Binnen- en buitenronden
In de hermetische geschriften laat de ‘sterveling’ op elk van de zeven gebieden van opstijging na de dood een van zijn ‘zielen’ (of beginselen) achter, tot hij op het gebied boven alle zones is aangekomen en overblijft als de grote vormloze slang van absolute wijsheid – of de godheid zelf.
– De geheime leer, 1:450
Omdat het heelal een organische entiteit is, reageert ieder deel, spiritueel en verstandelijk, magnetisch en fysiek op ieder ander deel; de buitenste ‘huid’ van de natuur die we waarnemen is slechts de bekleding van uitgestrekte innerlijke werelden en sferen. Het hele zonnestelsel is daarom in feite een ‘plenum’ of ‘pleroma’, zoals de oude gnostici leerden. Met andere woorden, het zonnestelsel is ‘vast’ in de zin dat het vol is met substanties en krachten in vele graden en fasen van activiteit, die alle op elkaar inwerken, zich vermengen en zo een levend wezen vormen – een enorm kosmisch lichaam, waarin het volledig zelfbewuste, het gedeeltelijk zelfbewuste, en het alleen maar bewuste leven en de vitaliteit van de leidende kosmische godheid of hiërarch werken.
Dit kosmische plenum of pleroma is in werkelijkheid het aurische ei van het heelal, alles wat het heelal is en bevat, en al zijn substantiële essenties zijn de vele en verschillende lagen van het kosmische aurische ei. We hebben een nauwkeurige analogie in het aurische ei van de mens, dat de ware individualiteit is zoals die zich manifesteert tijdens het manvantara. Wanneer het manvantara van een heelal of de incarnatie van een mens ten einde loopt, vindt het uiteenvallen van de lagere delen van de constitutie van het aurische ei plaats, de levensatomen gaan uiteen en de hogere beginselen verzamelen zich, terwijl tegelijkertijd het aurische ei zich naar binnen toe opvouwt en de spirituele individualiteit als een mantel omgeeft.
Dit verklaart waarom de uiterlijke vormen van een heelal – de lagere delen van het aurische ei – uit het gemanifesteerde bestaan verdwijnen, en dat wat eens de plaats van een heelal was, zich dan vult met zogenaamde interstellaire ether. Het aurische ei, dat alle hogere beginselen van het vroegere heelal omhult, gaat op reis door de ruimten en volgt de galactische circulaties, terwijl deze hogere beginselen hun nirvana ondergaan.
Hetzelfde proces vindt op kleinere schaal plaats wanneer een mens sterft. Al is het waar dat elk van de beginselen van een mens uiteindelijk afkomstig is, als uit een brandpunt, van een van de planeetketens van het zonnestelsel, toch moet men niet denken dat deze stralen van de verschillende planetaire bestuurders die samen de constitutie van een mens vormen, zich buiten zijn aurische ei bevinden, maar veeleer dat ze daarin zijn opgenomen. Het zou bijvoorbeeld geheel onjuist zijn om te veronderstellen dat zijn buddhi gesitueerd is op de planeet Mercurius, zijn hogere manas op Venus, en zijn kama op Mars, enz. Waar het om gaat is dat, hoewel deze planetaire bestuurders of beschermers de spiritueel en psychomagnetisch welwillende opzichters of beschermers van de beginselen van een mens zijn, deze beginselen zich niettemin in zijn constitutie bevinden, daartoe behoren, en tezamen de verschillende stromen levensessenties uitstorten, die in feite het aurische ei zelf vormen en zijn.
De spirituele monade van de mens volgt tijdens haar omzwervingen na de dood de circulaties in de kosmos door het pleroma, hetzij in onze planeetketen of in het hele zonnestelsel. De uitdrukking circulaties in de kosmos is niet alleen dichterlijke beeldspraak; deze circulaties zijn in de innerlijke huishouding van de zichtbare en onzichtbare werelden van het heelal even reëel als de zenuwen en bloedvaten in het menselijk lichaam. Zoals deze de kanalen zijn voor het overbrengen van verstandelijke, psychische en zenuwimpulsen en aanwijzingen, en ook van het levensfluïdum of het bloed, zo zijn op analoge wijze de circulaties in de kosmos – of Kosmos* – de wegen die door de opgaande en neergaande rivieren van levens worden gevolgd, die bestaan uit de nooit eindigende stroom van entiteiten van alle klassen die door de hele structuur van het heelal trekken.
