Aan Z.L.Z. de grootste balling, en vriend van alle wezens; van zijn
jongere broeder,
de samensteller, Jasper Niemand 1891
Voorwoord
Terwijl ik op zoek ben naar vrijheid ga ik naar
de god die het licht van zijn eigen gedachten is. Een mens die hem
werkelijk kent, overstijgt de dood; er is geen ander pad mogelijk.
– Upanishads
In The Path van mei 1887 staat het volgende:
‘We hebben behoefte aan literatuur die niet
alleen voor hoogontwikkelde mensen toegankelijk is, maar eenvoudiger
is en probeert te voorzien in de behoefte van gewone mensen met een
gezond verstand, die werkelijk snakken naar de morele en verstandelijke
hulp die de meer pretentieuze boeken hun niet geven.’
De ervaring van één leerling is, over
het geheel genomen, de ervaring van allen. Details verschillen echter.
Sommigen worden sneller rijk dan anderen: dat zijn zij die krachtiger
en edeler pogingen doen; of ze worden gesteund door een voorraad karma.
Wat theosofen kennen als karma, of de wet van geestelijke actie en reactie,
heeft dit bepaald, omdat het op al die gebieden werkt, zowel het fysieke,
morele, mentale, psychische als het geestelijke. Ons karma kan op elk
van die gebieden worden uitgewerkt wanneer ons leven zich grotendeels
op dat gebied heeft geconcentreerd, ongeacht op welk andere gebied een
of andere speciale eerste impuls of vertakking daarvan zijn oorsprong
heeft gehad.
Toen de schrijver voor het eerst een leerling van
de theosofie werd, had hij bij zijn studie de hulp van een gevorderde
occultist. Deze vriend stuurde hem onder andere de brieven die hier
worden gepubliceerd, in de hoop dat ze ook anderen van dienst kunnen
zijn zoals ze dat voor de oorspronkelijke ontvanger ervan waren. Het
zijn geen uitputtende verhandelingen, maar wenken gegeven door iemand
die wist dat het eerste waaraan een beginneling behoefte heeft, is te
leren hoe hij moet denken. De juiste richting wordt gewezen,
en het wordt aan de student overgelaten om zijn eigen waarnemingen zuiver
te maken, om te gaan vertrouwen op de ingevingen van zijn eigen intuïtie
en deze te versterken, en zich te ontwikkelen, zoals ieder wezen zich
tenslotte moet ontwikkelen, door zijn eigen naar binnen gerichte inspanningen.
Zulke studenten zijn het punt gepasseerd waar hun externe omgeving hun
groei gunstig kan beïnvloeden. Ze kunnen ervan leren, maar de tijd
is ook gekomen om er weerstand aan te bieden en zich alleen te richten
op de innerlijke afstemming op hogere verbanden.
De lezer moet niet worden misleid door de beknopte
vorm van deze brieven. Iedere bewering die erin staat geeft uitdrukking
aan de wet. Ze verwijzen naar oorzaken waarvan het leven een gevolg
is; het leven dat voortkomt uit de werking van de geest in de natuur,
en dat we moeten begrijpen zoals dat binnenin ons is gemanifesteerd,
voordat we vorderingen kunnen maken op het pad. Al die devotionele en
ethische geboden hebben een wetenschappelijke betekenis, want de wijsheidsreligie
verslapt nooit haar greep op de wetenschap of probeert nooit een gevolg
van zijn oorzaak te scheiden. De meeste van die aansporingen hebben
hun oorsprong in de constitutie van de Archaeus, of wereldziel, en in
de wisselwerking van haar energieën; weer andere hangen samen met
het eeuwige.
Eveneens zou de lezer ervoor moeten waken dat hij
Z. niet onderschat omdat deze zo uiterst bescheiden is. Een occultist
is pas werkelijk een mens van gezag wanneer hij deze waarheid volledig
heeft doorgrond en haar belichaamt:
‘En de macht die de discipel zou moeten verlangen
is die waardoor hij in de ogen van de mensen niets lijkt te
zijn.’
Het innerlijke oog, het vermogen om te zien,
ziet dieper in de bron van iemands kennis en schat die op haar juiste
waarde. Die mensen die deelhebben aan het goddelijke, en die als eerste
taak hebben om te geven, worden vaak beschermd voor de verlangens en
nieuwsgierigheid van de onoplettende door een eenvoudig uiterlijk waardoor
de wereld wordt misleid. Sommige mensen zijn groot door de macht die
achter hen staat, de goddelijke energieën die door hen stromen;
ze zijn groot doordat ze hebben geleerd hoe ze deze hemelse instroming
vanuit hogere bestaansgebieden moeten ontvangen; ze zijn de aangewezen
helpers, de ware dienaren van de Wet en leerlingen van meesters die
een humanitaire en universele taak hebben.
Die hulp wordt nooit vrijwillig aangeboden. Ze volgt
het bevel van karma, en als die hulp wordt gegeven, laat ze de studerende
vrij die te aanvaarden of niet, al naar gelang de weg die zijn intuïtie
hem wijst. Er is geen schijn of spoor van gezag aan verbonden op de
manier zoals de wereld gezag opvat. Zij die langs de onbekende weg voortgaan,
zenden boodschappen terug, en wie dat kan, ontvangt ze. Hier worden
maar enkele van de eerste schreden opgetekend en de eerste belemmeringen
overwonnen. Men vindt hier geen aanwijzingen van magische kennis; geen
geloofsformules of occulte vermogens; de vragen van een ontwakende ziel
worden beantwoord, en de pelgrim wordt gewezen waar het pad begint.
De meeste mensen zoeken de feiten over de occulte wetenschap, maar de
leerling die vastbesloten is om het doel te bereiken, verlangt ernaar
de ware weg te vinden. Wat voor anderen alleen maar ethiek schijnt te
zijn, zijn voor hem praktische aanwijzingen, want naarmate hij ze opvolgt,
merkt hij al snel hoe ze verband houden met feiten en wetten die hij
dan kan controleren, en wat voor hem slechts de taal van toewijding
leek, blijkt die van de wetenschap te zijn; maar die wetenschap is geestelijk,
want de grote oorzaak is zuivere geest.
Veel leerlingen zullen op een gegeven moment staan
waar de schrijver toen stond, aan het begin van de weg. Voor hen allen
wordt deze briefwisseling openbaar gemaakt, en ze worden aangespoord
om achter de gedrukte woorden te zoeken naar de onvergankelijke betekenis
ervan. Ze worden misschien aangemoedigd als ze het voetspoor van een
vriend vinden op het oneffen pad, waarboven het licht van de waarheid
altijd schijnt. Toch is zelfs dit licht niet altijd helder en stralend.
Het kan ‘overdag als een wolk zijn, en ’s nachts een zuil
van vuur’. We moeten elk uiterlijk aspect onderzoeken, zelfs dat
van geloof zelf, want het geheim en de kiem van de dingen ligt in hun
kern. Laten we zelfs ons geloof zuiveren; laten we de waarheid zelf
zoeken, en niet onze vooropgezette mening over de waarheid. In haar
spiegel zullen we nooit ons eigen vertrouwde gezicht zien; maar wat
we zien is toch onszelf, omdat ons werkelijke zelf waarheid is.
Naarmate de theosofische beweging opnieuw aan stootkracht
wint, worden nieuwe belangstellenden misschien geholpen door die brieven
die mij zoveel steun hebben gegeven, of aangemoedigd door een soort
deelgenootschap bij het denken, en eveneens bij het werkelijke probleem
waarvoor ze zich geplaatst zien. We denken eerst dat het gaat om het
verkrijgen van occulte kennis. Al snel ontdekken we dat de bedoeling
van alle occulte schrijvers met werkelijke kennis ons ontglipt. We ontdekken
dat boeken alleen dienen om ons te herinneren wat we in een ver verleden
wisten, misschien toen we ‘reisden met de godheid’, en de
herinneringen die in ons wakker worden zijn zo zwak dat ze zelden worden
opgevangen. Of we nu filosofie bestuderen, of metafysica, fysica, ethiek,
harmonie, astrologie, natuurwetenschappen, het astrale gebied, magnetisme
of wat dan ook, we treffen eindeloze tegenstrijdigheden en differentiatie
aan; we moeten altijd de balans opmaken van onze eigen intuïtie.
We ontdekken dat het laatste woord nog niet is geschreven over
enige van deze geavanceerde onderwerpen (tenzij het over wiskunde gaat,
en zelfs nauwelijks daarover), en dat al onze kennis maar een wegwijzer
is naar die verheven kennis van de waarheid die alleen in het menselijke
hart wordt gevonden en daar goed wordt bewaakt. Terwijl we worden teruggeworpen
op onze innerlijke gewaarwordingen om ons voortdurend te kunnen aanpassen,
krijgen we bij elke soort ervaring te maken met deze waarschuwing: Wees
bereid alles los te laten wat u heeft geleerd! Omdat we het ene
centrum niet kennen, kunnen we een secundair centrum niet diepgaand
kennen. Omdat de oorzaak onbekend is, misleiden de gevolgen ons. Dan
wenden we ons tot dat geheimzinnige centrum door middel waarvan het
Ene zich in de mens manifesteert, en we beginnen met de studie van het
hart, zowel op zichzelf als in het leven dat het rondom ons tot stand
heeft gebracht.
De dringendste behoefte van de leerling is nu om
in nauwer contact te komen met de oorzakelijke wereld. Hij wordt daarin
alleen belet door – zichzelf. Hij is van zo’n grof weefsel
dat hij niet ‘doordringbaar voor het denken, ontvankelijk voor
de zee van licht’ kan zijn. Nu richt hij zijn wil op de verfijning
en het oplossen van het lagere zelf – van de mens die hij nu denkt
te zijn. Ieder mens heeft een andere manier om dat te doen, maar ieder
die ook maar enige vooruitgang boekt ontdekt dat er bij iedere nieuwe
periode van zijn innerlijke leven een nieuw zelf aan hem verschijnt.
Als hij een aantal weken of maanden terugkijkt, is hij verbaasd te zien
wat voor soort mens hij toen was, en verschijnt die meewarige glimlach
die we schenken aan de vergeelde brieven uit onze jeugd.
Toch zullen er sommigen zijn die daar in hun vastgeroeste
gewoonten verstarren; laten ze zich hevig inspannen om die dichte massa
open te breken die elke omgeving heeft buitengesloten, elke verandering,
alle omstandigheden van het zich ontvouwende leven heeft tegengehouden.
Ze hebben zichzelf aangedaan wat de vijand bij anderen tracht te doen;
ze zijn de steen op hun eigen pad.
Wat onze oosterse broeders ‘de omhulsels van
het hart’ noemen, vallen een voor een weg; wanneer het laatste
openbarst is er een stilte, de stilte van de mystieke dood. Maar ‘de
doden zullen opstaan’, en uit die dood ontstaat de eerste tere
groei van het eeuwige leven.
We zullen in de hiernavolgende bladzijden niet tot
dit punt gaan. Maar omdat de schrijver zo duidelijk heeft beseft waar
het werkelijk om gaat, dat zijn hele kracht in het begin op zelfkennis
was gericht en op het juiste gebruik van het denken, biedt hij een deel
van zijn eerste instructies aan aan die vrienden die hun hart op één
doel hebben gericht en een diep vertrouwen hebben, die de waarheid van
grotere waarde achten dan al het materiële leven en haar op de
verborgen weg zoeken. Er is geen band in het heelal sterker dan die
waardoor zulke vrienden worden bijeengehouden. Deze is gesmeed in het
vuur van onbeschrijflijk leed; hij is totstandgekomen door onverschrokken
te streven naar een doel en door een unieke, want goddelijke, liefde.
De hevige haat van zichtbare en onzichtbare werelden kan deze niet beroeren
zolang een mens trouw blijft aan zichzelf, want dit grotere leven is
hijzelf, en naarmate hij ernaartoe groeit vallen zijn zelfopgelegde
ketenen van hem af en staat hij tenslotte, als een vrije ziel, in het
hemelse licht dat vrijheid zelf is, alleen gehoorzaam aan de Wet van
zijn eigen goddelijke Zijn. Laten we om dat te bereiken, gehoorzamen
aan de wet van ons eigen Zijn, want inderdaad het Zijn is één.
Vrienden, waar jullie ook zijn, ik groet jullie.
Jasper Niemand
(Lid van de Theosophical Society)
Brieven
die me hebben geholpen, blz. v-xii
© 2001 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag