Loges voor magie
[‘Lodges of magic’, Lucifer, oktober 1888, blz. 89-93; CW 10:124-30]
Als de fantasie vormen kiest,
Strelend voor het oog,
Gelooft de mens algauw,
Omdat de leugen hem behaagt;
Maar als de waarheid voor hem staat,
Fronst hij zijn wenkbrauwboog,
En dan is hij het die
Om afdoende bewijzen vraagt.
– C. Churchill
Een van onze meest gewaardeerde vrienden op het gebied van occult onderzoek stelt voor om in de Theosophical Society ‘werkloges’ te vormen om adepten op te leiden. De praktische onmogelijkheid om dit proces geforceerd te versnellen is in de geschiedenis van de theosofische beweging niet eenmaal maar ontelbare keren aangetoond.
Ons ongeduld om de sluier van de tempel weg te trekken is van nature moeilijk te bedwingen. Het ideaal van een doorsnee-beginneling in de occulte studie is om door middel van repeteren en rijtjes stampen goddelijke kennis te verwerven, alsof ze de beloning is van een universitaire studie. Toen de stichters van de Theosophical Society weigerden zulke verkeerde verwachtingen aan te moedigen, leidde dit tot de vorming van pseudobroederschappen van Luxor (en opsluiting in Armley Jail?), die inspeelden op de goedgelovigheid van de mens. Hoe verleidelijk is het lokaas voor lichtgelovigen in de hiernavolgende prospectus, die een paar jaar geleden de aandacht van enkele van onze meest serieuze theosofische vrienden heeft weten te trekken:
Onderzoekers van de occulte wetenschap, zoekers naar waarheid en theosofen die misschien teleurgesteld zijn in hun verwachtingen dat verheven wijsheid door HINDOE-MAHATMA’S overvloedig zou worden verstrekt, worden hierbij vriendelijk uitgenodigd hun namen te zenden aan . . . , waarna ze, indien ze geschikt worden bevonden, na een korte proeftijd kunnen worden toegelaten tot de leden van een occulte broederschap, die zich niet beroemen op hun kennis en prestaties, maar die onbeperkt [voor 1 tot 5 pond per brief?] en zonder voorbehoud [de kwalijkste gedeelten van P.B. Randolphs Eulis] iedereen onderrichten die ze waardig achten dit te ontvangen’ (lees: onderricht op commerciële basis, waarbij het geld naar de leraren gaat en de leerlingen uittreksels krijgen uit werken van Randolph en andere verkopers van ‘liefdesdrankjes’!).1
1. Deze documenten zijn in te zien op het redactiebureau van Lucifer; het zijn geheime manuscripten, in het handschrift van . . . (naam achterwege gelaten op grond van vroegere overwegingen), ‘provinciaal grootmeester van de noordelijke afdeling’. Een van deze documenten draagt het opschrift: ‘Een eenvoudige sleutel tot de Eulische mysteriën’, d.w.z. tantrische zwarte magie op een fallische basis. Nee, de leden van deze occulte broederschap ‘beroemen zich niet op hun kennis’. Zeer verstandig van hun kant: wie veel zegt, heeft veel te verantwoorden.
Als het gerucht waar is, dan worden in Engeland sommige delen van het platteland, vooral Yorkshire, afgestroopt door zogenaamde astrologen en waarzeggers die beweren theosoof te zijn, om op die manier een goedgelovige klantenkring uit een hogere stand dan hun gewoonlijke slachtoffers, het dienstmeisje en de onnozele jongen, op te lichten. Als er ‘loges voor magie’ werden gesticht – zoals in de volgende brief aan de redactie van dit tijdschrift wordt voorgesteld – zonder de grootste voorzorgsmaatregelen te nemen om alleen de allerbesten toe te laten, dan zouden we deze verachtelijke exploitatie van heilige namen en dingen honderdvoudig zien toenemen.
In verband hiermee en vóór we de brief van onze vriend citeren, wil de oudste redactrice van Lucifer haar vrienden meedelen dat ze nooit enige band heeft gehad met de zogenaamde ‘Hermetische Broederschap van Luxor’ (HB van L), en dat alle beweringen van het tegendeel onjuist en oneerlijk zijn. Er bestaat een geheim genootschap – waarvan kolonel Olcott als enige blanke het bewijs van lidmaatschap bezit – waaraan de schrijfster van Isis ontsluierd1 voor het gemak deze naam heeft gegeven, maar dat ingewijden onder een heel andere naam kennen, evenals de persoon die bij het publiek bekend is onder het pseudoniem ‘Kuthumi’ in zijn kennissenkring heel anders wordt genoemd. Het zou voor de ‘Eulische’ fallisten van de ‘HB van L’ heel moeilijk zijn om de echte naam van dit genootschap te weten te komen. De echte namen van meester-adepten en occulte scholen worden nooit, onder welke omstandigheden ook, aan leken bekendgemaakt; en de namen van de personen die in verband met de moderne theosofie ter sprake zijn gekomen, zijn alleen bekend aan de twee hoofdstichters van de Theosophical Society. En laten we nu na deze inleidende woorden de brief van onze correspondent bespreken. Hij schrijft:
1. In Isis ontsluierd, 2:362. Hieraan kan worden toegevoegd dat de ‘Broederschap van Luxor’, waarvan Kenneth Mackenzie (zie zijn Royal Masonic Cyclopaedia) zegt dat ze haar zetel in Amerika heeft, alles welbeschouwd niets te maken had met de Broederschap die door ons is genoemd, en aan ons bekend is, zoals na het verschijnen van Isis werd bevestigd in een brief van wijlen deze vrijmetselaar-schrijver aan een vriend in New York. De broederschap waarmee Mackenzie bekend was, was eenvoudig een maçonnieke vereniging op een wat geheimere basis, en zoals hij in de brief schreef, had hij van onze Broederschap gehoord, maar wist er niets van; deze werd door ons doelbewust alleen onder deze naam aangeduid, omdat ze in Luxor (Egypte) een afdeling had gehad. Hieruit concludeerden sommige intriganten dat er een formele loge van adepten met die naam bestond, en ze verzekerden enkele goedgelovige vrienden en theosofen dat de ‘HB van L’ óf identiek was met eerstgenoemde óf een afdeling ervan was; en die loge zou vlakbij Lahore zijn gevestigd!!, wat de meest flagrante leugen was.
Een vriend van mij, een mysticus van nature, was van plan om samen met anderen in zijn woonplaats een afdeling van de TS te organiseren. Omdat hij aarzelde, schreef ik hem om hem naar de reden daarvan te vragen. Hij antwoordde dat hij had gehoord dat de TS alleen bijeenkwam en praatte en geen praktisch werk deed. Ik heb altijd al gedacht dat de TS loges zou moeten hebben waarin iets praktisch tot stand werd gebracht. Cagliostro begreep dit vurige verlangen van de mens naar iets tastbaars heel goed toen hij het ‘Egyptisch ritueel’ instelde en deze in verschillende vrijmetselaarsloges invoerde. Er wonen in onze streek veel lezers van Lucifer. Misschien zou dit voor belangstellenden een aanleiding kunnen zijn om onderling zulke loges op te richten, en om te proberen door vereende wilskracht bepaalde vermogens te ontwikkelen, eerst in één van hen en vervolgens geleidelijk in de hele groep. Ik ben er zeker van dat velen tot zulke loges zouden toetreden en daarmee een grote belangstelling voor theosofie zouden wekken. – A.
In bovenstaande brief van onze eerbiedwaardige en geleerde vriend klinkt de echo van de stemmen van 99 van de 100 leden van de Theosophical Society; slechts één op de 100 heeft een juist beeld van de taak en het werkterrein van onze afdelingen. Een opvallende fout die veel wordt gemaakt betreft hun opvatting over adeptschap en het pad daarheen. Van alle denkbare ondernemingen is die van het streven naar adeptschap de moeilijkste. In plaats van bereikbaar te zijn binnen enkele jaren van één mensenleven vereist het de nooit verslappende inspanning van een reeks levens, afgezien van enkele gevallen die zo zeldzaam zijn dat ze nauwelijks als uitzonderingen op de algemene regel kunnen worden beschouwd. De annalen tonen duidelijk aan dat een aantal van de meest vereerde Indiase adepten die graad bereikte ondanks hun geboorte in de laagste en schijnbaar minst voor de hand liggende kaste. Maar men zal begrijpen dat ze al vele incarnaties lang op de weg omhoog waren vooruitgegaan, en dat er toen ze voor de laatste keer geboren werden, nog maar een kleinigheid aan hun spirituele evolutie ontbrak vóór ze grote levende adepten werden.
Natuurlijk kan niemand uitmaken of niet één (of zelfs iedereen) van de mogelijke leden van onze vriend A’s ideale loge à la Cagliostro, misschien ook al gereed zou zijn voor het adeptschap, maar de kans daarop is niet groot genoeg om daarvan uit te gaan; de westerse beschaving schijnt eerder strijders dan filosofen voort te brengen, eerder militaire slachters dan boeddha’s. Het plan dat A voorstelt zou waarschijnlijk eerder leiden tot mediumschap dan tot adeptschap. Twee tegen één dat er geen enkel lid van de loge zou zijn dat van jongs af kuis was en geheel en al onbedorven door het gebruik van bedwelmende middelen. En dan hebben we nog niet gevraagd of de kandidaat vrij is gebleven van de negatieve verontreinigende invloeden van de gemiddelde maatschappelijke omgeving. Tot de onmisbare vereisten voor psychische ontwikkeling die in de mystieke handboeken van alle oosterse religieuze stelsels worden genoemd, behoren een reine woonplaats, reine voeding, rein gezelschap en rein denken. Zou ‘A’ deze kunnen garanderen?
Het is zeker wenselijk dat er een opleidingsschool voor leden van onze TS zou zijn; en als het zuiver exoterische werk en de exoterische plichten de stichters minder in beslag hadden genomen, dan zou er waarschijnlijk al lang een zijn opgericht. Maar niet een school voor praktisch onderricht, zoals die van Cagliostro, die hem – tussen twee haakjes – verschrikkelijk lijden heeft gebracht en zeker geen sporen heeft nagelaten die nu voor herhaling vatbaar zijn.
‘Wanneer de leerling gereed is, zal hij ontdekken dat de leraar hem opwacht’, zo luidt een oosterse spreuk. De meesters hoeven niet in speciale loges naar rekruten te zoeken, noch ze door mystieke onderofficieren te laten trainen; tijd en ruimte vormen geen belemmering tussen hen en de aspirant; waar gedachten kunnen doordringen, daar kunnen ze komen. Waarom heeft een oude en geleerde kabbalist zoals ‘A’ dit feit vergeten? En laat hij ook bedenken dat de potentiële adept evengoed in de ‘Whitechapels’ en ‘Five Points’ van Europa en Amerika als in de schonere en meer ‘beschaafde’ wijken kan verblijven; dat een arme zwerver die om een broodkorst bedelt, misschien een ‘zuiverder ziel’ heeft, en op de adept meer aantrekkingskracht uitoefent dan de doorsnee-bisschop in zijn ambtsgewaad, of dan een beschaafde burger in zijn kostbare kleding.
Voor de uitbreiding van de theosofische beweging, als bruikbaar kanaal om de dorre velden van het hedendaagse denken te irrigeren met het levenswater, zijn overal afdelingen nodig; niet slechts groepen passieve sympathisanten, zoals het slapende leger kerkgangers, van wie de ogen gesloten zijn, terwijl de ‘duivel’ de oogst binnenhaalt; nee, niet zulke mensen. Actieve, klaarwakkere, ernstige, onbaatzuchtige afdelingen zijn er nodig, waarvan de leden niet voortdurend hun egoïsme tonen door te vragen: Wat voor nut heeft het voor ons om ons bij de Theosophical Society aan te sluiten en hoeveel kwaad zal het ons doen?’ maar die zichzelf deze vraag stellen: ‘Kunnen we niet daadwerkelijk iets goeds doen voor de mensheid door met heel ons hart, ons verstand en onze kracht voor deze goede zaak te werken? Indien ‘A’ slechts zijn vrienden in zijn streek ervan zou overtuigen om de zaak van deze kant te bekijken, zou hij hun werkelijk een dienst bewijzen. De Society kan het zonder hen stellen; maar zij niet zonder de Society.
En verder: heeft het zin om te praten over een loge, zelfs wanneer daar alleen maar theoretisch onderricht zou worden gegeven, vóór we er zeker van zijn dat al haar leden zullen erkennen dat de leringen uit de veronderstelde bron voortkomen? Occulte waarheid kan niet worden opgenomen door een denkvermogen dat vol is van vooropgezette meningen, vooroordelen of achterdocht. Ze is iets dat veeleer door de intuïtie dan door de rede moet worden aangevoeld, omdat ze van nature spiritueel en niet stoffelijk is.
Voor sommige mensen is het onmogelijk kennis te verwerven door gebruik te maken van spirituele vermogens; de meeste natuurkundigen zijn hiervan een voorbeeld. De uiteindelijke waarheden achter de verschijnselen van het leven begrijpen ze maar langzaam of helemaal niet. Er zijn veel van dat soort mensen in de Society; en de groep van ontevredenen komt uit hun gelederen voort. Zulke mensen komen gemakkelijk tot de conclusie dat latere leringen die vanuit precies dezelfde bron zijn ontvangen als de eerdere, óf onjuist zijn óf door chela’s of derden zijn vervalst. Achterdocht en disharmonie zijn hiervan de natuurlijke gevolgen; de psychische atmosfeer wordt om zo te zeggen verstoord, en de weerslag ervan, zelfs op de meer loyale leden, is heel schadelijk.
Wat aanvankelijk een sterke intuïtie was, wordt soms door ijdelheid verblind; het verstand sluit zich dan totaal af voor het opnemen van nieuwe waarheden, en degene die vooruitgang nastreeft valt terug tot het punt waar hij was begonnen. Na overhaast tot een of andere eigen conclusie te zijn gekomen zonder het onderwerp goed te bestuderen en voordat de leer volledig was uiteengezet, heeft hij de neiging om, wanneer de onjuistheid van zijn standpunt is bewezen, alleen naar de stem van zijn eigen zelfverheerlijking te luisteren en aan zijn eigen opvattingen vast te houden, of deze juist zijn of niet. Boeddha waarschuwde zijn toehoorders om vooral niet tot een overtuiging te komen op grond van traditie of autoriteit en vóór men het onderwerp grondig heeft onderzocht.
Een voorbeeld. Een correspondent stelt ons de vraag waarom hij ‘niet zou mogen denken dat sommige van de zogenaamd ‘geprecipiteerde’ brieven vervalsingen zijn’, en als reden voor zijn vraag noemt hij het feit dat, hoewel sommige van deze brieven het stempel van (althans voor hem) onmiskenbare echtheid dragen, het lijkt alsof andere, naar hun inhoud en stijl te oordelen, namaak zijn. Het komt erop neer dat hij zegt dat zijn spiritueel onderscheidingsvermogen zo onfeilbaar is dat hij in staat is het ware van het onware te onderscheiden, hoewel hij nooit een meester heeft ontmoet en hem niet is geleerd hoe hij de zogenaamde mededelingen kan toetsen. Als hij in zulke gevallen op zijn ongeoefende onderscheidingsvermogen vertrouwt, dan heeft dit onvermijdelijk tot gevolg dat hij even gemakkelijk het ware als onwaar en het onware als waar zal beschouwen.
Over welk criterium beschikt zo iemand dan om de ene ‘geprecipiteerde’ brief van de andere te kunnen onderscheiden? Wie anders kunnen dat uitmaken dan de schrijvers ervan, of zij die door deze schrijvers worden gebruikt als hun amanuenses (de chela’s en discipelen)? Nog geen één op de 100 ‘occulte’ brieven is geschreven door de hand van de meester namens wie ze zijn gestuurd, want de meesters vinden dat niet nodig en hebben er geen tijd voor. Als een meester zegt, ‘ik schreef die brief’ dan betekent dit alleen dat ieder woord dat erin staat door hem werd gedicteerd en onder zijn rechtstreekse toezicht op papier werd gezet.
Gewoonlijk laten ze hun chela hem schrijven (of precipiteren) – of deze zich nu dichtbij of veraf bevindt – door de gedachten die ze tot uitdrukking willen brengen op het bewustzijn van de chela af te drukken en hem zo nodig te helpen bij het afdrukken van beelden in het precipitatieproces. Het hangt helemaal van het ontwikkelingsstadium van de chela af, hoe nauwkeurig de denkbeelden kunnen worden overgebracht en het schriftvoorbeeld kan worden gereproduceerd. Daarom is het voor de ontvanger die zelf geen adept is, een probleem dat hij niet met zekerheid kan zeggen of, indien één brief onecht is, ze niet alle onecht zijn; want, voor zover het het feitelijke bewijsmateriaal betreft, komen alle brieven uit dezelfde bron en worden op dezelfde mysterieuze manier overgebracht.
Dit brengt nog een veel moeilijker punt met zich mee. Het enige wat de ontvanger namelijk van ‘occulte’ brieven kan vaststellen – en wel eenvoudig op grond van waarschijnlijkheid en eerlijkheid – is dat een onzichtbare schrijver die één enkele vervalste regel uit zijn naam laat sturen, dit bedrog steeds door de vingers zou zien en herhalen. En hieruit volgt rechtstreeks dit: omdat alle zogenaamd occulte brieven voor hun echtheid op dezelfde soort bewijzen steunen, staan of vallen ze noodzakelijkerwijs collectief. Als we aan één ervan twijfelen, moeten we aan alle twijfelen, en zo kan – en er is geen reden waarom dat in dit geval niet zo zou zijn – de hele reeks brieven in The Occult World en Esoteric Buddhism, enz., als oplichterij, ‘handig bedrog’, en ‘vervalsingen’ worden gezien. Zo heeft de vindingrijke maar domme vertegenwoordiger van de SPR ze gebrandmerkt, met de bedoeling om het wetenschappelijke niveau van zijn ‘superieuren’ en hun scherpzinnigheid meer aanzien te geven.
Hieruit volgt dat een groep belangstellenden die nog in zo’n ontvankelijke bewustzijnstoestand verkeert, en die geen occulte gids heeft die hun ogen opent voor esoterische valkuilen, geen stap vooruit zou komen. En waar vinden we tot nu toe zulke gidsen in onze Society? ‘Ze zullen blinde leiders van de blinden zijn’, die gezamenlijk in de poel van ijdelheid en zelfgenoegzaamheid zullen vallen. Het hele probleem ontstaat uit de algemene neiging om conclusies te trekken op grond van onvoldoende gegevens, en orakeltje te willen spelen vóór men zich heeft ontdaan van het meest versuffende psychische verdovingsmiddel – ONWETENDHEID.