Het jaar is dood, lang leve het jaar!
December 1888 en januari 1889
[‘The year is dead, long live the year! December, 1888, and January, 1889’, Lucifer, januari 1889, blz. 353-9; CW 10:277-85]
LUCIFER wenst zijn vrienden en abonnees fijne feestdagen en veel geluk in het nieuwe jaar en in de komende jaren. In het januarinummer van 1888 zei Lucifer: ‘laat niemand denken dat het slechts inbeelding is om belang te hechten aan de geboorte van het jaar. . . . Het astrale leven van de aarde is jong en sterk tussen Kerstmis en Pasen. Zij die nu hun wensen formuleren zullen extra kracht hebben om ze consequent in vervulling te laten gaan.’1 Hij herhaalt nu wat er werd gezegd en voegt eraan toe: Laat niemand het belang en de kracht van getallen – als symbolen – onderschatten. Alles in het heelal werd ontworpen volgens de eeuwige verhoudingen en combinaties van getallen. ‘God gaat meetkundig te werk’, en getallen en cijfers zijn de basis van elk stelsel van mystiek, filosofie en religie. De respectieve feestdagen van het jaar en hun data werden alle vastgesteld op basis van de zon, de ‘vader van alle kalenders’ en van de dierenriem, of de zonnegod en de twaalf grote, maar niettemin lagere goden; en ze werden vervolgens heilig in de cyclus van de religies van volkeren en stammen.
1. Zie blz. 261 in dit deel van H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen.
Een jaar geleden werd door de redactie gezegd dat 1888 een duistere combinatie van cijfers was: sindsdien is dit gebleken. Aardbevingen en vreselijke vulkaanuitbarstingen, vloedgolven en aardverschuivingen, cyclonen, bosbranden, en rampen bij de spoorwegen en op zee volgden elkaar in hoog tempo op. Het afgelopen jaar was zelfs voor het weer een krankzinnig jaar, een ongezond en abnormaal jaar, dat zijn seizoenen had verschoven, zich niets aantrok van de kalender en lachte om de wijsneuzen die aan het hoofd staan van de weerstations van de wereld. Bijna elk land werd bezocht door een vreselijke ramp. Naast andere landen viel vooral Duitsland op. Het was in 1888 dat het rijk in feite het 18de jaar van zijn eenwording bereikte. Tijdens de fatale combinatie van vier cijfers 8 verloor het twee van zijn keizers, en plantte de zaden voor veel afschuwelijke karmische gevolgen.
Wat heeft het jaar 1889 voor volkeren, mensen en theosofie in petto, en wat voor Lucifer? Maar het is misschien verstandiger om niet in de toekomst te willen kijken; en nog beter om tot de nu heersende menigte van getallen in de hemel te bidden, en hen te vragen mild te zijn voor ons arme aardse cijfers. Welke zullen we kiezen? Bij de joden en de christelijke kabbalisten is het getal van hun godheid – de God van Abraham en Jacob – 10, het volmaakte getal, de ENE in de ruimte, of de zon, sterrenkundig, en de tien sefiroth, kabbalistisch. Maar er zijn veel goden; en elke december is volgens de Japanners de maand van de komst, of de afdaling van de goden; daarom moeten er in de astrale ruimte rondom ons stervelingen heel wat goden onzichtbaar aanwezig zijn.
3 januari, een dag die vóór de tijd van Clovis gewijd was aan de verering van Isis – de godin-beschermvrouw van Parijs, die haar naam nu veranderd heeft en Ste.-Geneviève is geworden, ‘zij die het leven voortbrengt’ – was ook gereserveerd als de dag waarop de goden van de Olympus hun vereerders bezochten. De derde dag van elke maand was gewijd aan Pallas Athene, de godin van wijsheid; en 4 januari is de dag van Mercurius (Hermes, Budha), aan wie wordt toegeschreven dat hij de hoofden van degenen die hem eren van hersenen voorziet. December en januari zijn de twee maanden die het meest in verband staan met goden en getallen. Welke zullen we kiezen? Dat is de vraag.