*Zie voetnoot blz. 74.
De structuur van het heelal is doortrokken van deze levensessentie. Want een heelal, van de zon of van de melkweg, is een organisme en leeft daarom in al zijn delen, is vol vitaliteit en inherente intelligentie en bewustzijn, vanaf zijn hoogste gebied of beginsel tot zijn laagste, en zo wordt alles daarin omspoeld door de levensessentie en is tevens doordrongen van kosmische intelligentie.
De twee belangrijkste soorten circulaties die door de verschillende klassen van monaden worden gevolgd, als levensgolven en als individuen, worden aangeduid als de binnen- en buitenronden. De binnenronden worden gevolgd (a) gezamenlijk door de levensgolven die van bol naar bol gaan rond een planeetketen; en (b) op precies dezelfde manier individueel door het ego of de menselijke monade na de dood van het fysieke lichaam. Op overeenkomstige wijze worden de buitenronden gevolgd (a) door de gezamenlijke monadische klassen of levensgolven die na enorme tijdsperioden overgaan van planeetketen naar planeetketen, en (b) op precies dezelfde manier individueel door de spirituele monade van de mens.
We zien dus dat de binnen- en buitenronden analoog verlopen, maar toch hierin verschillen dat de monade van een mens op zijn postmortale reis, die dezelfde wegen moet volgen die de monade tijdens het verloop van de buitenronden volgt, dit in een onvergelijkelijk veel kortere tijdsperiode doet, en slechts tijdelijk op de verschillende ‘stations’ verblijft.
De uitdrukking buitenronden kan dus op twee verschillende dingen slaan: ten eerste op de grootse en belangrijke buitenronde die de hele periode van een zonnemanvantara omvat, waarin de spirituele monade op elke planeetketen enige tijd verblijft; en ten tweede, op haar postmortale reis die haar eveneens naar elk van de zeven planeetketens voert, maar in dit geval is haar verblijf in elke individuele keten maar van betrekkelijk korte duur en de verschillende stralen die ze uitzendt en die bij elk van de respectieve planeten horen, zijn eveneens tijdelijk en van korte duur. We kunnen deze de kleinere buitenronde noemen.
Samenvattend kunnen we zeggen dat de buitenronden betrekking hebben op de rondgang van de spirituele monade door het zonnestelsel, van planeetketen naar planeetketen en wel zevenmaal, en deze zeven planeetketens zijn de zeven heilige planeten van de Ouden. De binnenronden hebben betrekking op het lange manvantarische verblijf van een monade in een van deze planeetketens gedurende welke de monade haar eonenlange reizen maakt op en in en door de zeven (of twaalf) bollen van die keten.
Die monaden van de menselijke constitutie die in het bijzonder betrokken zijn bij een van deze ronden, zijn de volgende: de aardse mens, anders gezegd de menselijk-dierlijke monade; de eigenlijke menselijke monade, het brandpunt van alle echt menselijke eigenschappen; de spirituele monade, de bron van alle werkelijk spirituele of boeddha-achtige eigenschappen in de mens; en de goddelijke monade of de innerlijke god, die de atman is in zijn buddhische sluier. Na de dood stijgt elk van deze verschillende delen op naar het gebied waartoe het wordt aangetrokken; met andere woorden, elk stijgt zo hoog als het kan. De goddelijke monade, die het hele melkwegstelsel, ons thuisheelal, als haar bereik heeft, schiet van ster naar ster en van zonnestelsel naar zonnestelsel. Omdat de spirituele monade daarvoor niet sterk genoeg is, is haar terrein het zonnestelsel en gaat ze van planeet naar planeet en naar het hart van Vader Zon; terwijl het gebied van de menselijke monade, of het reïncarnerende ego, het hele stelsel van de twaalf bollen van onze planeetketen bestrijkt.
