Transmigratie van de levensatomen
[‘Transmigration of the life atoms’, The Theosophist, augustus 1883, blz. 286-8; CW 5:109-17]
In uw geleerde voetnoot bij het artikel van Oxley, ‘Hiërosofie en theosofie’1 zegt u dat de ‘mummie, ondanks alle scheikundige behandelingen, minstens 3000 jaar onzichtbare atomen blijft afwerpen, die, zodra de dood is ingetreden, zich in de verschillende draaikolken van het bestaan storten en in feite ‘alle organische levensvormen’ doorlopen. Maar dit is niet de ziel, het 5de, en allerminst het 6de beginsel – maar de levensatomen van de jiva, het 2de beginsel. Na 3000 jaar – soms eerder, en soms ook later – worden al deze atomen na eindeloze transmigraties weer bijeengebracht om het nieuwe uiterlijke omhulsel, of het lichaam, te vormen van dezelfde monade (de werkelijke ziel), die 2000 of 3000 jaar geleden ermee bekleed was geweest. Zelfs in het ergste geval, namelijk dat waarin het bewuste, persoonlijke beginsel wordt vernietigd, is de monade of de individuele ziel nog dezelfde, zoals ook het geval is met de atomen van de lagere beginselen die, als ze zich hebben geregenereerd en vernieuwd, in de eeuwigvloeiende levensstroom door hun verwantschap magnetisch worden bijeengebracht, en opnieuw gezamenlijk reïncarneren.’
1. The Theosophist, juli 1883, blz. 244.
Deze korte passage vormt een nieuwe aflevering occulte leringen die worden bekendgemaakt en biedt veel stof tot nadenken. In de eerste plaats wordt erin naar voren gebracht dat de exoterische lering over de transmigratie van de ziel door de lagere bestaansvormen – die door de meeste hindoes wordt aangenomen – onjuist is als ze betrekking heeft op de ziel (het 5de beginsel), maar dat er enige waarheid aan ten grondslag ligt als ze op de lagere beginselen wordt toegepast.
Op één plaats zegt u dat de mummie onzichtbare atomen blijft afwerpen, die vervolgens alle organische levensvormen doorlopen, en iets verder staat er dat het de levensatomen van de jiva zijn, het 2de beginsel, die deze transmigraties doormaken.
Volgens het eerste ‘Occulte fragment’ is jiva ‘een vorm van kracht die onvernietigbaar is en die, wanneer ze zich van één groep atomen losmaakt, onmiddellijk door een andere groep wordt aangetrokken’.
Wat wordt er dan bedoeld met levensatomen, en dat ze eindeloze transmigraties doormaken?
De onzichtbare atomen van de mummie zouden verwijzen naar de atomen van het fysieke lichaam die onwaarneembaar uiteenvallen, en de levensatomen van de jiva zouden iets heel anders zijn dan de atomen van de mummie. Is de betekenis van uw woorden dat zowel de onzichtbare atomen van het fysieke lichaam als de jiva-atomen, nadat ze verschillende levensvormen hebben doorlopen, weer terugkeren om gezamenlijk het fysieke lichaam en de jiva te vormen van de entiteit die het eind van haar devachanische toestand heeft bereikt en gereed is om te reïncarneren?
Ook zegt u dat de atomen van de lagere beginselen zelfs in het ergste geval (de vernietiging van het persoonlijke ego) dezelfde zijn als in het vorige leven. Omvat de uitdrukking ‘lagere beginselen’ hier ook het ‘kamarupa’, of alleen de lagere triade van lichaam, jiva en lingasarira? Het lijkt mij dat in dit specifieke geval het kamarupa niet daaronder kan vallen, want als de persoonlijke ziel is vernietigd, verblijft het kamarupa in de 8ste sfeer.