Het is nu de tijd van de winterzonnestilstand, de periode waarin de zon, die het teken Steenbok binnengaat, al sinds 21 december is opgehouden om op het zuidelijk halfrond nog verder te gaan, en als een kreeft of krab begint terug te keren. Elk jaar wordt hij op dit moment geboren, en 25 december was de dag van de geboorte van de zon voor de bewoners van het noordelijk halfrond. Op 25 december – Kerstmis, de dag waarop voor de christenen de ‘verlosser van de wereld’ werd geboren – werden, eeuwen vóór Jezus, ook de Perzische Mithra, de Egyptische Osiris, de Griekse Bacchus, de Fenicische Adonis en de Frygische Attis geboren. En, terwijl in Memphis de mensen het beeld van de god Dag werd getoond, die uit zijn wieg werd genomen, tekenden de Romeinen op hun kalender 25 december aan als de dag natalis solis invicti.
Zo wordt met het menselijk lot droevig de spot gedreven. Er worden voor de mens zoveel wereldverlossers geboren, die zoveel en zo vaak verzoening hebben gebracht, en toch staat de wereld er nog even ellendig voor – ja nog veel ellendiger dan ooit tevoren – alsof geen van hen ooit was geboren!
Januari – de Januarius die gewijd is aan Janus de god van de tijd, de altijd voortrollende cyclus, de god met twee gezichten – heeft één gezicht naar het oosten gekeerd, en het andere naar het westen; het verleden en de toekomst! Zullen we hem gunstig stemmen en tot hem bidden? Waarom niet? Zijn standbeeld had 12 altaren aan zijn voeten, die de 12 tekens van de dierenriem symboliseren, de 12 grote goden, de 12 maanden van het zonnejaar en de 12 apostelen van de zonnechristus. Dominus was de titel die de Ouden aan de zon gaven; vandaar dies domini, dies solis, de ‘zon-dagen’. Puer nobis nascitur dominus dominorum (Een kind is ons geboren, de Heer der Heren) zingen de rooms-katholieken op eerste kerstdag. Het standbeeld van Janus-januari droeg gegraveerd op zijn rechterhand het getal 300, en op zijn linker, 65, het getal van de dagen in het zonnejaar; in de ene hand een scepter, in de andere een sleutel, vandaar zijn naam Janitor, de poortwachter van de hemel, die de poort van het jaar opende bij het begin ervan. Oude Romeinse munten hebben op de ene kant een afbeelding van Janus met twee gezichten en op de andere kant een schip.
Hebben we niet het recht om in hem het prototype van Petrus te zien, de visser van het hemelse schip, de Janitor van het Paradijs, die als enige de sleutels van de poort daarvan heeft? Janus heerst over de vier seizoenen. Petrus heeft de leiding over de vier evangelisten. De invloed en de betekenis van getallen en cijfers liggen in het occultisme in de juiste toepassing en permutatie ervan. Als we al een mysterieus getal gunstig willen stemmen, dan moeten we ons beslist richten tot Janus-Petrus, in zijn relatie tot de ÉÉN – de zon. Wat zouden Lucifer en zijn medewerkers het beste van laatstgenoemde kunnen verlangen voor 1889? Onze gezamenlijke wensen zijn er vele, want onze weg – die van de ware liefde – verloopt bepaald niet gladjes.
Als we ons richten tot het heldere hemellichaam in eeuwigdurende abscondito achter de eeuwige mist van de grote stad, dan kunnen we hem vragen om in het komende jaar wat meer licht en warmte te schenken dan hij ons in het jaar 1888 gaf. We kunnen tegelijkertijd vragen om een beetje licht te laten schijnen in de even mistige hoofden van degenen die Lucifer boycotten omdat ze de vreemde gedachte hebben dat hij en Satan één zijn. Schijn méér op ons, o, Helios, zoon van Hyperion! Degenen op wie u uw stralen het meest richt, moeten, zoals in de legende van Apollo, goede en vriendelijke mensen zijn. Helaas, voor ons. Het Britse eiland zal in onze tijd nooit worden veranderd in het eiland Aea, de woonplaats van Helios, en ook van de kinderen van die God en de oceanide Perseïs. Is dit de occulte reden waarom ons hart elk jaar kouder wordt en onverschilliger voor de ellende van de mensheid, en de zielen van de meeste mensen in ijspegels lijken te veranderen? We vragen u om uw stralen te richten op deze arme rillende zielen.
