HOOFDSTUK 28
HET AVONTUUR VAN EEN ATOOM. LAYACENTRA: ZON, KOMETEN EN PLANETEN; ZIEL EN MONADE. DE GRONDTOON VAN HET OCCULTISME.
De occulte wetenschap is geen wetenschap waarvan de geheimen direct, schriftelijk of mondeling kunnen worden meegedeeld. Was dit wel zo, dan zouden de ‘broeders’ niets anders hoeven te doen dan een handleiding voor deze kunst te publiceren, die op school zou kunnen worden onderwezen zoals een spraakkunst.
Het is een algemene misvatting dat wij onszelf en onze vermogens graag in geheimzinnigheid hullen – dat wij onze kennis voor onszelf willen houden en uit vrije wil – ‘opzettelijk en weloverwogen’ – weigeren haar aan anderen mee te delen. De waarheid is dat, tenzij de neofiet de toestand heeft bereikt die nodig is voor die graad van verlichting waarop hij recht heeft en waarvoor hij geschikt is, de meeste, zo niet alle geheimen onmededeelbaar zijn. De ontvankelijkheid moet even groot zijn als het verlangen om onderricht te geven. De verlichting moet van binnenuit komen. Tot op dat ogenblik kunnen geen hocuspocus met toverformules, geen komedie met hulpmiddelen, geen metafysische voordrachten of discussies en geen zelfopgelegde boetedoeningen haar brengen. Het zijn alle slechts middelen tot een doel en al wat wij kunnen doen is aanwijzingen geven voor het gebruik van die middelen, waarvan proefondervindelijk en op grond van eeuwenlange ervaring is komen vast te staan dat zij ertoe bijdragen het beoogde doel te bereiken. En dit was en is al duizend jaren lang geen geheim.
– De Mahatma Brieven, blz. 312-3
We beginnen vanavond met het lezen van de volgende passage uit De Geheime Leer (1:626-7):
Wat de zogenaamde ‘elementalenatomen’ betreft: de occultisten gebruiken die benaming in een betekenis die analoog is aan de naam die de hindoe aan Brahma geeft wanneer hij hem ANU, het ‘atoom’, noemt. Ieder elementalenatoom, bij het zoeken waarnaar meer dan één scheikundige het pad heeft gevolgd dat werd aangegeven door de alchemisten, is zoals zij vast geloven (zo niet weten) een ZIEL; niet noodzakelijk een ontlichaamde ziel, maar een jiva, zoals de hindoes deze noemen, een centrum van POTENTIËLE LEVENSKRACHT, waarin intelligentie sluimert en, in het geval van samengestelde zielen, een intelligent actief BESTAAN, van de hoogste tot de laagste orde, een vorm samengesteld uit meer of minder differen tiaties.
De denkbeelden die liggen besloten in het onderwerp dat we vanavond gaan bestuderen zijn majestueus en verheven. Als inleiding moet misschien worden gezegd dat de veelvuldige onderbrekingen van deze bijeenkomsten, door de omstandigheden veroorzaakt, ons hebben verhinderd om met deze nieuwe studie te beginnen; en afgezien van conclusies zullen we voordat onze studiebijeenkomsten met meer regel maat kunnen worden voortgezet, op ons huidige onderwerp niet dieper ingaan dan we vanavond doen. En waarom? Omdat onze school sinds onheuglijke tijden, op bepaalde tijdstippen een deel van het jaar heeft gereserveerd, nooit minder dan drie maanden, waarin de studie dagelijks uren achtereen werd voortgezet met tussenpozen van rust; en dat werden perioden van inwijding genoemd. De reden voor deze methode lag daarin dat veelvuldige onderbrekingen, en de invloed op het denken van de dagelijkse beslommeringen, het denken zo afleidde en het verwijderde van de hogere natuur, dat het de dingen waarmee het zich moest bezighouden en die het moest proberen te begrijpen niet met goed gevolg kon aanpakken en vatten.