Ik heb nog een andere vraag: Het 4de beginsel (kamarupa) en het lagere deel van het 5de, die niet door het 6de kunnen worden opgenomen, dwalen rond als schillen, en lossen in de loop van de tijd weer op in de elementen waaruit ze zijn gemaakt. Groeperen de atomen van deze beginselen zich ook opnieuw, na verschillende transmigraties te hebben doorgemaakt, om zo weer het 4de en lagere 5de beginsel van de volgende incarnatie te vormen?
Ik twijfel er niet aan dat uw antwoorden alle twijfel hierover zullen wegnemen en ons waardevolle informatie zullen geven over een tot dusver duister en ondoorgrondelijk onderwerp.
– N.D.K., lid van de TS
Aantekening van de redactrice:
Ten eerste zouden we de aandacht van onze correspondent willen vestigen op de laatste zin van de voetnoot waarnaar hij verwijst. ‘Zo luidde de ware occulte leer van de Egyptenaren’ – daarin is het woord ‘waar’ gebruikt in de betekenis dat dit de leer is waarin ze werkelijk geloofden, in tegenstelling tot de leringen die door de oriëntalisten aan hen worden toegeschreven en door Oxley worden geciteerd, en ook tot wat hedendaagse occultisten misschien onderwijzen.
Het spreekt voor zich dat we, met uitzondering van de occulte waarheden die aan de grote hiërofanten bekend waren en door hen tijdens de laatste inwijding werden onthuld, niet alles moeten aannemen wat de Egyptenaren of enig ander volk misschien als waar heeft beschouwd. De priesters van Isis waren de enige echte ingewijden, en hun occulte leringen waren nog meer versluierd dan die van de Chaldeeën. Ten eerste bestond er de ware leer van de hiërofanten van de binnentempel, ten tweede de halfverborgen hiëratische leringen van de priesters van de buitentempel, en ten slotte de religie van het volk dat werd toegestaan om dieren als goddelijke wezens te aanbidden. Zoals Sir Gardner Wilkinson terecht aantoont, onderwezen de ingewijden onder de priesters: ‘ontbinding is slechts de oorzaak van herschepping . . . niets dat ooit bestaan heeft, kan worden vernietigd, maar de dingen die schijnbaar worden vernietigd, veranderen slechts van aard en gaan over in een andere vorm.’ In het hier besproken geval stemt de Egyptische leer over atomen echter overeen met onze eigen occulte leringen.
De gerechtvaardigde kritiek van onze opmerkzame broeder, die natuurlijk de woorden ‘de levensatomen van de jiva’ letterlijk opvat, brengt ons onmiddellijk en sterker dan ooit het belangrijke feit in herinnering, namelijk dat we bij het schrijven over metafysische onderwerpen nooit zorgvuldig genoeg kunnen zijn om nieuwe ideeën duidelijk te formuleren. Toen we de tekst schreven die nu wordt besproken, hebben we er niet bij stilgestaan dat ze een ‘nieuwe aflevering’ van leringen bevatte, en zo gaf de onvolledigheid ervan aanleiding tot verder misverstand.
Ongetwijfeld is jiva of prana iets heel anders dan de atomen die erdoor worden bezield. Laatstgenoemde behoren tot de laagste of grofste toestand van stof – de objectief voorwaardelijke; de eerstgenoemde – tot de hoogste toestand: die toestand die niet-ingewijden, die de aard ervan niet kennen, de ‘objectief beperkte’ zouden noemen, maar die we, om elk verder misverstand te vermijden, misschien de subjectief eeuwige kunnen noemen; hoewel we deze tegelijkertijd en in een bepaald opzicht ook het onderliggende bestaan kunnen noemen, hoe paradoxaal en onwetenschappelijk deze term misschien ook klinkt.1 Leven, zegt de occultist, is de eeuwige, niet geschapen energie, en deze is de enige vertegenwoordiger in dit oneindige heelal van dat wat natuurkundigen – hierover zijn ze het eens – het beginsel of de wet van continuïteit noemen; hoewel zij het uitsluitend toepassen op de eindeloze ontwikkeling van het voorwaardelijke. Maar, omdat de moderne wetenschap via haar geleerdste professoren erkent dat ‘energie evenveel recht als de stof heeft om als een objectieve werkelijkheid te worden beschouwd’,1 en omdat volgens de occulte leer leven de enige energie is die als een ware Proteus in de meest verschillende vormen werkt, hebben de occultisten een zeker recht om deze woorden te gebruiken.
1. In de taal van de adepten bestaat hiervoor een aparte
term, maar hoe moet men deze in een Europese taal weergeven? Welke benaming
kunnen we vinden voor iets dat objectief is en toch niet stoffelijk
in zijn eindige manifestatie, subjectief en toch substantieel (hoewel niet
volgens onze betekenis van substantie) wat zijn eeuwigdurend bestaan
betreft? Na zo goed als we konden deze uitleg te hebben gegeven, laten we
het aan onze geleerde Engelse occultisten over er een betere term voor te
vinden.
2. Balfour Stewart, The Unseen Universe, 1ste druk, 1875, blz.
81.
Leven is altijd aanwezig in het atoom of de stof, organisch of anorganisch, voorwaardelijk of onvoorwaardelijk – een onderscheid dat occultisten niet maken. Volgens hun leer is er evenzeer leven in anorganische als in organische stof; als de levenskracht actief is in het atoom, dan is het atoom organisch; als het leven slapend of latent is, dan noemt men het atoom anorganisch. Daarom is de term ‘levensatoom’, hoewel ze de lezer in één opzicht in verwarring kan brengen, toch niet onjuist, omdat de occultist niets in de natuur als anorganisch beschouwt, en geen ‘dode atomen’ erkent, welke betekenis de wetenschap ook aan dit bijvoeglijk naamwoord hecht.
De zogenaamde wet van biogenese is een gevolg van het feit dat de wetenschapper niets over de occulte fysica weet. Deze wet wordt aangenomen, omdat wetenschappers tot nog toe niet de vereiste middelen hebben gevonden om in wat ze een anorganisch atoom noemen het sluimerende leven tot activiteit te brengen: en daardoor is de misvatting ontstaan dat iets wat leeft alleen door een levend wezen kan worden voortgebracht, alsof er in de natuur ooit dode stof heeft bestaan! Als dit waar was, zou men, om consequent te blijven moeten beweren dat een muilezel tot de anorganische stof moet worden gerekend, omdat hij niet in staat is zich voort te planten en leven voort te brengen. We leggen zoveel nadruk op het bovenstaande om onmiddellijk elk toekomstig bezwaar weg te nemen tegen de gedachte dat een duizenden jaren oude mummie nog atomen kan afwerpen. Niettemin had ik de bedoeling misschien duidelijker kunnen uitdrukken door in plaats van te zeggen ‘de levensatomen van de jiva’ de woorden ‘de atomen bezield door de sluimerende jiva of levensenergie’ te gebruiken.
Ook zou de zin die onze correspondent uit ‘Fragment’ nr. 1 citeert, hoewel deze in het algemeen volkomen juist is, vollediger, zo niet duidelijker, kunnen worden uitgedrukt. De ‘jiva’, of het levensbeginsel, dat een mens, een dier, een plant of zelfs een mineraal bezielt, is ongetwijfeld ‘een vorm van onvernietigbare kracht’, want deze kracht is het ene leven, of de anima mundi, de universeel levende ziel; en de diverse vormen waarin de objectieve dingen zich in de natuur in hun aggregaten van atomen aan ons voordoen – zoals mineralen, planten, dieren, enz. – zijn allemaal verschillende vormen of toestanden waarin deze kracht zich manifesteert. Als die kracht bijvoorbeeld in een steen een moment niet actief zou zijn (we zullen niet zeggen zou verdwijnen, want dat is onmogelijk, omdat die kracht alomtegenwoordig is), dan zouden de deeltjes van die steen onmiddellijk alle samenhang verliezen en zou de steen plotseling uiteenvallen, hoewel de levenskracht in zijn deeltjes nog aanwezig zou zijn, maar in een sluimerende toestand.