Dat is het vurige verlangen van Lucifer, onze Lichtbrenger. Wat kan het verlangen zijn van de Theosophical Society in het algemeen, en van zijn actieve leden in het bijzonder? We stellen voor een dringend verzoek te doen. Broeders, laten we de Heer in de hemel, de Ene en de ENIGE (of Sol), vragen dat hij ons verlost van de schaamteloze verdraaiing van onze theosofische leringen. Dat hij ons in 1889 verlost van zijn zogenaamde priesters, de ‘zonne-adepten’, zoals ze zichzelf noemen, en hun door een zonnesteek getroffen volgelingen, zoals hij ons al eens eerder heeft verlost; want ‘de mens is voor problemen in de wieg gelegd’, en ons geduld is bijna op!
Maar, ‘boosheid doodt de dwaas’; en omdat we weten dat ‘jaloezie de dwaas doodt, hebben we al jaren geen aandacht besteed aan het groeiende aantal mensen dat een parodie van ons maakt. Ze plegen plagiaat uit onze boeken, richten schijnscholen van magie op, belagen zoekers naar waarheid door ze te bedriegen met heilige namen, misbruiken en ontheiligen de heilige wetenschap door haar te gebruiken om op verschillende manieren geld te verkrijgen, bijvoorbeeld door ‘magische spiegels’ voor £15 te verkopen, artikelen die door gewone meubelmakers voor hooguit £1 worden gemaakt. Bij hen, evenals bij alle charlatans, waarzeggers, en mensen die zichzelf ‘adepten’ noemen, is de heilige wetenschap van de theosophia tot een kabbalistisch gelezen dollar-sophia geworden. Als klap op de vuurpijl bieden ze ten slotte heel genereus aan om al degenen die ‘ontwaakt’ zijn, en die ‘teleurgesteld waren in de theosofische mahatma’s’, op het gebied van het adeptschap goede waar te leveren. Helaas bleek de genoemde waar op zijn beurt afkomstig te zijn van een arm, onverantwoordelijk medium, en nog iets ergers; en dus verdween dat soort gebroed ten slotte. Het verdween op een mooie ochtend spoorloos en liet zijn ontroostbare discipelen achter die nu helemaal ‘ontwaakt’ waren, en volledig bewust van het droevige feit dat ze, ook al hadden ze geen echte occulte wijsheid verworven, anderzijds heel wat ponden en shillings lichter waren geworden. Na hun vertrek was er een korte pauze. Maar nu wordt hetzelfde elders herhaald.
De lange metafysische artikelen die aan Isis ontsluierd en The Theosophist waren ontleend verschenen plotseling niet meer in bepaalde Schotse kranten. Maar al verdwenen ze uit Europa, ze doken in Amerika opnieuw op. In augustus 1887 nam The Path uit New York het boek The Hidden Way Across the Threshold (van J.C. Street) stevig onder handen en maakte er korte metten mee, omdat het ‘gestolen goederen’ waren. The Path schreef over dit pretentieuze boek dat door zijn schrijvers was gekopieerd, niet geschreven, het volgende: ‘wat er nieuw in is, is niet waar, en wat waar is, is niet nieuw; verspreid over haar 600 bladzijden staan op grote schaal passages die gestolen zijn uit de Veda’s, The Life of Paracelsus, Isis ontsluierd, The Path, enz.’ Dit grove plagiaat van lange alinea’s en hele bladzijden ‘letterlijk of met onbelangrijke veranderingen’ uit werken van verschillende, vooral theosofische schrijvers,1 zou men aan het lot kunnen overlaten, als het gebruikelijke bedrog van onze ellendige imitators er niet was geweest. In de woorden van dezelfde redacteur van The Path:
1. Een lijst daarvan wordt gegeven in The Path, augustus 1887, blz. 159-60.
Er wordt beweerd dat het [boek] is geïnspireerd door grote adepten, zowel levende als dode, die deze 600 bladzijden kennelijk geven onder bepaalde voorwaarden waardoor ze geen details of toelichtingen kunnen geven die verdergaan dan die welke door de ongelukkige of onontwikkelde [theosofische] schrijvers worden gegeven, uit wiens geschriften zij [de adepten] hun nederige discipel, dhr. Street, hebben toegestaan te stelen.