Maar we zullen doen wat we kunnen en ons nu kort gaan bezighouden met het bestuderen van het atoom en van wat H.P. Blavatsky ‘zijn avonturen’ noemt, door onderwerpen aan te roeren die hiermee verband houden en bijna identiek zijn: de layacentra, de zon en planeten en kometen, en daarmee vergeleken de ziel en de monade.
Zoals wij in De Geheime Leer hebben gelezen is een atoom een ziel. Een ziel is een entiteit die zich door ervaringen heeft ontwikkeld; ze is niet een geest, ze is een voertuig van de geest. Ze manifesteert zich in de stof door middel van en als een substantieel deel van de lagere essentie van de geest. Het punt waar de ziel in aanraking komt met een ander gebied eronder of misschien erboven – het punt van vereniging waardoor het bewustzijn kan binnengaan en teruggaan – is een layacentrum. Een layacentrum is dus een centrum in ‘homogene’ substantie. U zult zich herinneren dat we op een eerdere bijeenkomst dit woord laya van de Sanskrietwortel li hebben afgeleid, die ‘oplossen’ betekent. Het woord pralaya komt van dezelfde wortel: laya is een zelfstandig naamwoord van de wortel li, met een voorvoegsel pra dat ‘naar’, ‘voorwaarts’ en daarom ‘doorgaand’ betekent. Met andere woorden, pralaya betekent ‘doorgaande ontbinding’. Een layacentrum is dat deel van een entiteit, van een atoom, dat omdat het betrekkelijk homogene substantie is, stof ‘ontbonden’ tot homogeniteit, het binnenkomen en teruggaan van er doorheen gaande bewustzijnen mogelijk maakt.
Neem het layacentrum zoals dat zich in de zon manifesteert. De zon is in zijn kern een layacentrum. Ook iedere planeet heeft in haar centrale punt en is in haar centrale punt een layacentrum; elke komeet is in aanbouw rond een layacentrum, het hart of de kern ervan. Afmetingen of de plaats in de ruimte hebben hier niets mee te maken, omdat een layacentrum niet van fysieke en materiële aard is. Het is het verdwijnpunt voor alle dingen daaronder en het punt van ingang voor alle dingen daarboven, voor elke entiteit, ongeacht of ze een atoom, een zon, een planeet dan wel een mens is.
De zon zoals wij hem zien is een weerspiegeling, zoals al vaak is gezegd. Stel dat we hem een sluier noemen, wat misschien een beter woord is, hoewel weerspiegeling evengoed kan dienen omdat het in werkelijkheid een weerspiegeling is – dat wil zeggen de zon die we zien. Wat zien we wanneer we naar de zon kijken? We zien een titanische luister. Dat wil zeggen een weerspiegeling. De zon zelf, zijn kern, zou men in de palm van zijn hand kunnen houden en ik bedoel het deel van de zon dat zich achter die luisterrijke weerspiegeling bevindt. Dat deel dat men in de palm van zijn hand zou kunnen houden, behoort zelf tot het zevende of hoogste stadium van het laagste prakritistadium, een deeltje moedersubstantie van de laagste kosmische graad, de prakriti. De luister die we zien is de aura van dat layacentrum, zijn aura of emanaties en deze emanaties zijn krachten. De zon is een lichaam van onvoor stelbare krachten die ontspringen aan en zich uitstorten via dit layacentrum van de ware zon die achter de uiterlijke sluier schuilt. En de gouden schijf die we zien, is voor onze fysieke ogen slechts de aurische manifestatie op dit gebied van de ware zon die zich uitstort via de zon in het centrum van de zichtbare bol.
Zo is het ook in een mens. Er is een centrum in zijn natuur waardoorheen de krachten van boven zich uitstorten en waardoor hij zelf hoger klimt; en dat centrum is het layacentrum van zijn innerlijke natuur.