Evenzo zou het volgende gedeelte van deze zin, waarin staat dat wanneer de onvernietigbare kracht ‘zich van één groep atomen losmaakt, ze onmiddellijk door een andere groep wordt aangetrokken’ niet betekenen dat die kracht de eerste groep atomen volledig verlaat, maar eenvoudig dat ze haar vis viva of de levende kracht, de bewegingsenergie, op een andere groep overbrengt. Maar het feit dat ze zich in de volgende groep manifesteert als kinetische energie, betekent niet dat de eerste groep haar geheel en al moet ontberen; de kracht is daarin nog steeds aanwezig als potentiële energie of latent leven.1 Dit is een belangrijke en fundamentele waarheid in het occultisme, en het voortbrengen van elk paranormaal verschijnsel is gebaseerd op de volmaakte kennis ervan. Als we dit punt niet erkennen, kunnen we alle andere waarheden van het occultisme wel vergeten.
1. We zijn – bij gebrek aan betere woorden – genoodzaakt termen te gebruiken die in de moderne wetenschap vaktermen zijn geworden, hoewel ze de gedachte die we willen overbrengen niet altijd volledig tot uitdrukking brengen. Het is niet te verwachten dat de occulte leer ooit helemaal begrepen zal worden – zelfs niet die enkele leringen die veilig aan het grote publiek kunnen worden toevertrouwd – tenzij daarvoor een woordenlijst wordt uitgegeven; en, wat belangrijker is, totdat men zich de volle en juiste betekenis van de daarin gebruikte termen volkomen eigen heeft maakt.
Met een ‘levensatoom dat eindeloze transmigraties doormaakt’ wordt dus eenvoudig het volgende bedoeld: in ons occulte taalgebruik beschouwen en noemen we de atomen die door kinetische energie worden gedreven ‘levensatomen’, terwijl die welke tijdelijk in een passieve toestand verkeren en niets dan onzichtbare, potentiële energie bezitten, ‘slapende atomen’ worden genoemd; toch worden beide vormen van energie volgens ons door één en dezelfde kracht, of ‘leven’, voortgebracht. We vragen onze lezers om enig begrip omdat de schrijfster geen wetenschapper is. Omdat ze door omstandigheden gedwongen is het weinige dat ze weet bekend te maken, doet ze wat ze kan en legt de zaken zo goed mogelijk uit. Hoewel ze onbekend is met de wetten van Newton, maakt ze aanspraak op enige kennis over de occulte wetten van beweging.
En nu iets over de leer van de hindoes over metempsychose.
Die leer heeft een kern van waarheid; ze is in feite een axiomatische waarheid, maar alleen met betrekking tot menselijke atomen en emanaties, en niet alleen na de dood van een mens, maar gedurende zijn hele leven. De esoterische betekenis van de verzen in de Wetten van Manu (12:3 en 12:54-5) waarin staat, ‘elke handeling, hetzij mentaal, verbaal of lichamelijk, draagt goede of slechte vruchten [karma]; de verschillende transmigraties van de mensen [niet zielen] door de hoogste, middelste en laagste ontwikkelingsstadia zijn het gevolg van zijn handelingen’, en verder, ‘iemand die een brahmaan [brahman] doodt zal het lichaam van een hond, een beer, ezel, kameel, geit, schaap of vogel binnengaan’, heeft geen betrekking op het menselijk ego, maar uitsluitend op de atomen van het lichaam, van zijn lagere triade en zijn fluïdische emanaties.
De brahmanen kunnen voor hun eigen doeleinden de ware betekenis van die wetten verdraaien, maar de geciteerde woorden hebben nooit de betekenis gehad die er in latere tijden aan werd toegekend. De brahmanen pasten uit eigenbelang die leer op zichzelf toe, terwijl met ‘brahman’ allegorisch het zevende beginsel in de mens werd bedoeld, zijn onsterfelijke monade en de essentie van het persoonlijke ego. Hij die in zichzelf het licht van parabrahman uitdooft, d.w.z. de band tussen het persoonlijke ego en de atman verbreekt, en op die manier de toekomstige devachan-bewoner vernietigt, wordt daardoor een ‘brahman-doder’. In plaats van door een deugdzaam leven en spirituele aspiraties de wederzijdse vereniging van buddhi en manas gemakkelijker te maken, veroordeelt hij door zijn eigen slechte handelingen elk atoom van zijn lagere beginselen om, door de magnetische affiniteit die is ontstaan door zijn hartstochten, aangetrokken te worden tot, en deel uit te maken van, de zich vormende lichamen van dieren. Dit is de echte betekenis van de leer van de metempsychose. Dit wil niet zeggen dat zo’n vermenging van menselijke deeltjes met dier- of plant-atomen als zodanig een persoonlijke straf betekent, want dat is natuurlijk niet het geval. Maar het is een oorzaak die in het leven is geroepen, waarvan de gevolgen zich kunnen manifesteren tijdens de volgende wedergeboorten, tenzij de persoonlijkheid wordt vernietigd. Anders zullen ze langs de cyclus van wedergeboorten voortgaan van oorzaak tot gevolg, waarbij elk gevolg op zijn beurt weer een oorzaak wordt, en de impuls die eenmaal is gegeven zal pas op de drempel van pralaya zijn uitgeput. Maar meer hierover later.
Ondanks hun esoterische betekenis worden de woorden van zelfs de grootste en edelste van alle adepten, Gautama Boeddha, op dezelfde manier verkeerd begrepen, verwrongen en belachelijk gemaakt. Het hinayana, dat de laagste vorm van de transmigratieleer van de boeddhisten bevat, wordt evenmin begrepen als het mahayana met de hoogste vorm ervan, en Sakyamuni, de wijste van alle wijzen van de wereld, wordt beschuldigd van dwaas bijgeloof omdat hij eens tegen zijn bhikkhu’s de opmerking zou hebben gemaakt, terwijl hij op een bezem wees, dat ‘die eens een leerling was geweest, die naliet om de raadskamer schoon te maken’, en nu als een bezem (!) in de wereld was gekomen. Waarom probeert men niet de ware betekenis van een figuurlijke uitspraak te weten te komen voordat men beschuldigingen uit? Waarom zouden we de spot met iets drijven voor we het begrijpen? Is dat wat we magnetische effluvia noemen iets, een stof, of een substantie – hoewel onzichtbaar en onweegbaar – of niet?
Als de geleerde schrijvers van The Unseen Universe er bezwaar tegen maken om licht, warmte en elektriciteit als onweegbare zaken te beschouwen, en aantonen dat elk van deze verschijnselen evenveel recht als de stof heeft om als een objectieve werkelijkheid te worden beschouwd – dan is ons recht nog veel groter om het mesmerische of magnetische fluïdum dat van mens naar mens stroomt en zelfs van de mens naar zogenaamd onbezielde voorwerpen, als zodanig te beschouwen. Het is niet voldoende om te zeggen dat dit fluïdum een soort moleculaire energie is, zoals bijvoorbeeld warmte, want het is heel veel meer. Men zegt dat telkens wanneer zichtbare energie in moleculaire energie wordt omgezet er warmte vrijkomt, en ze kan worden uitgestraald door elke stof die is samengesteld uit slapende atomen of zogenaamd anorganische stof, terwijl het magnetische fluïdum dat uit een levend menselijk lichaam stroomt het leven zelf is.
Wanneer een mens in blinde woede ontsteekt, werpt hij in feite levensatomen van zich af zonder zich ervan bewust te zijn, hoewel hij het even succesvol doet als een magnetiseur die zulke atomen bewust, en geleid door zijn wil, van zichzelf op een of ander voorwerp overbrengt. Laat iemand toegeven aan hevige emotie, zoals woede, verdriet of wat dan ook, als hij onder of bij een boom staat, of een steen aanraakt, en duizenden jaren later zal iedere gewone psychometrist diegene zien en zijn gevoelens gewaarworden op basis van een stukje van die boom of steen die hij had aangeraakt. Houd een of ander voorwerp in uw hand en het zal doortrokken raken van uw levensatomen, die ieder moment in ons leven worden afgegeven en opgenomen, veranderd en overgebracht. Dierlijke warmte is niets anders dan een hoeveelheid levensatomen in moleculaire beweging.
Men hoeft niet over de kennis van een adept te beschikken, maar eenvoudig over de natuurlijke gave van een goede helderziende, om ze heen en weer te zien stromen van de mens naar een voorwerp en omgekeerd als een flikkerend blauwachtig licht. Waarom zou het niet zo kunnen zijn dat een bezem gemaakt van een struik, die hoogstwaarschijnlijk bij het gebouw groeide waar de luie leerling woonde, een struik die hij misschien vaak had aangeraakt als hij door zijn luiheid en zijn tegenzin om zijn plicht te doen een boze bui had, waarom zou er niet een hoeveelheid van zijn levensatomen zijn overgebracht naar het materiaal van de toekomstige bezem en dan daarin worden herkend door Boeddha, dankzij zijn bovenmenselijke (niet bovennatuurlijke) vermogens? De werkingen van de natuur bestaan altijd uit lenen en weer teruggeven. Een materialistische scepticus vat echter alles op naar de letter. De christelijke oriëntalisten die lachen om dit verhaal met leringen van Boeddha, willen we uitnodigen om het te vergelijken met een passage in de evangeliën – de leer van Jezus.
Op de vraag van zijn discipelen: ‘Hoe komt het dat hij blind was toen hij werd geboren? Heeft hij gezondigd of zijn ouders?’ – luidde het antwoord: ‘Hij niet en zijn ouders ook niet, maar Gods werk moet door hem zichtbaar worden.’1
1. Joh. 9:2-3.
De bewering van Gautama heeft, althans voor iedere occultist, een wetenschappelijke filosofische betekenis, al is dat niet het geval voor niet-ingewijden; terwijl het antwoord (waarschijnlijk eeuwen later)1 dat de stichter van het christendom in de mond is gelegd door zijn overijverige en onwetende biografen, niet eens die esoterische betekenis heeft die veel van de gezegden van Jezus kenmerkt. Deze zogenaamde lering is een onnodige en lasterlijke belediging van hun eigen God, die, zoals duidelijk blijkt, inhoudt dat de godheid een onschuldig mens tot de kwelling van levenslange blindheid heeft verdoemd om te kunnen genieten van zijn machtsvertoon. Dan zou men evengoed kunnen beweren dat Christus de 39 geloofsartikelen [van de Church of England] had opgesteld!
1. En waarschijnlijk door of onder de bezielende invloed van Irenaeus – omdat de zin in het 4de evangelie wordt aangetroffen, het Evangelie van Johannes, dat in de tijd van zijn onenigheid met de gnostici nog niet bestond.
Tot slot van ons al veel te lange antwoord vermelden we nog dat de ‘lagere beginselen’ die in de voetnoot worden genoemd, het 1ste, 2de en 3de zijn. Daartoe kan het kamarupa niet behoren, want dit ‘rupa’ behoort tot de middelste, niet tot de lagere beginselen. En met betrekking tot de volgende vraag van onze correspondent: ‘groeperen de atomen van deze [het 4de en 5de beginsel] zich ook opnieuw, na verschillende transmigraties te hebben doorgemaakt, om zo weer het 4de en lagere 5de beginsel van de volgende incarnatie te vormen?’ – antwoorden we: ‘ja, dat is het geval.’
Deze laatste vraag was juist de aanleiding waarom we de leer van de ‘levensatomen’ zo uitvoerig hebben besproken, en om zo nog een waardevolle aanwijzing te geven. Maar op dit moment mogen we niet verder erop ingaan.