van zichzelf, door wijzigingen van zichzelf of van delen daarvan, teweeggebracht door emanatie-evolutie van binnenuit, en deze wijzigingen vormen de kosmische mahamaya. Het gehele objectieve heelal, zichtbaar en onzichtbaar, wordt daarom gezien als illusoir omdat het slechts een collectieve wijziging, of reeks van wijzigingen is, van de voortbrengende goddelijke essentie; en deze laatste blijft altijd zichzelf maar brengt niettemin verschijningsvormen van zichzelf voort door objectivering in een proces van ontvouwing of emanatie-evolutie.

*De technische term voor deze verschijningsvormen is namarupa – een samengesteld Sanskrietwoord dat naam-vorm betekent; nama komt overeen met ideeën of begrippen, en rupa betekent objectivering: beelden of vormen waarin deze ideeën zich manifesteren.

Deze drie scholen bestaan met grotere en kleinere verschillen nog steeds in India, en hun ideeën zijn elders in de wereld ook gangbaar geworden. Hoewel ze elementen van waarheid bevatten, schijnen ze uit te gaan van een ‘scheppende’ hoogste intelligentie, die als een individu op een min of meer menselijke wijze als een schepper of maker werkt; alle drie zijn te antropomorfistisch.

Volgens het theosofische standpunt bevat de onbegrensde Ruimte in haar grenzeloze gebieden en in elk oneindig klein mathematisch punt daarvan, leven en substantie met een inherent scheppend en vormend vermogen; zodat, terwijl misschien in één deel van het grenzeloze, zichtbaar en onzichtbaar, een heelal ontstaat, in een ander deel een ander heelal zijn manvantarische einde kan bereiken en zich voorbereidt op zijn kosmische pralaya. Men heeft daarom een verkeerde voorstelling van het oneindige als men veronderstelt dat het op enig moment een actieve, scheppende macht is die vanuit zichzelf heelallen tevoorschijn brengt, want dat betekent een gewild en scheppend – en dus beperkt – handelen. De waarheid is dat elk zo’n heelal, als een ruimtelijke eenheid, hoewel het in alle eeuwigheid in het grenzeloze bestaat, niettemin zichzelf voortbrengt en tot manifestatie komt door inherente zaden van actieve individualiteit. Dit proces van heelallen die als gevolg van hun eigen ingeboren individuele leven, bewustzijn en energie verschijnen, verdwijnen en tot aanzijn komen, is één kant van de leer over svabhava* – zelf-voortbrenging van het karakteristieke.

*Er bestond ooit een hoogontwikkelde filosofische school in het boeddhisme die de Svabhavika werd genoemd, omdat haar leraren vasthielden aan de gedachte dat alle entiteiten of wezens, waar ook in tijd en ruimte, verschijnen en verdwijnen als gevolg van ingeboren individuele krachten in henzelf. Deze krachten doorlopen de hele schaal van het kosmische mysterie, van het goddelijke via het spirituele, mentale, psychische, emotionele, astrale tot het fysieke. In dat opzicht kwam deze school overeen met de esoterische filosofie; maar al vele eeuwen zijn de Svabhavika’s zeer gedegenereerd, zowel wat hun filosofische ideeën als hun inzicht betreft, zodat hun school tegenwoordig bijna een verhuld materialisme vertegenwoordigt.

Al zulke entiteiten of wezens – hetzij een heelal, of een rondzwervend levensatoom waar dan ook – zijn omringd en doortrokken van de allesomvattende geest, het bewustzijn, de substantie en kracht van het onbegrensde al. Zoals HPB het uitdrukte: ‘ . . . de onkenbare oorzaak brengt geen evolutie teweeg, hetzij bewust of onbewust, maar laat slechts periodiek verschillende aspecten van zichzelf zien, die door eindige denkers kunnen worden waargenomen’.*

*De geheime leer, 2:553.

