Zijn chela’s mediums?
[‘Are chelas ‘mediums’?’, The Theosophist, juni 1884, blz. 210-1; CW 6:223-7]
Volgens de meest recente editie van de Imperial Dictionary, van John Ogilvie, ll.d., is een medium ‘een persoon over wie wordt gezegd dat de activiteit van een ander wezen via hem wordt gemanifesteerd en overgebracht door middel van dierlijk magnetisme, of iemand die beweert dat via hem spirituele manifestaties plaatsvinden, in het bijzonder iemand van wie wordt gezegd dat hij contact kan hebben met de geesten van de doden’.
Omdat occultisten niet geloven in enig contact met de ‘geesten van de doden’ in de gewone zin van het woord, eenvoudig omdat ze weten dat de geesten van ‘de doden’ niet kunnen neerdalen en niet met ons in contact kunnen komen en dat ook niet doen; en omdat de hierboven gebruikte uitdrukking ‘door middel van dierlijk magnetisme’ waarschijnlijk zou zijn gewijzigd als de redacteur van de Imperial Dictionary een occultist was geweest, houden we ons slechts bezig met het eerste deel van de omschrijving van het woord ‘medium’, dat zegt: ‘Een medium is een persoon over wie wordt gezegd dat de activiteit van een ander wezen via hem wordt gemanifesteerd en overgebracht’; en we zouden eraan willen toevoegen: ‘Door de bewuste of onbewuste actieve wil van dat andere wezen.’
Het zou heel moeilijk zijn iemand op de wereld te vinden die niet in meerdere of mindere mate door het ‘dierlijk magnetisme’ of de actieve wil (die dat ‘magnetisme’ uitzendt) van een ander kan worden beïnvloed. Wanneer de geliefde generaal langs het front rijdt, worden alle soldaten ‘mediums’. Ze worden met geestdrift vervuld, ze volgen hem zonder angst, en bestormen het dodelijke geschut. Eén gemeenschappelijke impuls doordringt hen allemaal; ieder van hen wordt het ‘medium’ voor de anderen, de lafaard wordt met heldenmoed vervuld, en alleen hij die totaal geen medium is en daardoor ongevoelig voor epidemische of endemische morele invloeden, zal daarop een uitzondering vormen, zijn onafhankelijkheid bewaren en weglopen.
De ‘revival-predikant’ betreedt zijn kansel, en hoewel wat hij zegt de meest tegenstrijdige onzin is, zijn toch zijn gebaren en de jammertoon van zijn stem indrukwekkend genoeg om ‘een gemoedsverandering’ te veroorzaken bij ten minste het vrouwelijke deel van zijn kerkgemeente, en als hij veel wilskracht heeft, zullen zelfs sceptici ‘die kwamen om hem te bespotten, blijven om te bidden’. Mensen gaan naar het theater en, afhankelijk van de aard van de voorstelling – een pantomime, een tragedie of een komedie – barsten ze in tranen of lachen uit. Behalve een echte stijfkop is er niemand van wie de gevoelens en dus de daden niet op de een of andere manier kunnen worden beïnvloed en zó de activiteit van een ander kunnen manifesteren of overbrengen. Alle mannen en alle vrouwen en kinderen zijn daarom mediums, en iemand die geen medium is, is abnormaal, een afwijking van de natuur; omdat hij buiten de grenzen van de mensheid staat.
De hierboven gegeven definitie kan daarom nauwelijks als voldoende worden beschouwd om de betekenis van het woord ‘medium’ in de gangbare opvatting van die term uit te drukken, tenzij we enkele woorden eraan toevoegen en zeggen: ‘Een medium is een persoon over wie wordt gezegd dat de activiteit van een ander wezen in abnormale mate via hem wordt gemanifesteerd en overgebracht door de bewust of onbewust actieve wil van dat andere wezen.’ Dit brengt het aantal ‘mediums’ in de wereld terug binnen de grenzen die we trekken tussen het normale en het abnormale, en het is even moeilijk te bepalen wie wél en wie niet een medium is als te zeggen waar het gezonde verstand ophoudt en krankzinnigheid begint. Ieder mens heeft zijn kleine ‘zwakheden’, en ieder mens is in enige mate een ‘medium’, d.w.z. heeft een of ander kwetsbaar punt waarop hij onverwachts kan worden gepakt. De één is daarom nog niet krankzinnig en de ander is daarom nog niet een ‘medium’. Vaak verschillen de meningen over de vraag of iemand krankzinnig is of niet, en net zo vaak over de vraag of iemand een medium is of niet. Iemand kan in het dagelijks leven heel excentriek zijn, maar hij wordt pas als krankzinnig beschouwd als zijn waanzin die graad bereikt dat hij niet langer weet wat hij doet, en daardoor niet in staat is voor zichzelf of zijn zaken te zorgen.
Over mediums kunnen we op dezelfde manier redeneren, en zeggen dat alleen die personen als mediums zullen worden beschouwd, die toelaten dat andere wezens op de hierboven beschreven manier invloed op hen uitoefenen in die mate dat ze de beheersing over zichzelf verliezen en niet langer de macht of eigen wil bezitten om hun eigen handelingen te bepalen. Het opgeven van de beheersing over zichzelf kan ofwel actief ofwel passief gebeuren, bewust of onbewust, vrijwillig of onvrijwillig, en verschilt naar gelang van de aard van de wezens die de genoemde actieve invloed over het medium uitoefenen.
Iemand kan bewust en vrijwillig zijn wil onderwerpen aan een ander wezen en zijn slaaf worden. Dit andere wezen kan een mens zijn, en het medium zal dan zijn gehoorzame dienaar zijn en kan door hem gebruikt worden voor goede of kwade doeleinden. Dit andere ‘wezen’ kan een denkbeeld zijn, zoals liefde, hebzucht, haat, jaloezie, gierigheid, of een andere hartstocht, en de invloed op het medium zal in verhouding staan tot de kracht van het denkbeeld en de hoeveelheid zelfbeheersing die in het medium is overgebleven. Dit ‘andere wezen’ kan een elementaar of een elementaal zijn, en het arme medium wordt dan een epilepticus, een maniak of een misdadiger. Dit ‘andere wezen’ kan het eigen hogere beginsel van de mens zijn, hetzij alleen of in samenwerking met een andere straal van het collectieve, universele, spirituele beginsel, en dan zal het ‘medium’ een groot genie, een schrijver, een dichter, een kunstenaar, een musicus, een uitvinder, enz., zijn. Dit ‘andere wezen’ kan een van die verheven wezens, mahatma’s genoemd, zijn, en het bewuste en vrijwillige medium zal dan hun ‘chela’ worden genoemd.
Iemand die nog nooit in zijn leven van het woord ‘medium’ heeft gehoord kan toch een sterk medium zijn, ook al is hij zich niet bewust van dit feit. Zijn daden kunnen min of meer onbewust beïnvloed worden door zijn zichtbare of onzichtbare omgeving. Hij kan een prooi van elementaren of elementalen worden, zonder zelfs de betekenis van deze woorden te kennen, en hij kan daardoor een dief, een moordenaar, een verkrachter, een dronkaard of een geweldpleger worden; en maar al te vaak is bewezen dat misdaden geregeld epidemisch worden; ofwel, hij kan door bepaalde onzichtbare invloeden ertoe gebracht worden daden te verrichten die helemaal niet in overeenstemming zijn met zijn normale karakter. Hij kan een grote leugenaar zijn en bij uitzondering door een of andere onzichtbare invloed ertoe gebracht worden de waarheid te spreken; hij kan gewoonlijk heel bang zijn en toch bij een of andere belangrijke gebeurtenis spontaan een heldhaftige daad verrichten; hij kan een straatdief en een zwerver zijn en plotseling een nobele daad verrichten, enz.
Verder kan een medium de bron kennen waaruit de invloed voortvloeit, of in duidelijker woorden ‘de aard van het wezen waarvan de activiteit via hem wordt overgebracht’, of hij kan deze niet kennen. Hij kan onder invloed van zijn eigen zevende beginsel staan en zich verbeelden in contact te staan met een persoonlijke Jezus Christus, of een heilige. Hij kan afgestemd zijn op de ‘verstandelijke’ straal van Shakespeare en gedichten in de stijl van Shakespeare schrijven, en zich tegelijkertijd verbeelden dat de persoonlijke geest van Shakespeare door hem aan het schrijven is, maar of hij nu dit of iets anders gelooft, zijn gedichten zullen er niet beter of slechter van worden. Hij kan door een adept worden beïnvloed om een groot wetenschappelijk werk te schrijven en niets weten over de bron van zijn inspiratie, of misschien denken dat het de ‘geest’ van Faraday of Lord Bacon was die door hem schrijft, terwijl hij al die tijd optrad als een ‘chela’, hoewel onkundig van dit feit.
Uit dit alles volgt dat het uitoefenen van mediumschap het min of meer volledig prijsgeven van de beheersing over zichzelf betekent; en of dit goed of slecht is, hangt volledig af van het doel waarvoor het wordt gebruikt. Dit hangt weer af van de graad van kennis die de mediamieke persoon bezit over de aard van het wezen aan wiens zorg hij vrijwillig of onvrijwillig een tijd lang het beheer over zijn fysieke of verstandelijke vermogens prijsgeeft. Iemand die deze vermogens zonder onderscheid aan de invloed van elke onbekende macht toevertrouwt, is ongetwijfeld ‘niet goed snik’ en zou niet minder dwaas zijn dan iemand die zijn geld en waardevolle bezittingen toevertrouwt aan de eerste de beste vreemdeling of zwerver die hem erom zou vragen. Af en toe komen we zulke mensen tegen, hoewel ze betrekkelijk zeldzaam zijn, en gewoonlijk zijn ze te herkennen aan hun idiote, starende blik en aan het fanatisme waarmee ze aan hun onwetendheid vasthouden. Met zulke mensen zou men medelijden moeten hebben, in plaats van ze te veroordelen; en zo mogelijk moet men ze vertellen dat ze gevaar lopen; maar of een chela, die bewust en uit vrije wil een tijd lang zijn mentale vermogens ter beschikking stelt aan een hoger wezen dat hij kent en in wiens zuivere motieven, eerlijke bedoelingen, verstand, wijsheid en kracht hij het volste vertrouwen heeft, als een ‘medium’ in de gangbare opvatting van die term kan worden beschouwd, is een vraag waarover de lezer – na de nodige overdenking van het bovenstaande – beter zelf kan oordelen.