Wanneer we het over de monade hebben, moeten we die niet met het layacentrum verwarren. Een layacentrum is het kanaal, het punt, het verdwijnpunt, het neutrale centrum in de stof of substantie waar het bewustzijn doorheen gaat – en het centrum van dat bewustzijn is de monade. Voor het ogenblik hoeven we er niet bij stil te staan op welk gebied de monade werkzaam is; op welk gebied ze ook werkzaam is, wanneer ze van het ene gebied van bewustzijn naar een ander overgaat, doet ze dit via een layacentrum. U zult zich herinneren dat we op de laatste twee bijeenkomsten op de parallellen hebben gewezen die zich in de natuur voordoen, zoals stof en geest-bewustzijn. Bedenk dat deze woorden in algemene zin worden gebruikt en niet slaan op een bepaalde stof of een bepaalde geest maar alleen dienen om de massa kosmische substantie aan te duiden waarop de grote krachten daarboven inwerken, die de wezens van het leven zijn, de hiërarchieën van de universele natuur; en in dit kosmische lichaam, in deze kosmische substantie, bevinden zich ontelbare layacentra omdat ze in feite de ‘kritische punten’, de omzettingsstadia, zijn waardoor wij als individuen toegang tot ons hogere zelf krijgen en waar de goddelijke en geestelijke krachten doorheen gaan die van bovenaf in ons binnentreden.
De zon is het brandpunt van levenskrachten van zijn stelsel, afgezien van andere veel belangrijker activiteiten, maar de zon als lichaam is dat ding dat we met onze stoffelijke ogen kunnen waarnemen; en hij is een ding van stof, hoewel hij zich in de zesde graad van ons stadium van prakriti bevindt, naar boven geteld, het buddhische stadium van de laagste prakriti. Maar de ware zon, de geestelijke zon, is dat goddelijke wezen achter de zon, een entiteit, een god. De stoffelijke zon is het lichaam of kleed hiervan, precies zoals in onszelf onze hogere natuur een god, een goddelijke vonk is en die goddelijke vonk is een monade. In tegenstelling met de monade is de ziel haar voertuig dat dient om zich op een bepaald gebied te manifesteren. Het betekent inderdaad voertuig. De geest manifesteert zich in zeven voertuigen en elk van deze voertuigen is een ziel; en dat bijzondere punt waar doorheen de goddelijke invloed de ziel binnengaat is het layacentrum en dat is bij wijze van spreken het hart van de ziel of beter de top ervan – homogene zielensubstantie.
Het is noodzakelijk dat we van deze basisbegrippen een duidelijk en scherpomlijnd beeld in ons denken hebben. De mysteriën die achter deze woorden schuilgaan zijn verheven, onvoorstelbaar schoon; maar we kunnen ze niet goed begrijpen zonder de woorden te kennen en te weten welke gedachten erin besloten liggen als wij ze gebruiken.
Alle sektarische afwijkingen van de grote oorspronkelijke religies uit de oudheid zijn ontstaan omdat deze regel niet werd gevolgd. Begrijp uw termen en gebruik ze op de juiste manier. Over de betekenis van woorden zijn geschillen ontstaan, misschien te wijten aan het feit dat in het begin van een bepaalde religie die termen niet zó knap en passend werden omschreven dat latere dogmatici zich er niet meester van konden maken om ze te misbruiken.
Het is in feite een heel lastig probleem. Wij staan steeds ‘tussen twee vuren’. Aan de ene kant zien we de mensen die erop staan zich aan de letter te houden, bijvoorbeeld: ‘Pythagoras, de meester, heeft het zo gezegd.’ In sommige gevallen misschien een mooi gevoel van trouw tegenover de leraar, maar zie eens hoe dit kan worden misbruikt door de zogenaamde dogmatici, die zich aan de letter willen houden en de geest uit het oog verliezen! En aan de andere kant staan zij die denken dat de letter niet belangrijk is, wat eveneens onjuist is; deze groep denkt dat ze de geest bezit en ze probeert de letter te dwingen zich te voegen naar haar opvatting over wat de meester of meesters, Pythagoras of wie ook, leerde.
Daarom is het nodig dat we in ons denken een duidelijk beeld vormen van de betekenis van deze en andere soortgelijke woorden. Als we het atoom gaan bestuderen, begeven we ons in nieuwe en uitgestrekte sferen van bewustzijn en gaan we in ons denken naar andere gebieden; en, zoals H.P. Blavatsky ons heeft gezegd, onze enige redding is dat we met alle kracht trouw blijven aan de grondbeginselen van haar leringen, die de leringen van de meesters zijn. We kunnen niet trouw blijven tenzij we precies weten waaraan we trouw moeten blijven. Als we zouden zeggen dat een atoom een god is, zou dat onjuist zijn. Zouden we zeggen dat het atoom een god bevat, dan zouden we slechts ten dele de waarheid spreken. Zouden we zeggen dat het atoom een god manifesteert, dan komen we een stap dichter bij de waarheid.
Nu een andere gedachte. Wat bedoelen we met atoom? Bedoelen we een kosmisch atoom, een astraal atoom, een psychisch atoom, een buddhisch atoom, een atmisch atoom? Door de theosofie te bestuderen zien we dat deze atomen in al hun verscheidenheid ‘zielen’ zijn, die op verschillende gebieden bestaan in uiteenlopende graden van bewustzijn; en dan beseffen we dat het atoom in wezen, in het binnenste van zijn binnenste, een monade is, een goddelijke vonk, een wezen uit vroegere manvantara’s, een monade die haar lessen zo volledig heeft geleerd dat ze in dit manvantara niets meer te leren heeft. Maar in haar spoor volgt een reeks skandha’s, die in de levensatomen huizen en die de karmische indrukken zijn. Deze levensatomen zijn lagere wezens die haar volgen en bij wijze van spreken haar lichamen vormen, zoals bepaalde ele menten ons lichaam vormen, wezens waarvoor zij verantwoordelijk is omdat ze deze in vroegere kalpa’s, vroegere manvantara’s, vroegere cyclussen heeft beïnvloed: verantwoordelijk omdat ze deze in bepaalde gevallen heeft besmet en in andere gevallen de smetten ervan heeft weg genomen.
Wat zijn deze lagere dingen die in het spoor van een monade volgen? Dat zijn delen van haar wezen, gedachten van haar denken, kin deren van haar ziel, het kroost van haar hart. Dit is een verheven gedachte, en dit is het geheim van de manifestatie in het heelal en tevens het geheim van de hiërarchie van mededogen; het geheim waarom de ene helft van de natuur is wat wij stof noemen, gekristalliseerd en zogenaamd inert; en waarom de andere helft van de natuur wil en bewustzijn, intelligentie en liefde, begrip en leven is. En deze twee tegenpolen werken eeuwig samen tijdens de manvantara’s. Op ieder moment in ruimte en tijd komen eenheden van deze reeks lagere dingen op hun beurt tot begrip en inzicht, en ze gaan elk door hun eigen layacentrum naar de sferen boven hen – terwijl zijzelf intussen andere lagere wezens hebben ontwikkeld, die in hun spoor volgen.
De processen van het kosmische leven en de evolutie zijn geschetst in wat zojuist is gezegd. En als we de uitdrukking van H.P. Blavatsky gebruiken en spreken van de ‘avonturen van een atoom’, krijgen we al een vaag idee van de studie die ons nu te wachten staat. Beseft u wel dat er met de onderwerpen die we zo nauwgezet hebben bestudeerd, de hoofdlijnen – althans een ruwe schets – zijn gegeven van een gaaf en volledig filosofisch stelsel, zo majestueus van omvang, inhoudelijk zo veelomvattend, zo groots in zijn mogelijkheden en in zijn kern zo diepzinnig, dat het zijns gelijke niet heeft in de exoterische literatuur in de wereld van vandaag? Zelfs de prachtige stelsels van exoterische filosofie van het oosten en de beste prestaties van de Europese filosofie – waarvan tussen twee haakjes het grootste deel niet veel meer is dan een aaneenschakeling van woorden – kunnen er niet mee worden vergeleken. Hun licht is slechts een nachtpitje naast de felle gloed van de middagzon, wanneer we ze met het esoterische stelsel vergelijken.