Wanneer de aardse mens sterft, verzinkt de menselijk-dierlijke monade terstond in een toestand van volledige onbewustheid en wordt bijna onmiddellijk opgenomen in de eigenlijke menselijke monade; de menselijke monade wordt op haar beurt na de tweede dood in kamaloka opgenomen in de spirituele monade en ondergaat daarin haar lange devachanische droomtoestand, en dit devachan komt voor ieder op een verschillend moment tot volledige ontplooiing, afhankelijk van het individuele karma. Het gewone aardse ego, u en ik, kan niet hoger stijgen dan zijn kleine devachan, d.w.z. het kan niet verder gaan dan zijn natuurlijke woonplaats en dat is de aarde; daarbuiten verliest het menselijke ego het bewustzijn en wordt in het reïncarnerende ego meegevoerd wanneer laatstgenoemde zijn ronde langs de bollen maakt.
We moeten bedenken dat wat nu onze monadische ouder is, in ver achter ons liggende manvantara’s een mens was, een kind van zijn eigen spirituele ouder en dat onze tegenwoordige spirituele monade een reïncarnerend ego was, dat in de schoot van zijn toenmalige ouder sliep tijdens de perioden tussen de levens in gebieden van de stof. Als ons huidige reïncarnerende ego uit zichzelf voldoende van zijn eigen innerlijke spirituele krachten en energieën zal hebben ontwikkeld om op zijn beurt een monadische essentie te kunnen worden, dan zal ook dit ego de buitenronden volgen, zoals zijn tegenwoordige oudermonade nu doet. Er is geen onderbreking in deze hiërarchische keten.
Onze verheven bestemming als kinderen van deze aarde is dus om goden te worden, en het hele melkwegstelsel als ons bewustzijnsgebied te hebben. Als dat gebeurt, zal ieder van ons een zon in dat melkwegstelsel zijn.
De spirituele monade – die de menselijke monade in zich meevoert, die op haar beurt de menselijk-dierlijke monade in zich heeft, min of meer als een gedachteneerslag of als tanhische zaden die de toekomstige mens in zijn volgende aardse leven voortbrengen – stijgt min of meer snel door de bollen van onze planeetketen, tot ze de hoogste bol daarvan bereikt en is dan gereed om haar vleugels uit te slaan. Wanneer ze de hoogste bol verlaat, begint ze aan haar omzwervingen, die een tijdelijk verblijf in elk van de zeven heilige planeten omvatten, in regelmatige volgorde, overeenkomstig vooraf vastgelegde wegen die de kosmische krachtlijnen nauw volgen – de circulaties in de kosmos. Men moet echter wel in het oog houden dat de volgorde zoals die in het algemeen door de Ouden werd aangegeven, namelijk Saturnus, Jupiter, Mars, zon, Venus, Mercurius, maan, niet die is waarin de monade rondtrekt.
Het doel van de gang van de monade na de dood door de verschillende planeetketens is haar in staat te stellen zich op elke keten te ontdoen van de bekleedselen of het voertuig dat tot de levensessentie van die planeetketen ‘behoort’. Op deze manier ontdoet de monade zich achtereenvolgens van de zeven omhulsels waarin ze zich bij haar vorige terugkeer naar reïncarnatie op aarde had gewikkeld, en is dan gereed om haar spirituele geboortehuis in te gaan. Wanneer de terugreis naar onze aardketen begint, doorloopt de monade diezelfde zeven planeetketens, maar in omgekeerde volgorde, en bekleedt zich op iedere planeet opnieuw met de levensatomen waaruit de bekleedselen bestonden die ze eerder had afgeworpen.
Eenvoudig gezegd, tijdens haar ‘opwaartse’ reis naar spirituele vrijheid ontkleedt ze zich; en bij haar ‘afdaling’ of terugreis neemt ze haar vroegere levensatomen weer op, en is dan gereed en in staat om de karmische gevolgen uit te werken die haar nog wachtten toen de dood de mens in zijn vorige aardse leven trof.