Vóór het verschijnen van de moderne theosofische literatuur werd door deze mensen steeds gesproken over ‘geesten’ en ‘gidsen’; nu worden de levende ‘adepten’ er overal bijgesleept. Het is eeuwig en altijd adepten hier en hiërofanten daar. En, let wel, dit gebeurt pas sinds de opleving van de theosofie en haar verspreiding in Amerika in 1884, nadat de grote zeepbelsamenzwering van Madras en Cambridge tegen de Theosophical Society een nieuwe impuls aan de beweging had gegeven. Tot dat jaar konden spiritisten, en vooral beroepsmediums, met hun ‘geesten van overledenen’ en ‘gidsen’, nauwelijks genoeg scheldwoorden vinden om de ‘adepten’ te brandmerken en hun ‘zogenaamde vermogens’ te bespotten.
Sinds het Herodische ‘slachten van de onschuldigen’, toen de SPR haar aandacht verschoof van de theosofische naar de spiritistische verschijnselen, hebben de meeste van de ‘geliefde gestorvenen’ het hazenpad gekozen. De engelen uit het ‘zomerland’ raken nu uit de mode, want spiritisten weten beter en beginnen hun onderscheidingsvermogen te gebruiken. Maar omdat het denkbeeld van een ‘adept’, of beter gezegd van hun filosofie, terrein begint te winnen, is dat nog geen reden waarom allerlei bedriegers in hun ongrammaticale producten een karikatuur van de leringen, het jargon en de Sanskriettermen uit theosofische boeken zouden moeten maken; of waarom ze van mening veranderen en de mensen laten geloven dat deze hen werden gegeven door andere ‘hiërofanten’, die volgens hen veel hoger, edeler en grootser zijn dan onze leraren.
Het schadelijke van de hele zaak is niet dat de waarheden van de theosofie door deze blinde leraren worden overgenomen, want elke verspreiding van de idealen die zo krachtig zijn dat ze de wereld van zijn verschrikkelijke materialisme kunnen afhelpen, met welke middelen dan ook, zouden we zeer toejuichen. Maar wat schadelijk is, is dat ze zo verweven worden met onjuistheden en dwaasheden dat het kaf niet van het koren kan worden gescheiden, en er spot, zo niet erger, wordt gedreven met een beweging die een invloed – die onschatbaar is in haar belofte van het goede – begint uit te oefenen op de richting waarin het denken zich nu ontwikkelt. Hoe moeten mensen onderscheid maken tussen goed en kwaad als ze zich in de greep daarvan bevinden? Door de woorden, ‘arhat’, ‘karma’, ‘maya’, ‘nirvana’, moeten geïnteresseerden zich wel van ons afkeren als ze gewend zijn om deze in verband te brengen met zo’n stortvloed van onwetendheid en arrogantie. Nog maar een paar jaar geleden kenden ze al deze Sanskriettermen niet, en zelfs nu herhalen ze ze fonetisch, als een papegaai, maar zonder enig begrip. Toch stouwen ze hun malle boeken en pamfletten vol ermee, en vullen deze met beschuldigingen tegen grote figuren, terwijl ze het nog niet eens verdienen om naar hun voetzolen te kijken!
Hoewel valse munten het beste bewijs zijn van het bestaan van echt goud, wordt iemand die niet oplet door vervalsingen misleid. Als de ‘beweringen’ van de TS op dit gebied puur op hypothesen en sentimentele overdrijving gebaseerd waren – zoals de identificatie van veel gematerialiseerde geesten – dan zouden de theosofische ‘mahatma’s’ en hun Society al langgeleden zijn bezweken onder de wanhopige aanvallen van de heilige alliantie van missionarissen en pseudowetenschappers, met medewerking van het halfslachtige en verkeerd geïnformeerde publiek. Dat de Society het niet alleen heeft overleefd, maar drie keer zoveel leden en invloed heeft gekregen, is nog eens een goed bewijs van haar eigen intrinsieke waarde. Bovendien is ook haar wijsheid gegroeid; die praktische nuchtere wijsheid die leert, in de woorden van de grote christelijke ‘mahatma’, om geen parels voor de zwijnen te strooien, en niet te proberen om nieuwe wijn in oude leren zakken te gieten.
Laten we daarom, op onze beurt, oprecht de hulp inroepen van de machten die er zijn, om ons te verlossen van de pijnlijke noodzaak om die zielige ‘huichelaars’ in Lucifer nogmaals te ontmaskeren. Laten we het theosofische angelusklokje drie keer luiden om onze theosofische vrienden en lezers bijeen te roepen. Als we de aandacht van Sol in de hemel op ons willen vestigen dan moeten we herhalen wat de Ouden deden en wat de oorsprong is van het rooms-katholieke angelus. Het eerste luiden van de bel kondigde de komst van de dag aan; de verschijning van Gabriël, de ochtendboodschapper bij de eerste christenen, van Lucifer, de morgenster, bij hun voorgangers. Het tweede luiden, op het middaguur, bracht een groet aan de glorie en verheven positie van de zon, koning van de hemel; en het derde luiden kondigde de nadering van de nacht aan, de moeder van de dag, de maagd, Isis-Maria of de maan. Na dit te hebben volbracht, formuleren we onze klacht en zeggen:
Richt uw vlammende oog, o SOL, u goudharige God, op bepaalde transatlantische mediums die doen alsof ze uw hiërofanten zijn! Zie de mensen met hersenen die niet geschikt zijn om uit de beker van wijsheid te drinken, maar die het podium van de kwakzalver betreden, en wijsheid in flessen en de homunculi van Paracelsus te koop aanbieden, terwijl ze de mensen die met de mond wijd open staan, verzekeren dat het het echte elixir van amrita is, het water van onsterfelijk leven! O, stralende Heer, valt uw oog niet op die onbeschaamde rovers en beeldenstormers van de stelsels van het land waar u opkomt? Hoor hoe ze trots opscheppen: ‘We leren de mensen van de wetenschap om een mens te maken.’ (!) Nu de lucratieve handel in Japanse amuletten en tarotkaarten, met onfatsoenlijke dubbele bodems, in haar volle bloei in Europa is stopgezet, wordt de eeuwenoude oosterse wijsheid verlaten. Volgens hun verklaringen zijn China, Japan, het oude India en zelfs het ‘land van het verloren woord’ van Swedenborg plotseling onvruchtbaar geworden; ze leveren geen oogst van echte adepten meer op.
Amerika, zeggen ze, het land van de almachtige dollar, heeft plotseling haar diepten geopend en volledig ontwikkelde hiërofanten voortgebracht, die nu lonken naar de ‘ontwaakten’. Wonderlijk genoeg! Maar als dat zo is, waarom zouden uw zogenaamde priesters, o grote zon, dan nog steeds een mysterieuze dvija als lokaas voorhouden, een ‘tweemaal geborene’, die slechts het product van het land van Manu kan zijn? En waarom moeten die ingebeelde dienaren van u, o Surya-Vikartana – wiens rijke oogst aan nationale adepten die, omdat ze ‘van eigen bodem zijn’, natuurlijk zuiver Angelsaksische en Keltisch-Duitse namen moeten hebben – hun Ierse familienaam dan toch veranderen in die van een land dat volgens hen uitgeblust en onvruchtbaar is, en waarvan de volkeren ‘uitsterven’? Is er weer een andere hindoenaam, of hindoenamen, ontdekt in Boston, om als kapstok te dienen voor de bescheiden pretenties van de zonnemagiërs? Ja, ze verloochenen de waarheid, o Heer, en om te liegen verdraaien ze hun woorden als een ganzenveer die men buigt. Maar ‘de valse profeten zullen tot wind worden, want het woord is niet in hen’.
DURF, WIL, SLAAG EN ZWIJG is het motto van de echte occultist, vanaf de eerste adept van ons vijfde wortelras tot de laatste rozenkruiser. Over echt occultisme, d.w.z. echte rajayoga-vermogens, wordt niet gewichtig opgeschept, en het wordt niet geadverteerd in kranten en tijdschriften, zoals Beechams pillen of Pears’ zeep. ‘Wee degenen die in hun eigen ogen wijs zijn; want de wijze vreest en zwijgt, maar de dwaas geeft zijn dwaasheid bloot.’
Laten we ten slotte de hoop uitspreken dat onze broeder- en zustertheosofen in Amerika zullen wachten en nadenken voordat ze het risico lopen in het ‘zonne’vuur terecht te komen. Laten ze vooral bedenken dat echte occulte kennis nooit te koop is. Hij die iets te onderwijzen heeft, moet – zoals Petrus tegen Simon zei – tegen iemand die zijn kennis wil kopen, zeggen: ‘U zult in het verderf worden gestort, u met uw geld, omdat u denkt te kunnen kopen wat (onze innerlijke) God geschonken heeft’, want anders is hij een zwarte magiër of bedrieger. Dat is de eerste les die door Lucifer in 1889 aan zijn lezers wordt gegeven.