En waarom is dat zo? Omdat we de leringen van de goden hebben geschetst, de leringen die vroeger in de oude mysteriescholen werden onderwezen. Ook hebben we niet meer gedaan dan erop te zinspelen. We hebben nog niet één duizendste gezegd van wat er nog te zeggen blijft.
Er zijn zeven sleutels die de poorten van de oude wijsheid wijd openen. Deze zeven sleutels hebben we slechts vaag, noodgedwongen vaag, aangeroerd in onze toespelingen op de zeven schatten van wijsheid. Ieder terrein van het menselijke denken, elke gedachte die het mense lijke denkvermogen in het leven kan roepen, valt onder een van deze schatten of een van deze juwelen. Deze zeven schatten werden door leden van de hiërarchie van mededogen en hun leerlingen aan oude rassen geschonken en verklaard, en zijn aan ons doorgegeven. Maar bedenk dat deze zeven schatten, zoals al duidelijk is gezegd, onder de naam waaronder ze bekend zijn slechts sleutelwoorden, trefwoorden zijn, termen ten dienste van het geheugen.
Door deze verheven gedachten voelt een mens zich in elk deel van het heelal thuis. Dat is de ware grondtoon van het occultisme, één zijn met het universele leven, overal thuis zijn. Het occultisme openbaart de essentie van het leven, de essentie van het zijn en de essentie van het bestaan. Laten we dit nooit verwarren met de zogenaamde occulte kunsten, kunsten die aan ons als leerlingen van deze school streng verboden zijn. De broeders van de schaduw misleiden hun hulpeloze slachtoffers met de occulte kunsten, verleiden hen daarmee en hun einde is niet-zijn. Maar de meesters hebben ons duidelijk gezegd: leer eerst discipline, leer eerst de Wet. Dan zult u de vermogens waarnaar u misschien verlangt alleen verlangen als geestelijke krachten en alleen om deze en uzelf aan anderen te geven. Op het pad verdwijnen de zogenaamde occulte kunsten zelfs uit de verbeelding omdat hun misleidende verlokkingen en bekoringen zo duidelijk worden gezien. Ik denk geen ogenblik dat iemand van ons daaraan hoeft te worden herinnerd.
Katherine Tingley heeft steeds met nadruk gewezen op de noodzaak om eerst de Wet te leren – en het leren van de Wet betekent de ontwikkeling van de geestelijke natuur en het is de koninklijke weg, de koninklijke eenwording. Heeft men die bereikt, dan heeft men alles in het heelal; grenzeloze kennis bijvoorbeeld, en de daarmee corresponderende vermogens zullen dan op natuurlijke wijze volgen. Maar elke poging om ze voortijdig aan te kweken, zelfs elk verlangen ernaar zal u omlaaghalen, even zeker als de zon morgenochtend in het oosten boven de horizon zal verrijzen, want het zijn de persoonlijke kant van het denken, het persoonlijke verlangen, de begeerte en de honger naar macht en het nieuwe, die deze dingen wensen. De goddelijk-menselijke entiteit, de boeddha, en wie naar goddelijk recht lid is van de hiërarchie van mededogen, kent deze dingen en begeert ze niet, want hij is er ver boven uitgegroeid. Bij hem leeft de voortdurende drang zich boven de stof te verheffen, het hart te zuiveren van smetten, de bekleedselen van de stoffelijke mens af te werpen, en zich te hullen in het gewaad van de onsterfelijkheid, dat in feite innerlijk al het uwe is en dat er eenvoudig op wacht dat ieder van u het herkent en, zoals de oude Egyptenaar het uitdrukte, een ‘zoon van de zon’, een heilige ingewijde te worden.