Waar het hier om gaat is dat de ‘onkenbare oorzaak’ geen individu is in de zin van een schepper, maar de uitgestrekte, onbegrensde kosmische oceaan, waaraan alles ontspringt, waarin alles voor altijd is, en waarin alle entiteiten ten slotte terugkeren voor hun respectieve perioden van rust en herstel. Het zou volstrekt onjuist zijn zich de onbegrensde oneindigheid voor te stellen als een individu, dat door golven van evoluerend leven in voortdurende beweging is. Al zulke opvattingen van kosmische processen zijn begrensd, hoe kolossaal ze in onze menselijke verbeelding misschien ook zijn. Men kan niet zeggen dat de oneindigheid, de eeuwigheid, het onkenbare, kan evolueren, omdat alleen eindige dingen evolueren, want evolutie is een eindig proces. Evolutie is slechts een andere manier om de werking van karma tot uitdrukking te brengen, dat wil zeggen het uitwerken van karma en evolutie zijn praktisch identiek.

Voor het bewustzijn van wezens in het dhyani-chohanische stadium is de menselijke evolutie hier op aarde slechts een maya, en in het bewustzijn van nog verhevener entiteiten, die even ver boven de dhyani-chohans staan als zij boven ons, is zelfs de dhyani-chohanische evolutie slechts een maya. Niettemin is er evolutie in de stoffelijke werelden waar maya oppermachtig is – want de betekenis van stof en maya is in wezen dezelfde. Hier is evolutie oppermachtig, omdat karma oppermachtig is en daarom is evolutie iets heel werkelijks voor ons. Het bestaat maar is niet.

Wanneer een entiteit of een wezen ontwaakt en zich manifesteert, start dat proces in elk van de gevallen doordat vanuit de tot dan ‘slapende’ goddelijke entiteit de emanatie begint. Dit woord emanatie komt uit het Latijn en betekent uitstromen, zoals gedachten uit het brein stromen of zoals een rivier uit zijn bron stroomt. Emanatie is een proces dat zich tijdens de hele levensduur van een zich manifesterend wezen, groot of klein, voortzet; en iedere evolutionaire vooruitgang is inderdaad een groei die werd bereikt door het emaneren of uitstromen van krachten, eigenschappen en vermogens uit het innerlijk van de entiteit.

We kunnen emanatie en evolutie als bijna, zo niet geheel, gelijkwaardig beschouwen. In feite zijn het slechts twee beschouwingswijzen van hetzelfde proces, kosmisch of op uiterst kleine schaal. Evolutie betekent ontvouwing en dus de bevrijding van wat als niet gemanifesteerde krachten en eigenschappen al in de entiteit bestaat. Wanneer de emanatie op een bepaald gebied begint, begint op hetzelfde ogenblik ook de evolutie. Anders gezegd: wanneer een eigenschap of vermogen begint voort te komen uit de essentie van de monade, begint het vanaf dat moment ook zijn svabhava of kenmerkende eigenschappen te ontvouwen. Het omgekeerde van evolutie is involutie: het inrollen of weer verzamelen van wat tevoren was ontrold. Involutie is daarom ook het tegenovergestelde van emanatie.

Het hele gemanifesteerde heelal is, vergeleken met het goddelijke, een mahamaya, voortgebracht door emanatie-evolutie. Voor ons eindige wezens, die zelf een maya zijn vergeleken met het onuitsprekelijke goddelijke, zijn evolutie en emanatie en alle werkingen daarvan echter een werkelijkheid, omdat ons waarnemend bewustzijn zelf het product is van deze mayavische processen. Men kan zeggen dat de esoterische filosofie een objectief idealisme onderwijst: het heelal en al zijn manifestaties en werkingen zijn ‘werkelijk’ voor allen die erbij betrokken zijn; maar zijn maya vergeleken met de uiteindelijke en onbegrensde Werkelijkheid, waaruit het heelal oorspronkelijk als een kosmische monade voortkwam en waarin het, eeuwigheden later, zal terugkeren.


Bron van het occultisme, blz. 110-4

© 2022 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag