Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

Aan de lezers van Lucifer

[‘To the readers of Lucifer’, Lucifer, januari 1888, blz. 340-3; CW 9:5-10]

Ons tijdschrift is nog maar vier nummers oud, en nu al is zijn jonge leven vol zorgen en problemen. Dit is allemaal zoals het zijn moet, dat wil zeggen, net als elke andere publicatie zal het niet al zijn lezers tevredenstellen, en dit is nu eenmaal de aard van de dingen en het lot van elk gedrukt blad. Maar wat een beetje vreemd lijkt in een land met beschaving en vrijheid van denken is dat Lucifer zo’n groot aantal anonieme, hatelijke, en vaak beledigende brieven zou moeten ontvangen. Dit is natuurlijk slechts een terloopse opmerking, en in dit geval is de prullenbak op kantoor de enige bestemming die er last van heeft; maar het duidt op vreemde waarheden wat betreft de menselijke natuur.1

1. ‘Verbum sap’ (voor een wijze is één woord voldoende). Het is niet onze bedoeling om aandacht te besteden aan anonieme berichten, zelfs als ze via een omweg afkomstig zijn van Lambeth Palace [de ambtswoning in Londen van de aartsbisschop van Canterbury]. Datgene waarnaar ‘verbum sap’ verwijst is geen kwestie van smaak; de feiten moeten verantwoordelijk worden gehouden voor het vergrijp, en zoals de Schrift zegt: ‘Wee de mens die de valstrik zet’ (Matth. 18:7).

Oprechtheid is wijsheid, maar blijkbaar ziet alleen een morele filosoof dit zo. Hij die huichelarij en bedrog voor beschaving en beleefdheid houdt, en stelt dat de kortste, eenvoudigste en veiligste weg naar succes is om slapende honden en oude gewoonten met rust te laten, beschouwt oprechtheid als onbeleefd en beledigend. Maar, als de honden de weg naar vooruitgang en waarheid belemmeren, en de maatschappij als regel de wijze woorden van Augustinus verwerpt, die adviseert dat ‘niemand de voorkeur moet geven aan gewoonten boven het verstand en de waarheid’, is dit dan voldoende reden voor de filantroop om het pad van de waarheid te verlaten, of zelfs maar ervan af te wijken, omdat de zelfzuchtige egoïst daarvoor kiest?

Het is helemaal waar, zoals ergens is opgemerkt door Sir Thomas Browne, dat niet ieder mens een goede verdediger van de waarheid is, of geschikt is om daarvoor de handschoen op te nemen. Te veel van zulke verdedigers zijn geneigd, door onnadenkendheid en te veel ijver, om de troepen zo snel van fouten te beschuldigen dat ze ‘zelf trofeeën worden voor de vijanden van de waarheid’. En ook hoeven wij (leden van de Theosophical Society) dat niet allemaal persoonlijk te doen, maar moeten dat liever uitsluitend overlaten aan degenen onder ons die hun persoonlijkheid vrijwillig en bij voorbaat voor de zaak van de waarheid hebben opgeofferd. Dit wordt onderwezen door een van de meesters van wijsheid in enkele fragmenten met adviezen die voor theosofen worden gepubliceerd (zie het artikel dat hierop1 volgt). Terwijl hij aan de in het openbaar optredende figuren in onze gelederen zoals redactieleden, sprekers, enz., de taak oplegt om onbevreesd ‘de waarheid te vertellen in het gezicht van de LEUGEN’, keurt hij niettemin de gewoonte van iedere individuele theosoof om personen te veroordelen en te bekritiseren, af.

1. Verwezen wordt naar ‘Enkele woorden over het dagelijks leven’, geschreven door een meester van wijsheid.

Helaas is dit niet de werkwijze van het publiek en de lezers. Omdat ons tijdschrift volkomen onsektarisch is – want het is noch theïstisch noch atheïstisch, heidens noch christelijk, orthodox noch heterodox – ontdekken zijn redactieleden eeuwige waarheden in de meest tegengestelde religieuze stelsels en denkwijzen. Dus Lucifer stelt noch de ongelovige noch de christen volledig tevreden. In de ogen van eerstgenoemde – of hij nu een agnost, een secularist, of een idealist is – is het weerzinwekkend om te denken dat er goddelijke of occulte kennis schuilgaat achter ‘de onzin’ in de joodse Bijbel en de christelijke evangeliën. Volgens laatstgenoemde is het godslastering en najagen van wind om dezelfde waarheid die in de joods-christelijke geschriften staat te herkennen in de religieuze literatuur van de hindoes, parsi’s, boeddhisten of Egyptenaren. Vandaar de felle kritiek van beide kanten, het gehoon en de laster. Elke groep zou willen dat we aan zijn sektarische kant komen staan, en dat we alleen dat wat zijn bijzondere isme erkent als waarheid erkennen.

Maar dit gebeurt niet, en zal ook niet gebeuren. Ons motto was vanaf het begin, en zal altijd zijn: ‘ER IS GEEN RELIGIE HOGER DAN DE WAARHEID.’ We zoeken naar waarheid, en als deze eenmaal is gevonden, verkondigen we haar aan de wereld, waar ze ook vandaan komt. Een grote meerderheid van onze lezers is helemaal tevreden met ons beleid, en dat is voor ons doel meer dan voldoende.

Het is duidelijk dat wanneer tolerantie niet het resultaat is van onverschilligheid, ze het gevolg moet zijn van onbegrensde naastenliefde en onbekrompen sympathie. Intolerantie is voornamelijk het gevolg van onwetendheid en jaloezie. Hij die innig gelooft dat hij de grote oceaan heeft gevangen in de waterkan van zijn familie is van nature intolerant voor zijn medemens, die ook graag denkt dat hij de uitgestrektheid van de zee van waarheid in zijn eigen specifieke kruik heeft gegoten. Maar iedereen die, zoals de theosofen, weet hoe oneindig die oceaan van eeuwige wijsheid is, die door geen mens of groep kan worden doorgrond, en beseft hoe weinig het grootste door de mens gemaakte vat bevat in vergelijking met wat sluimert en nog onopgemerkt in zijn donkere, bodemloze diepten ligt, moet wel tolerant zijn. Hij ziet namelijk dat anderen hun kleine waterkannen hebben gevuld uit datzelfde grote reservoir waarin hij zijn kan heeft gedompeld, en als het water in de diverse kruiken voor het oog lijkt te verschillen, kan dat alleen maar zo zijn omdat het is verkleurd door onzuiverheden die in het vat zaten vóór het zuivere kristallijne element – een deel van de ene eeuwige en onveranderlijke waarheid – daarin werd gegoten.

In de kosmos is, en kan, maar één absolute waarheid zijn. En hoe weinig wij met onze huidige beperkingen de essentie van de waarheid ook kunnen begrijpen, toch weten we dat als deze absoluut is, ze ook alomtegenwoordig en universeel moet zijn; en dat ze in dat geval ten grondslag moet liggen aan elke wereldreligie, die het product van het denken en de kennis van talloze generaties van denkende mensen is. En dat daarom een deel van de waarheid, groot of klein, in elk religieus en filosofisch stelsel is te vinden, en dat als we haar willen vinden, we haar moeten zoeken bij de oorsprong en bron van elk van die stelsels, bij de wortels en de eerste ontwikkeling ervan, niet in zijn latere wildgroei van sekten en dogmatisme.

Het is niet ons doel om religies te vernietigen, maar om te helpen om elk ervan te filtreren, zodat hun respectieve onzuiverheden worden verwijderd. Hierin worden we tegengewerkt door al degenen die in strijd met het bewijsmateriaal volhouden dat alleen hun bijzondere kruik de hele oceaan bevat. Hoe kunnen we onze enorme taak verrichten als we aan alle kanten worden gehinderd en bestookt door sektariërs en religieuze fanatici? Ze zou al voor de helft zijn volbracht als althans de intelligente mensen van elke sekte en elk stelsel zouden aanvoelen en erkennen dat het kleine beetje waarheid dat zijzelf bezitten noodzakelijkerwijs vermengd moet zijn met misvattingen, en dat de misvattingen van hun medemensen, evenals die van henzelf, vermengd zijn met waarheid.

Vrije discussie, gematigd, openhartig, onpersoonlijk en zonder vijandigheid, is, denken we, de meest effectieve manier om misvattingen uit de weg te ruimen en de onderliggende waarheid aan het licht te brengen, en dit geldt voor zowel publicaties als personen. Het staat een tijdschrift vrij om tolerant of intolerant te zijn, om zich te vergissen op bijna elke manier waarop een individu zich kan vergissen, en omdat al dit soort publicaties een verantwoordelijkheid heeft die door enkele individuen moet worden gedragen, moet het steeds alert blijven, zodat het zijn werk zonder angst en zonder verwijten kan voortzetten. Dit alles geldt in het bijzonder voor een theosofische publicatie, en Lucifer vindt dat het die naam onwaardig zou zijn als het niet de grootste tolerantie en ruimdenkendheid in acht zou nemen, zelfs wanneer het zijn broeders en medemensen wijst op de misvattingen die ze koesteren en volgen. Terwijl het zich dus in zijn hoofdartikelen, en in de artikelen van zijn individuele redactieleden, strikt houdt aan de geest en de leer van zuivere theosofie, geeft het toch vaak de ruimte aan artikelen en brieven die ver afwijken van de esoterische leringen die door de redactieleden, en ook door de meeste theosofen, worden aangenomen.

Lezers die gewend zijn in tijdschriften en publicaties van groeperingen alleen die meningen en argumenten te vinden die volgens de redactie – vanuit hun specifieke standpunt – onmiskenbaar orthodox zijn, moeten een artikel in Lucifer waarmee ze het niet geheel eens zijn, of waarin uitdrukkingen worden gebruikt die vanuit een sektarisch of bekrompen standpunt kwetsend kunnen zijn, daarom niet veroordelen als ongeschikt voor een theosofisch tijdschrift. Ze moeten niet vergeten dat juist omdat Lucifer een theosofisch tijdschrift is, het zijn kolommen openstelt voor schrijvers van wie de opvattingen over het leven en de dingen niet alleen enigszins kunnen afwijken van die van de redactie, maar zelfs diametraal tegenovergesteld daaraan kunnen zijn. Het doel hiervan is om de waarheid aan het licht te brengen, niet om de belangen van een of ander isme te bevorderen, of om toe te geven aan de stokpaardjes, de voorkeuren of aversies van een of andere groep lezers. Alleen snobs en moralisten, die voorbijgaan aan de waarheid of onjuistheid van een denkbeeld, zitten maar te vitten en te ziften over de uitdrukkingen en woorden waarin het is gekleed. Als theosofie ook maar iets betekent, betekent ze waarheid; en de waarheid moet zonder onderscheid, en in dezelfde geest van onpartijdigheid, omgaan met ‘vaten tot eer’ en ‘vaten tot oneer’.

Geen theosofische publicatie zou ooit overwegen om de grove – of moeten we zeggen vreselijk oprechte – taal van een Hosea of een Jeremia te gebruiken; maar zolang deze heilige profeten zijn te vinden in de christelijke Bijbel, en elke fatsoenlijke, vrome familie, hetzij aristocratisch of eenvoudig, een Bijbel heeft; en zolang de Bijbel met gebogen hoofd en in alle eerbied wordt gelezen door jonge, onschuldige meisjes en schooljongens, waarom zouden onze christelijke critici dan problemen hebben met een zin die misschien moet worden gebruikt – als men al de waarheid wil spreken – in een enkel artikel over een wetenschappelijk onderwerp? Het valt te vrezen dat dezelfde zinnen die nu verwerpelijk worden gevonden, omdat ze naar bijbelse onderwerpen verwijzen, luid zouden worden geprezen en toegejuicht indien ze tegen een heidense geloofsleer waren gericht (zie bepaalde bladen van de zendelingen). Een beetje welwillendheid, geachte lezers – welwillendheid, en vooral eerlijkheid en RECHTVAARDIGHEID.

Rechtvaardigheid vereist dat wanneer de lezer in dit tijdschrift stuit op een artikel waarmee hij het niet onmiddellijk eens is omdat het niet overeenstemt met zijn eigen specifieke denkbeelden, hij het zou moeten beschouwen als een probleem dat hij moet oplossen in plaats van het te beschouwen als een onderwerp voor kritiek. Laat hij zich inspannen om de les te leren die alleen opvattingen die afwijken van de zijne hem kunnen leren. Laat hij tolerant zijn, of zelfs echt welwillend, en zijn oordeel uitstellen totdat hij uit het artikel de waarheid heeft gehaald die het moet bevatten, en deze nieuwe aanwinst aan zijn voorraad kan toevoegen. Men leert altijd meer van zijn vijanden dan van zijn vrienden; en pas wanneer de lezer deze verborgen waarheid bijschrijft op het tegoed van Lucifer, kan hij eerlijk beginnen om de veronderstelde tekortkomingen van het artikel dat hem niet aanstaat, aan de debetzijde te boeken.


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 3: 1887 – 1889, blz. 261-6
isbn 9789491433191, paperback, eerste druk 2017, bestel boek

© 2017 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag